ECLI:NL:RBARN:2010:BM8407

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184941
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van kredietinstelling en overkreditering in kredietovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen IDM Finance B.V. en twee gedaagden over een kredietovereenkomst. IDM Finance B.V. vorderde betaling van een debetsaldo van € 25.815,65, vermeerderd met een kredietvergoeding. De gedaagden voerden verweer en stelden dat IDM tekortgeschoten was in haar zorgplicht bij de kredietverstrekking, en dat er sprake was van overkreditering. De rechtbank heeft vastgesteld dat IDM de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de gedaagden. De rechtbank oordeelde dat IDM niet onrechtmatig had gehandeld en dat er geen sprake was van overkreditering. De vorderingen van IDM werden toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van de gedaagden werden afgewezen. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten en nakosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 184941 / HA ZA 09-908
Vonnis van 26 mei 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IDM FINANCE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.V.M. de Jong te Apeldoorn,
tegen
1. [gedaagde sub 1 in conventie],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2 in conventie]
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. P.A. Aan de Kerk te Arnhem.
Partijen zullen hierna IDM en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 23 februari 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Door bemiddeling van [betrokkene 1], de rechtsvoorganger van O&B Finance Nederland B.V. (verder O&B Finance), hebben IDM en [g[gedaagden] op 3 april 2003 een overeenkomst gesloten waarbij door IDM aan [g[gedaagden] een doorlopend krediet werd verstrekt ter hoogte van € 25.500,00.
2.2. De lening bij IDM werd besteed ter aflossing van schulden van [g[gedaagden] bij Comfort Card en NVF Voorschotbank voor een totaal van € 22.900,00. Verder werd een bedrag van € 2.600,00 uitbetaald aan Cardif inzake een ‘zeker lenenpolis’. Deze bedragen werden uitbetaald op 8 april 2003.
2.3. Ongeveer tegelijkertijd heeft [g[gedaagden] via O&B Finance bij Defam Financieringen B.V. (verder: Defam) deelgenomen in een zogenaamd Defam Index Garantie Plan. Het betrof een effectenlease voor vijf jaren met een affairebedrag van € 20.400,00 en een effectendepot bij Fortis Bank Nederland N.V. De overgelegde aankoopnota is gedateerd 19 mei 2003.
2.4. Voor zover hier van belang bevat de kredietovereenkomst met IDM de volgende bepalingen:
Artikel 2. Cliënt verbindt zich over het uitstaande saldo, van zijn op grond van deze overeenkomst aangehouden rekening, kredietvergoeding te betalen.
De kredietvergoeding zal maandelijks op de rekening van Cliënt worden bijgeboekt.
Bij het afsluiten van deze overeenkomst bedraagt de kredietvergoeding 0.561 procent per betalingstermijn.
Het bijbehorende effectieve kredietvergoedingspercentage bedraagt 6.9 procent op jaarbasis.
Artikel 3. Cliënt zal gedurende de eerste vijf jaar van de looptijd van deze overeenkomst maandelijks van het door hem verschuldigde tenminste terugbetalen een bedrag gelijk aan de in de afgelopen maand ten laste van het krediet geboekte kredietvergoeding (“aflossingsvrij”) (…).
Cliënt kan de Bank schriftelijk verzoeken de aflossingsvrije periode met vijf jaar te verlengen.
Artikel 4. Na afloop van de aflossingsvrije periode zal Cliënt van het door verschuldigde maandelijks op de overeengekomen vervaldata tenminste terugbetalen een bedrag ter grootte van 1.5 procent van de overeengekomen limiet.
Artikel 7. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de artikelen 1 t/m 6 en 14 t/m 17 van de Algemene Voorwaarden IDM Bank N.V. d.d. 01-12-2001.
Cliënt verklaart een exemplaar van de Algemene Voorwaarden en een afschrift van deze akte te hebben ontvangen.
2.5. De Algemene Voorwaarden van IDM Fiancieringen B.V. d.d. 01-12-2001 luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 3.1 Treden meer dan één persoon als Cliënt op, dan zijn zij ieder hoofdelijk voor het geheel verbonden (…).
Artikel 6 In de hierna sub a-f genoemde gevallen is de Bank gerechtigd betaling ineens van het krachtens deze overeenkomst verschuldigde te eisen:
a. Cliënt meer dan twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichting;
(…)
2.6. [g[gedaagden] heeft, na schriftelijke aanmaning en ingebrekestelling, nadien gedurende twee maanden één of meerdere reeds vervallen termijnbedragen niet terugbetaald.
Bij aangetekende brieven van 30 maart 2007 is [g[gedaagden] namens IDM gesommeerd om het gehele openstaande saldo per die datum, groot € 26.304,04, te vermeerderen met de lopende contractuele rente ineens te betalen vóór 13 april 2007.
2.7. Vervolgens is tussen partijen een betalingsregeling getroffen van € 250,00 per maand. Hieraan heeft [g[gedaagden] voldaan tot en met november 2008 door in totaal € 4.250,00 te betalen. Daarna is op verzoek van [g[gedaagden] een nadere betalingsregeling getroffen van minimaal € 200,00 per maand. Hieraan heeft [g[gedaagden] voldaan tot en met januari 2009 door nog € 400,00 te betalen. Na januari 2009 heeft [g[gedaagden] geen betalingen meer gedaan.
2.8. Het kredietvergoedingspercentage bedraagt thans 0,69999% per maand.
3. Het geschil
in conventie
3.1. IDM vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [g[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan haar te betalen € 25.815,65, te vermeerderen met de kredietvergoeding van 0,69999% per maand, met het maximumpercentage van de Wck, vanaf 30 april 2009 tot de dag van de algehele voldoening. Tevens vordert IDM hoofdelijke veroordeling van [g[gedaagden] in de proceskosten met nakosten.
3.2. [g[gedaagden] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [g[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a) voor recht verklaart dat IDM toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de krediettransactie;
b) voor recht verklaart dat IDM onrechtmatig heeft gehandeld door schending van haar bijzondere zorgplicht, bestaande in de ondeugdelijke toetsing van de kredietwaardigheid van [g[gedaagden];
c) voor recht verklaart dat IDM onrechtmatig heeft gehandeld door schending van haar bijzondere zorgplicht, bestaande in de schending van haar waarschuwingsplicht ter zake van de aan de constructie verbonden risico’s;
d) IDM op grond van het onder a), b) en/of c) genoemde veroordeelt tot vergoeding van de door [g[gedaagden] geleden schade, nader op te maken bij staat;
e) IDM veroordeelt in de proceskosten.
3.5. IDM voert verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. [g[gedaagden] verwijt IDM te hebben gehandeld in strijd met haar zorgplicht.
Hij stelt dat IDM voorafgaand aan de kredietverstrekking een prospectus ter beschikking had moeten stellen. Daarmee heeft IDM volgens [g[gedaagden] gehandeld in strijd met artikel 26 Wet op het consumentenkrediet – hierna: Wck – (oud).
Voorts verwijt [g[gedaagden] IDM dat zij heeft nagelaten onderzoek te doen naar zijn kredietwaardigheid aan de hand van factoren als inkomen, vermogen en lasten. Volgens [g[gedaagden] was sprake van overkreditering.
[g[gedaagden] ziet het krediet van IDM en de effectenlease via Defam als een samenstel van overeenkomsten, waaruit voor IDM een verzwaarde zorgplicht voortvloeide en waarbij IDM aansprakelijk is voor het handelen van O&B Finance. [g[gedaagden] stelt dat IDM hem had moeten wijzen op de aard en de risico’s van het aflossen via een effectendepot.
4.2. Het beroep van [g[gedaagden] op schending van artikel 26 Wck (oud) faalt. [g[gedaagden] had weliswaar een effectenleaseovereenkomst, maar die werd afgesloten bij Defam. IDM heeft aangevoerd dat zij los staat van Defam en dat zij niet op de hoogte was gebracht en ook niet op de hoogte kon zijn van het beleggingsproduct bij Defam en [g[gedaagden] heeft ter comparitie verklaard dat hij niet kan bewijzen dat IDM gerelateerd was aan Defam en/of bekend was met het leasecontract. Voor IDM gold geen prospectusplicht.
4.3. Als financiële instelling heeft IDM uiteraard wel een zorgplicht. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van schending van die zorgplicht. Het krediet was geen ingewikkeld financieel product, maar een eenvoudige lening met eenvoudige condities, die heel duidelijk blijken uit de overeenkomst, namelijk: effectief 6,9% rente per jaar en na vijf jaar 1,5% aflossen per maand.
4.4. Hierbij moet worden vermeld dat het een krediet betrof, waarmee [g[gedaagden] andere schulden bij verschillende kredietverstrekkers heeft afgelost. De rechtbank heeft [g[gedaagden] in het comparitievonnis verzocht om ter comparitie stukken over te leggen waaruit kan blijken wat zijn rente- en aflossingsverplichtingen waren ten aanzien van die andere schulden, maar [g[gedaagden] heeft deze stukken niet overgelegd. Uit zijn herinnering sprekend heeft de heer Fluit verklaard dat zijn maandlast bij een van die andere schuldeisers, NVF Voorschotbank, iets van € 200,00 à € 250,00 per maand was. Dat was dus al meer dan de maandlast gedurende de eerste vijf jaren bij IDM. Deze was immers, voor een hoger kredietbedrag, slechts € 143,05 per maand. IDM heeft onweersproken gesteld dat de rente bij IDM ook lager was dan de rente die [g[gedaagden] moest betalen bij Comford Card.
4.5. Voorts blijkt uit de door IDM overgelegde stukken (producties 4, 5 en 6 bij conclusie van antwoord in reconventie) dat zij onderzoek heeft verricht naar de inkomenssituatie en kredietwaardigheid van [g[gedaagden]. Zo heeft IDM kopieën van legitimatiebewijzen en een loonstrook in het geding gebracht, alsmede een zogenaamd infoblok waarop ook de verdere inkomsten en de woonlasten van [g[gedaagden] staan. Tevens heeft IDM navraag gedaan bij BKR, hetgeen door [g[gedaagden] niet wordt tegengesproken.
Hiertegenover heeft [g[gedaagden] niet kunnen duidelijk maken wat IDM nog meer had moeten onderzoeken en welke relevante gegevens IDM heeft gemist. [g[gedaagden] heeft ter comparitie geen bijzondere lasten kunnen opgeven, afgezien van de effectenlease bij Defam met een maandlast van € 149,60, waarmee IDM niet bekend kon zijn en die, volgens de door [g[gedaagden] overgelegde stukken, ook pas meer dan een maand later werd geëffectueerd met de bevestiging van de deelname aan het Plan en de aankoop van de effecten. Dit later geëffectueerde beleggingsproduct moet ten aanzien van IDM buiten beschouwing worden gelaten.
4.6. Op basis van de gegevens die IDM had verkregen en waarmee IDM het moest doen, was geen sprake van overkreditering, nog daargelaten dat helemaal geen sprake was van extra krediet, maar enkel van een schuldsanering. [g[gedaagden] heeft ter comparitie erkend dat, wanneer de Defam-last buiten beschouwing wordt gelaten, zijn inkomen toereikend was. IDM kan geen schending van de zorgplicht worden verweten.
4.7. Nu gezien het voorgaande niet is gebleken van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen door schending van de zorgplicht van IDM, maakt IDM terecht aanspraak op betaling van het gehele, ineens opeisbaar geworden debetsaldo. Haar vordering in conventie zal dan ook in zoverre worden toegewezen. De hoogte van de gevorderde rente is niet bestreden, zodat ook deze zal worden toegewezen.
4.8. [g[gedaagden] heeft wel nog verweer gevoerd inzake buitengerechtelijke incassokosten. IDM heeft evenwel geen vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd.
4.9. [g[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Daaronder vallen ook de kosten van het vrijwaringsincident, waarvoor bij de berekening van het salaris advocaat 1,0 punt zal worden toegekend.
4.10. De kosten aan de zijde van IDM in conventie, inclusief die van het vrijwaringsincident, worden begroot op:
- dagvaarding € 94,31
- vast recht 575,00
- salaris advocaat 1.737,00 (3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.406,31.
Daarenboven zal de rechtbank [g[gedaagden] overeenkomstig de vordering van IDM veroordelen in de nakosten, gesteld op € 131,00 zonder betekening en € 199,00 ingeval van betekening.
4.11. Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
4.12. [g[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van IDM worden begroot op € 894,00 wegens salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00). De rechtbank hanteert bij de berekening van het salaris in reconventie een factor 0,5 omdat de vorderingen in reconventie voortvloeien uit het verweer in conventie.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [g[gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan IDM te betalen een bedrag van € 25.815,65 (vijfentwintigduizend achthonderdvijftien euro en vijfenzestig eurocent), vermeerderd met de kredietvergoeding van 0,69999% per maand, met als maximum de krachtens art. 35 Wck ten hoogste toegelaten kredietvergoeding, over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 30 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [g[gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van IDM tot op heden begroot op € 2.406,31,
5.3. veroordeelt [g[gedaagden] in de nakosten aan de zijde van IDM begroot op een bedrag van € 131,00, dan wel € 199,00 indien de betekening van dit vonnis plaatsvindt, indien en voor zover [g[gedaagden] niet binnen twee dagen aan dit vonnis heeft voldaan,
5.4. verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [g[gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van IDM tot op heden begroot op € 894,00,
5.7. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.