ECLI:NL:RBARN:2010:BM8511

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164073
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van effectenleaseovereenkomst Ohra FlexBeleg door echtgenoot zonder toestemming

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], een verklaring voor recht dat de overeenkomst Ohra FlexBeleg nietig was wegens het ontbreken van een vergunning en de vernietiging van de overeenkomst door [eiser sub 2]. De rechtbank Arnhem behandelde de zaak op 9 juni 2010. De procedure begon met een tussenvonnis op 16 juli 2008 en omvatte verschillende processtukken, waaronder een akte van Ohra en een proces-verbaal van comparitie. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet onder de Wet op het consumentenkrediet viel, en dat de vernietiging door [eiser sub 2] op grond van art. 1:88 BW terecht was. De rechtbank wees de vorderingen van eisers toe, inclusief een schadevergoeding van € 19.221,36 met rente, en veroordeelde Ohra in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst door de verklaring van [eiser sub 2] op 25 januari 2005 was vernietigd, en dat Ohra de proceskosten moest vergoeden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.D.A. den Tonkelaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 164073 / HA ZA 07-1970
Vonnis van 9 juni 2010
in de zaak van
[eisers],
eisers,
advocaat mr. drs. A.L. van den Bergh LL.M te Maastricht,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD BANK N.V.,
handelend onder de naam Ohra Bank,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. N.L.J.M. Rijssenbeek te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1], [eiser sub 2] en Ohra genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 juli 2008
- de akte van Ohra
- het proces-verbaal van comparitie van 15 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 10 februari 2000 komt tussen [eiser sub 1] en Ohra een overeenkomst, aangeduid als Ohra FlexBeleg, tot stand. Kenmerken van deze overeenkomst komen hierna onder 4.6 aan de orde.
2.2. Ohra bericht op 11 januari 2005 aan [eiser sub 1] dat deze overeenkomst afloopt op 19 februari 2005. Zij geeft in de desbetreffende brief aan dat de slottermijn € 10.562,22 beloopt en dat de waarde van [eiser sub 1]s beleggingen per 11 januari 2005 € 2.124,48 is. Vervolgens biedt Ohra [eiser sub 1] verschillende aflossingsmogelijkheden.
2.3. [eiser sub 1] reageert niet en daarop verkoopt Ohra de effecten verkocht. De opbrengst is onvoldoende om de slottermijn te betalen. Ohra schakelt vervolgens een incassobureau in en [eiser sub 1] betaalt dan € 11.189,69 aan hoofdsom met rente en kosten.
2.4. Bij brief van 25 januari 2005 laat [eiser sub 2] Ohra weten van de overeenkomst Ohra FlexBeleg niets geweten te hebben en deze te vernietigen. Ohra acht art. 1:88 BW niet van toepassing op een effectenleaseovereenkomst.
3. Het geschil
3.1. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen – samengevat – het volgende.
primair:
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst Ohra FlexBeleg nietig is op grond van het ontbreken van een vergunning als bedoeld in art. 9 Wck,
- veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf de totstandkoming van de overeenkomst,
subsidiair:
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst door [eiser sub 2] vernietigd is, althans vernietiging van de overeenkomst,
- veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf 25 januari 2005,
meer subsidiair:
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst door [eiser sub 1] vernietigd is wegens dwaling althans vernietiging van de overeenkomst op deze grond,
- veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf 15 februari 2007,
nog meer subsidiair:
- een verklaring voor recht dat de overeenkomst door [eiser sub 1] is ontbonden wegens tekortschieten van Ohra, althans ontbinding op deze grond,
- veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf 15 februari 2007,
nog meer subsidiair:
- Ohra wegens wanprestatie schadeplichtig te verklaren jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2],
- veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf de datum van dagvaarding, 20 augustus 2007,
meest subsidiair:
- Ohra wegens onrechtmatige daad schadeplichtig te verklaren jegens [eiser sub 1] en [eiser sub 2],
- veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf de datum van dagvaarding, 20 augustus 2007.
Daarbij vorderen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] veroordeling van Ohra om het Bureau Krediet Registratie (BKR) te verzoeken de kredietregistratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem te verwijderen voor zover deze betrekking heeft op de onderhavige overeenkomst Ohra-FlexBeleg op verbeurte van een dwangsom en vorderen zij dat zij bevrijd worden van eventueel door Ohra toekomstig te vorderen bedragen.
3.2. Ohra voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De eerste vraag die, gelet op de vordering, beantwoord moet worden, is of de overeenkomst Ohra FlexBeleg onder de Wet op het consumentenkrediet valt. Deze vraag beantwoordt de rechtbank met Ohra ontkennend. De Hoge Raad heeft inmiddels in twee op 5 juni 2009 gewezen arresten (LJN: BH2815 en BH2822) uiteengezet dat een effectenlease-overeenkomst als de onderhavige niet aan te merken is als een ‘krediettransactie’ als bedoeld in art. 1 Wck.
4.2. Dit betekent dat de primaire vordering moet worden afgewezen.
4.3. Ten aanzien van de subsidiaire vordering is de vraag aan de orde of [eiser sub 2] de overeenkomst heeft kunnen vernietigen. Ohra beantwoordt deze ontkennend. Aanvankelijk heeft zij gesteld dat de Ohra FlexBeleg-overeenkomst als effectenlease-overeenkomst geen overeenkomst van huurkoop is. Daaraan heeft zij inmiddels toegevoegd dat bij de onderhavige overeenkomst anders dan bijvoorbeeld een effectenlease-overeenkomst zoals centraal stond in het arrest HR 28 maart 2008 (LJN: BC2837), geen sprake is van een eigendomsvoorbehoud of een voorwaardelijke eigendomsoverdracht, maar van een lening op onderpand van effecten. Daarmee kwalificeert de overeenkomst niet als een koop op afbetaling in de zin van art. 1:88 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4. In het arrest van 28 maart 2008 (LJN: BC2837) heeft de Hoge Raad overwogen dat de aandelenlease-overeenkomst een koop op afbetaling in de zin van art. 1:88 lid 3 BW is. Dit artikel eist de schriftelijke toestemming van de andere echtgenoot – in dit geval dus [eiser sub 2] – voor het aangaan van de overeenkomst. Ontbreekt deze, dan kan die andere echtgenoot de desbetreffende overeenkomst vernietigen (art. 1:89 BW).
4.5. De stelling van Ohra dat [eiser sub 1] al direct de eigendom van de effecten had verkregen is juist, maar in zoverre niet relevant, dat art. 1:88 BW het ruimere begrip koop op afbetaling hanteert en niet het engere begrip huurkoop. Onder koop op afbetaling immers vallen die vormen van koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd, terwijl het beperkter begrip huurkoop veelal slechts doelt op de koop waarbij de eigendom pas na betaling van de laatste termijn overgaat. In genoemd arrest is de werking van art. 1:88 BW niet tot deze huurkoop beperkt, maar is vooral het begrip ‘zaak’ in art. 7A:1576h BW aan de orde.
4.6. [eiser sub 1] was blijkens de akte waarin de inhoud van de overeenkomst vastligt, ten gevolge van de Ohra FlexBeleg-overeenkomst eigenaar van het ‘giraal effectentegoed’ geworden, maar onder de last van een pandrecht, waarbij hij recht had op de dividenden, bonussen en dergelijke uit de effecten en waarbij hij het volledige risico van de waardeontwikkeling van de effecten droeg. Daar stond de verplichting tegenover de lening terug te betalen en pas daardoor zou het giraal effectentegoed hem ter vrije beschikking komen te staan. Vond terugbetaling niet plaats, dan zou een zodanig gedeelte van het giraal effectentegoed als nodig om het nog aan de bank verschuldigde te betalen, door de bank verkocht worden tenzij een nieuwe overeenkomst van geldlening werd gesloten.
4.7. Door de betekenis van het begrip koop op afbetaling en de hierboven omschreven inhoud van de overeenkomst is dit, anders dan Ohra betoogt, exact de situatie waartegen art. 1:88 en 89 BW het gezin beogen te beschermen.
4.8. De conclusie moet luiden dat het verweer tegen de vernietiging door [eiser sub 2] moet worden verworpen. De overeenkomst is vernietigd.
4.9. Het voorgaande betekent dat de vordering tot verklaring voor recht dat de overeenkomst Ohra FlexBeleg door [eiser sub 2] vernietigd is op grond van het ontbreken van haar toestemmig en de vordering tot veroordeling van Ohra tot betaling aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van € 19.221,36 met rente vanaf 25 januari 2005 – waartegen wat het bedrag en de datum betreft geen verweer is gevoerd – voor toewijzing gereed liggen.
4.10. De vordering tot veroordeling van Ohra om BKR te verzoeken de kredietregistratie uit het Centraal Krediet Informatiesysteem te verwijderen, zal niet worden toegewezen. Ohra heeft uiteengezet wat haar positie tegenover BKR is en deze verdraagt zich niet met toewijzing van deze vordering. De rechtbank gaat ervan uit dat Ohra de maatregelen neemt die in deze zaak en vergelijkbare mogelijk en nodig zijn gebleken om de te vernietigen overeenkomst uit het systeem te halen.
4.11. De vordering om te beslissen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bevrijd worden van eventueel door Ohra toekomstig te vorderen bedragen komt niet voor toewijzing in aanmerking. Enerzijds staat de vernietiging van de Ohra FlexBeleg-overeenkomst in de weg aan nadere vorderingen van Ohra hieruit. Anderzijds is deze vordering te ruim geformuleerd om toegewezen te kunnen worden.
4.12. Ohra zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 84,31
- vast recht 231,00
- salaris gemachtigde 300,00 (zie vonnis kantonrechter 10 december 2007)
- salaris advocaat 678,00 (1,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.293,31
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat de in dit vonnis bedoelde overeenkomst Ohra FlexBeleg vernietigd is door de verklaring van [eiser sub 2] d.d. 25 januari 2005,
5.2. veroordeelt Ohra om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 19.221,36 (negentienduizendtweehonderdéénentwintig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 25 januari 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Ohra in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op € 1.293,31,
5.4. verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 5.2 en 5.3 vermelde uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2010.