ECLI:NL:RBARN:2010:BM7423

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
146449
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor gemis van levenslang recht van gebruik en bewoning van een woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 2 juni 2010 uitspraak gedaan in een civiele procedure over schadevergoeding. De eiseres, die sinds 1 januari 2004 het levenslang recht van gebruik en bewoning van een woning heeft gemist, heeft een schadevergoeding geëist. De rechtbank benoemde een actuaris, de heer L. Roodbol, als deskundige om de contante waarde van de schadevergoeding te berekenen. De deskundige kwam tot de conclusie dat de contante waarde van het gemis € 132.500,00 bedraagt. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], ieder een kwart van dit bedrag, zijnde € 33.125,00, moeten betalen aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 april 2007.

De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagden, die stelden dat onvoldoende rekening was gehouden met de gezondheidstoestand van de eiseres, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige weloverwogen had gehandeld door alleen het niet roken van de eiseres mee te wegen in zijn rapport. Ook de stelling dat de waardering van het levenslange recht van gebruik en bewoning niet tot 2033, maar slechts tot 2026 kan lopen, werd door de rechtbank afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het ging om de schade die het gemis van de woning oplevert en niet om de woonkosten tot aan het overlijden van de eiseres.

In reconventie werd de vordering van [gedaagde sub 1] afgewezen, terwijl [gedaagde sub 2] werd veroordeeld om aan de eiseres een bedrag van € 22.350,50 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen de partijen, waarbij iedere partij in beginsel de eigen kosten draagt, maar de kosten van de deskundigen werden verdeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 146449 / HA ZA 06-1786
Vonnis van 2 juni 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.A.J. Hagen te Arnhem,
tegen
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H. van Vliet te Wageningen,
2. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.M.G. van Lotringen te Ede.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 oktober 2009
- het deskundigenbericht
- de begrotingsbeschikking
- de akte niet dienen verleend tegen [eiseres]
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 1]
- de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde sub 2].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. In het vonnis van 7 oktober 2010 is de heer L. Roodbol, actuaris, benoemd tot deskundige en is hem de vraag voorgelegd hoeveel de contante waarde bedraagt van de schadevergoeding voor [eiseres] wegens het gemis vanaf 1 januari 2004 van het levenslang recht van gebruik en bewoning van een bepaalde woning, uitgaande van de volgende gegevens:
a. de huurwaarde van de woning bedroeg per 1 januari 2004 € 581,40 per maand,
b. [eiseres] betaalde zelf de kosten voor gas, water en licht,
c. de bij a. genoemde huurwaarde is exclusief overige vaste lasten,
d. de noodzakelijke onderhoudskosten voor rekening van [eiseres] bedroegen € 600,00 per jaar; deze zouden bij huur van een andere woning niet voor rekening van [eiseres] komen,
e. de eenmalige investeringskosten per 1 januari 2004 bedroegen € 5.853,00; deze zouden bij de huur van een andere woning niet voor rekening van [eiseres] komen,
f. [eiseres] is geboren op 11 april 1940 en rookt niet.
2.2. De deskundige heeft op 23 december 2009 zijn rapport uitgebracht. Hij heeft daarin de contante waarde van het recht op schadevergoeding ‘levenslang vanaf 2004’ berekend op € 132.500,00.
2.3. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat met de gezondheidstoestand van [eiseres] onvoldoende rekening is gehouden door de deskundige omdat hij slechts het niet roken in zijn onderzoek heeft betrokken. De rechtbank passeert dit betoog om twee redenen. In de eerste plaats is nadrukkelijk uitsluitend het niet roken als gezondheidsaspect door de rechtbank in de vraagstelling opgenomen. In de tweede plaats blijkt uit het rapport dat de beslissing van de deskundige om alleen het niet roken expliciet mee te wegen, gelet op wat hem verder over de gezondheidstoestand van [eiseres] bekend was, weloverwogen is geweest.
2.4. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat, gelet op de levensverwachting van een niet rokende vrouw met de leeftijd van [eiseres], de waardering van het levenslange recht van gebruik en bewoning niet de periode tot 2033, maar slechts de periode tot 2026 kan betreffen, verwerpt de rechtbank. Ook hier is het een keuze van de rechtbank geweest om nadrukkelijk te laten waarderen het gemis vanaf 1 januari 2004 van het levenslange recht van gebruik en bewoning en niet het gemis voor de verwachte duur van [eiseres]’ leven vanaf 1 januari 2004.
2.5. Het standpunt dat [eiseres] niet levenslang op een afgelegen plek in het bos zou zijn blijven wonen, moet eveneens geacht worden te zijn gepasseerd bij het formuleren van de opdracht aan de deskundige. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat het gaat om het bepalen van de concrete waarde van de schade die het gemis van een bepaalde woning oplevert en niet om het bepalen van [eiseres]’ woonkosten tot aan haar overlijden.
2.6. De rechtbank ziet, anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], in de familieverhouding geen reden om het recht op schadevergoeding te matigen. Dat [eiseres] destijds ‘een liefdevol onderdak’ in [huis] heeft gevonden acht de rechtbank een argument dat in redelijkheid na een jarenlange procedure geen rol meer kan spelen.
2.7. De slotsom in conventie is de volgende. Van het schadevergoedingsbedrag ad € 132.500,00 zullen, zoals in het vonnis van 20 juni 2007 is overwogen, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder een kwart, dat is € 33.125,00, moeten voldoen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2007, de datum van de comparitie waarop de grondslag van de subsidiaire vordering waarom het hier gaat, duidelijk uit de doeken is gedaan.
2.8. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat in beginsel iedere partij de eigen kosten draagt. Daarbij zullen echter de kosten van de twee deskundigen over [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] anderzijds verdeeld worden, in die zin dat [eiseres] de helft van de kosten zal dragen en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezamenlijk de andere helft. De rechtbank zal dit in het dictum ‘vertalen’ in een proceskostenveroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder voor € 1.806,17, zijnde een kwart van de in totaal door [eiseres] voorgeschoten deskundigenkosten.
in reconventie
2.9. In het vonnis van 20 juni 2007 is overwogen dat de vordering van [gedaagde sub 2] voor toewijzing gereed ligt en dat de vordering van [gedaagde sub 1] moet worden afgewezen. Daartoe zal de rechtbank thans overgaan.
2.10. De rechtbank gaat ervan uit dat ten gevolge van de uitspraken in conventie en in reconventie tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] verrekening kan en zal plaatsvinden.
2.11. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat in beginsel iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 33.125,00 (drieëndertigduizendéénhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 2 april 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de deskundigenkosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.806,17,
3.3. veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 33.125,00 (drieëndertigduizendéénhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 2 april 2007 tot de dag van volledige betaling,
3.4. veroordeelt [gedaagde sub 2] in de deskundigenkosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.806,17,
3.5. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. compenseert de proceskosten voor het overige, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.8. veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde sub 2] te betalen een bedrag van € 22.350,50 (tweeëntwintigduizenddriehonderdvijftig euro en 50 cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 december 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.9. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10. wijst de vordering van [gedaagde sub 1] af,
3.11. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar, mr. O. Nijhuis en mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2010.