ECLI:NL:RBARN:2010:BM7202

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/513643-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en poging tot moord met voorbedachten rade

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 4 juni 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot moord. De feiten vonden plaats op 14 november 2009, waarbij de verdachte in Druten zou hebben geprobeerd een persoon genaamd [betrokkene] te doden door hem met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte daadwerkelijk had gestoken, aangezien de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf elkaar tegenspraken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag.

Echter, in de tweede tenlastelegging werd de verdachte beschuldigd van poging tot moord, omdat hij meermalen met een pistool op [betrokkene] had geschoten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade had gehandeld, omdat hij meerdere momenten had om zich te beraden voordat hij schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen op de benen van [betrokkene] had geschoten, maar met de intentie om hem te doden. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging had gehandeld, maar de rechtbank verwierp dit argument. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, om hem te doordringen van het feit dat hij in geen enkele situatie naar wapens moet grijpen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Promis II
Parketnummer : 05/513643-09
Data zittingen : 23 februari 2010 en 21 mei 2010
Datum uitspraak : 4 juni 2010
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte]
geboren op : 31 augustus 1969 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in : P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid, Arnhem.
raadsman : mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [betrokkene]
van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een op een mes
gelijkend voorwerp, één of meermalen die [betrokkene] in het lichaam (arm en/of
hals/keel) heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten aan een persoon genaamd
[betrokkene], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwonden in de arm en/of
keel en/of hals), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes,
althans een op een mes gelijkend voorwerp, één of meermalen in het lichaam te
steken/snijden;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [betrokkene]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [betrokkene]
met een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp, één of meermalen in
het lichaam (arm en/of hals en/of keel) heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [betrokkene]), één of meermalen met een mes, althans een op
een mes gelijkend voorwerp, in het lichaam heeft gestoken/gesneden, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en
Waal, althans is Nederland,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [betrokkene] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, één
of meermalen met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
heeft geschoten op het lichaam van die [betrokkene],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en
Waal, aan een persoon genaamd [betrokkene], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel (een of meer schotwonden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met
een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp meerdere malen op
het lichaam van die [betrokkene] te schieten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en
Waal, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [betrokkene]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een
pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogels,
althans projectielen, heeft afgevuurd op het lichaam van die [betrokkene],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair:
hij op of omstreeks 14 november 2009 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en
Waal, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene]), met een
pistool, althans een vuurwapen, heeft beschoten waardoor deze [betrokkene] door een
of meerdere kogels in zijn lichaam is geraakt, waardoor deze letsel heeft
bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 23 februari 2010 en 21 mei 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
- [betrokkene].
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze vordering haar alleszins redelijk voorkomt en heeft zij de rechtbank verzocht om van haar schattingsbevoegdheid gebruik te maken.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Feit 1
Aan verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 14 november 2009 te Druten heeft geprobeerd [betrokkene] te doden, althans zwaar lichamelijk letsel aan hem heeft toegebracht, althans heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel aan hem toe te brengen, althans hem heeft mishandeld, door die [betrokkene] één- of meermalen met een mes in het lichaam te steken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gestoken en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet heeft gestoken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat - kort gezegd - de verklaring van aangever over het steken in het geheel niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen en bovendien aantoonbaar onbetrouwbaar is.
Beoordeling van de standpunten
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte daadwerkelijk heeft gestoken.
In het dossier bevinden zich diverse verklaringen over het gebeuren op 14 november 2009 in Druten. Er zijn, naast verdachte (die als gezegd ontkent te hebben gestoken), vier personen die bij het voorval aanwezig zijn geweest, te weten: [betrokkene], [getuige1], [getuige2] en [getuige3].
[betrokkene] heeft verklaard dat verdachte heeft geprobeerd hem neer te steken, terwijl hij deze handeling heeft kunnen afweren. Hij zou daarbij snijwonden aan zijn arm en aan zijn keel hebben opgelopen.
[getuige1] en [getuige2] zijn door de rechter-commissaris gehoord. Zij hebben beiden verklaard dat verdachte géén mes bij zich had, dat verdachte niet heeft gestoken en dat het [betrokkene] was die na een woordenwisseling zijn mes trok en stak.
De rechtbank deelt de opvatting van de officier van justitie dat deze getuigenverklaringen enkele tegenstrijdigheden bevatten, maar, nu de grote lijnen van deze verklaringen overeenkomen met elkaar én met het verhaal van verdachte, acht de rechtbank deze tegenstrijdigheden niet dusdanig dat daardoor de verklaringen ongeloofwaardig en daarmee onbetrouwbaar zouden zijn.
De stelling van [betrokkene] dat verdachte zou hebben gestoken, wordt dus tegengesproken door de verklaring van verdachte, [getuige1] en [getuige2].
[getuige3] heeft uitsluitend waargenomen dat [betrokkene] en verdachte elkaar een duw hebben gegeven. Hij heeft verder verklaard dat hij ten tijde van het gebeuren behoorlijk dronken was. Ook [getuige3] heeft niet waargenomen dat verdachte heeft gestoken.
In het dossier bevinden zich verder nog twee aanknopingspunten die mogelijk zouden kunnen onderbouwen dat verdachte [betrokkene] zou hebben gestoken, te weten het aangetroffen mes en het bij [betrokkene] geconstateerde letsel.
Het mes
Het mes dat in de woonwagen van [betrokkene] is aangetroffen, is ruim drie maanden later aan [betrokkene] getoond en hij heeft verklaard dat hij dit mes herkent als zijnde het mes waarmee hij door verdachte is gestoken. Verdachte heeft verklaard het mes op de getoonde foto niet te herkennen.
Volgens [betrokkene] trok verdachte een soort knipmes, maar hij had weinig overzicht omdat het zo vlug ging en er een paar anderen voor stonden te draaien. Het incident ’s heeft nachts om circa 2.00 uur plaatsgevonden, zodat niet zonder meer duidelijk is hoe [betrokkene] bij afwezigheid van enig daglicht het mes zo goed heeft kunnen waarnemen. Verder heeft dit mes geen specifieke kenmerken die aannemelijk maken dat [betrokkene] ondanks voornoemde omstandigheden het mes heeft kunnen herkennen. Het is de rechtbank dan ook onduidelijk hoe [betrokkene] zo zeker weet dat dit het mes is waarmee hij gestoken zou zijn.
Verder heeft de zoon van [betrokkene], [naam zoon1], verklaard dat verdachte toen hij de woonwagen was binnengestormd twee pistolen in zijn handen had, 1 grote zilveren en 1 kleine zwarte. Daarnaast zou verdachte bij binnenkomst ook een mes op tafel hebben gegooid.
De andere zoon van [betrokkene], [naam zoon2] heeft tijdens het studioverhoor verklaard dat verdachte één pistool bij zich had toen hij binnenkwam. Daarna zou een woordenwisseling hebben plaatsgevonden tussen verdachte en [naam zus verdachte], de zus van verdachte en de moeder van [naam zoon2], waarna verdachte “op een gegeven moment” een mes uit de zak van zijn jack pakte en dit mes op tafel gooide.
Op foto’s van de uitdraai van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, is echter te zien dat verdachte die nacht bij binnenkomst in de woonwagen helemaal geen jack droeg. Bovendien is op de beelden te zien dat verdachte, toen hij de woonwagen binnenging, niets in zijn handen had.
Daar komt bij dat de opname van het gesprek tussen de meldkamer enerzijds en [betrokkene] en zijn kinderen anderzijds aannemelijk maken dat [betrokkene] de verklaringen van zijn kinderen heeft beïnvloed. Uit de opname blijkt dat [betrokkene] (melder 2) één van zijn kinderen instrueert om niet te zeggen dat zij wapens hebben.
Nu de verklaringen van [naam zoon2] en [naam zoon1] tegenstrijdig zijn met hetgeen op de camerabeelden is te zien, en ook ten opzichte van elkaar niet eenduidig zijn en hun verklaringen mogelijk zijn beïnvloed door verdachte, acht de rechtbank deze verklaringen op dit punt ongeloofwaardig.
Verder is op het mes dactyloscopisch onderzoek verricht. Daarbij zijn geen sporen aangetroffen.
Aldus kan niet worden vastgesteld dat het in de woonwagen van [betrokkene] aangetroffen mes aan verdachte heeft toebehoord. Het aantreffen van het mes biedt daarom geen aanknopingspunten dat verdachte daarmee [betrokkene] heeft gestoken.
Het letsel
Vast staat dat [betrokkene] op 14 november 2009 na zijn aanhouding letsel had aan zijn linkeronderarm en keel. [betrokkene] verklaart daarover zelf, de kinderen van [betrokkene] verklaren over het letsel en ook de betrokken verbalisanten hebben op 15 november 2009 letsel geconstateerd.
[naam zoon1], één van de zonen van [betrokkene], heeft slechts verklaard over letsel aan de arm van [betrokkene]. Opmerkelijk daarbij is dat getuige [getuige4], wonend in de [adres], vanuit haar voordeur heeft gezien dat [betrokkene] (nadat de schietpartij had plaatsgevonden) bloed aan zijn shirt had ter hoogte van zijn borst , terwijl – zoals gezegd – [naam zoon1] die [betrokkene] even daarvoor had gezien niets heeft verklaard over een verwonding aan de borst/keel van zijn vader. Verder zijn in de auto waarmee [betrokkene] na het steekincident bij het café in Druten naar zijn woonwagen in Beneden-Leeuwen is gereden, kennelijk geen relevante sporen aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat tussen de steekpartij en het constateren van het letsel door de kinderen enige tijd heeft gezeten. Zij kan daarom niet uitsluiten dat het letsel niet door verdachte is veroorzaakt, maar op een andere manier is ontstaan. Dit geldt temeer, omdat [betrokkene] die dag in ieder geval zelf ook een mes bij zich droeg en hij, nadat hij verdachte had gestoken, mogelijk baat erbij zou kunnen hebben om zijn eigen aandeel in het geheel te verdoezelen. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat dit letsel niet is toegebracht door verdachte.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat:
- verdachte ontkent [betrokkene] te hebben gestoken;
- deze ontkenning steun vindt in de verklaringen van [getuige1] en [getuige2];
- niet vast is komen te staan is dat het aangetroffen mes aan verdachte heeft toebehoord;
- de verklaringen van [naam zoon1] en [naam zoon2] niet geloofwaardig zijn ten aanzien van het mes omdat deze verklaringen niet overeenkomen met de camerabeelden en mogelijk zijn beïnvloed door [betrokkene];
- het niet is uit te sluiten dat het letsel van [betrokkene] niet is toegebracht door verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [betrokkene] heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 14 november 2009 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal meermalen met een pistool geschoten op het lichaam van [betrokkene].
Op aanwijzing van verdachte is het wapen aangetroffen waarmee verdachte zegt te hebben geschoten. Door de technische recherche zijn op de plaats delict negen hulzen aangetroffen. Er is onderzoek gedaan naar de aangetroffen hulzen en het wapen en het NFI heeft geconcludeerd dat de stelling dat alle hulzen afkomstig zijn uit het aangetroffen vuurwapen zeer veel meer waarschijnlijker is dan dat de hulzen afkomstig zijn uit één of meer andere vuurwapens. Tevens is er door het NFI een schotrestenonderzoek verricht. Dit onderzoek heeft “een vrijwel zekere relatie” aangetoond tussen de stubs van de onderzoeksset schiethanden, waarmee de handen van verdachte zijn bemonsterd, en een schietproces .
[betrokkene] is door één kogel geraakt in zijn been.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade [betrokkene] heeft willen doden. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte inderdaad die avond op [betrokkene] heeft geschoten, maar dat hij bewust op de benen van [betrokkene] heeft geschoten omdat hij [betrokkene] niet heeft willen doden, maar slechts bang heeft willen maken en weg heeft willen jagen. Daarbij heeft de verdediging tevens aangevoerd dat het schieten op de benen niet per definitie een poging tot doodslag oplevert.
Beoordeling van de standpunten
Vaststaat dat verdachte op 14 november 2009 op [betrokkene] heeft geschoten. De vraag is of verdachte na kalm beraad en rustig overleg op [betrokkene] heeft geschoten en of verdachte daarbij de opzet heeft gehad om [betrokkene] te doden.
Voorbedachte rade?
Aan de schietpartij is die avond een steekincident voorafgegaan. Het tijdstip van deze steekpartij is niet exact vast te stellen, maar op de camerabeelden die gemaakt zijn bij de woonwagen van [betrokkene], is te zien dat verdachte in ieder geval – volgens de door deze camera geregistreerde tijd, welke vermoedelijk nog stond ingesteld op de zomertijd – rond 03:01:13 uur bij de woonwagen van die [betrokkene] in Beneden Leeuwen aankomt. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij meteen na de steekpartij in Druten met zijn auto naar Beneden-Leeuwen is gereden.
Verdachte heeft die avond op twee tijdstippen op [betrokkene] geschoten, namelijk op het moment dat [betrokkene] rond 03:08:20 (uitgaande van de door de camera geregistreerde tijd) uur de woonwagen uitliep en over de [straatnaam] in de richting van de [straatnaam] liep en daarna nogmaals omstreeks 03:19:31, toen [betrokkene] wederom uit zijn woonwagen kwam en over de [straatnaam] in de richting van de [straatnaam] liep.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” moet worden vastgesteld dat er een tijdspanne is geweest waarin het voor verdachte mogelijk is geweest kalm beraad en rustig overleg te voeren over het voorgenomen feit. Niet noodzakelijk is dat verdachte ook daadwerkelijk van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, voldoende is dat verdachte de mogelijkheid daartoe heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat er drie momenten zijn geweest waarop verdachte zich had kunnen beraden, namelijk:
1. toen hij na het steken in de auto stapte, van Druten naar Beneden Leeuwen reed en daar omstreeks 03:01:13 aankwam;
2. in de tijd tussen de aankomst bij de woonwagen (omstreeks 03:01:13 uur) en het tijdstip waarop hij de eerste keer op [betrokkene] schoot (omstreeks 03:08:20);
3. de tijd tussen het eerste schietincident, rond 03:08:20, en het tweede schietincident waarbij [betrokkene] ook daadwerkelijk is geraakt, rond 03:19:31.
Verdachte heeft dus drie momenten gehad waarop hij zich had kunnen beraden. Nu hij dit niet heeft gedaan, heeft verdachte met voorbedachten rade gehandeld.
Opzet op de dood?
Verdachte heeft aangevoerd dat hij bewust op de benen van [betrokkene] heeft geschoten omdat hij hem weg wilde jagen/bang wilde maken. De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [betrokkene] heeft gehad.
De rechtbank overweegt dat er negen hulzen op de plaats delict zijn gevonden die alle negen afkomstig zijn van hetzelfde wapen. Verdachte heeft dus in de nachtelijke uren in het donker op verschillende tijdstippen in totaal negen maal op [betrokkene] geschoten. Verdachte heeft, van die negen maal, ook een aantal malen op [betrokkene] geschoten, terwijl die van hem wegrende, zoals door verdachte is verklaard en is te lezen in de uitwerking van hetgeen op de camerabeelden is te zien. Verdachte is zelfs de beide keren dat hij op [betrokkene] heeft geschoten, achter hem aan gerend. Als het al zo is geweest dat verdachte alleen maar [betrokkene] heeft willen wegjagen, was dat doel al eerder bereikt; [betrokkene] rende immers al weg. Toch is verdachte toen blijven schieten op die [betrokkene]. Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij [betrokkene] slechts weg wilde jagen en daarom bewust op zijn benen schoot, ongeloofwaardig acht en terzijde schuift.
Verdachte heeft dus niet bewust op de benen van [betrokkene] geschoten, verdachte heeft bewust een aantal malen van korte afstand gericht op [betrokkene] gevuurd. Dit handelen van verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg, namelijk de dood van [betrokkene], dat de rechtbank daaruit afleidt dat verdachte de opzet op de dood van verdachte heeft gehad. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
Verdachte heeft met voorbedachten rade op [betrokkene] geschoten waarbij hij [betrokkene] heeft willen doden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 14 november 2009 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en
Waal, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [betrokkene] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, meermalen met een pistool, heeft geschoten op het lichaam van die [betrokkene], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte, na de steekpartij, naar de woonwagen van [betrokkene] is gegaan om daar de wapens van [betrokkene] op te halen teneinde te voorkomen dat [betrokkene] hem met die wapens dood zou schieten. Eenmaal bij de woonwagen zou verdachte één wapen hebben gevonden en op zoek zijn gegaan naar het tweede wapen. [betrokkene] zou vervolgens onverwachts thuis zijn gekomen op het moment dat verdachte dit tweede wapen nog aan het zoeken was en verdachte zou daarna in paniek op [betrokkene] hebben geschoten.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte een beroep op (extensief) noodweerexces toekomt, omdat de gedragingen van verdachte het gevolg zijn van de hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (het steken en de daarna geuite bedreigingen), welke gedragingen plaatsvonden op het moment dat de noodzaak er niet meer was om tot zelfverdediging over te gaan.
De raadsman heeft verzocht om verdachte daarom te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte met het wapen, dat hij kort daarvoor uit de woonwagen heeft gehaald, [betrokkene] heeft opgewacht om hem te vermoorden. De officier van justitie is van mening dat bij een poging tot moord geen enkele ruimte is voor een geslaagd beroep op noodweer, in welke vorm dan ook. Zij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van het Hof Arnhem van 2 juni 2008 (LJN BD 2939), waarin het Hof motiveert dat voorbedachten rade kalm beraad en rustig overleg verondersteld, en de kern van handelen in een noodweersituatie doorgaans ligt besloten in een kort daarvoor genomen besluit tot verdediging.
Beoordeling van de standpunten
De rechtbank overweegt dat, voorafgaand aan het schieten, verdachte door [betrokkene] is neergestoken. Dit steken van [betrokkene] is te kwalificeren als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het recht zichzelf te verdedigen vervalt echter in beginsel wanneer de aanranding een einde heeft genomen. De vraag is nu of verdachte door dit steken in een zodanige heftige gemoedsbeweging is komen te verkeren, dat daardoor het schieten later op de avond niet strafbaar moet worden geacht, ondanks dat de noodzaak tot zelfverdediging inmiddels was komen te vervallen.
De rechtbank heeft eerder onder 3 overwogen waarom zij van oordeel is dat er sprake is van voorbedachten rade. Verdachte heeft na kalm beraad en rustig overleg op [betrokkene] geschoten, waarbij er tussen het eerste en het tweede schietincident een tijdspanne van zeker 10 minuten heeft gezeten. Dit impliceert dat het verkeren in een hevige gemoedsbeweging (waardoor het handelen van verdachte niet strafbaar zou zijn) onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Verdachte heeft niet in angst en blinde paniek gehandeld, verdachte heeft rationeel en doelbewust gehandeld. Dit kan, behalve uit het feit dat hij drie momenten de tijd heeft gehad om zich over de gevolgen van zijn handelen te beraden, ook worden afgeleid uit zijn handelwijze. Verdachte heeft immers bewust zijn auto verplaatst om te voorkomen dat [betrokkene] hem zou opmerken.
Dat verdachte woedend was en wellicht ook angstig is geraakt als gevolg van de steekpartij te Druten, sluit de rechtbank niet uit, maar zij is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat deze gevoelens ten tijde van de schietpartij te Beneden-Leeuwen, mede gelet op het verstreken tijdsverloop tussen de steekpartij en de schietpartij, nog dusdanig waren dat zij zijn te kwalificeren als een hevige gemoedsbeweging die de strafbaarheid van verdachte zouden kunnen doen vervallen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Conclusie
Nu het beroep op (extensief) noodweerexces niet slaagt en overigens ook niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten, is verdachte strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 2 februari 2010;
• een reclasseringsadvies van reclassering Nederland, gedateerd 31 maart 2010, betreffende verdachte;
• een verslag van een trajectconsult van een psychiater van het NIFP, gedateerd 27 november 2009, betreffende verdachte
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat voor de beide tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend is.
Beoordeling van het standpunt
Allereerst hecht de rechtbank er waarde aan om op te merken dat het politieonderzoek niet uitblinkt in zorgvuldigheid. Daarentegen acht de rechtbank het onderzoek niet dusdanig onzorgvuldig dat verdachte in zijn belangen is geschaad en daaraan gevolgen moeten worden verbonden, maar wil wel opmerken dat uitvoeriger en zorgvuldiger politiewerk de waarheidsvinding in deze had vergemakkelijkt.
Verdachte heeft op twee verschillende tijdstippen geschoten op [betrokkene], dichtbij de woonwagen van die [betrokkene]. Dit is gezien door de vriendin en de destijds 10 en 12 jaar oude kinderen van [betrokkene]. Verdachte wist dat deze personen dit zouden kunnen waarnemen, want verdachte had even daarvoor met hen gesproken. Zij hebben dus moeten zien dat er op hun man en vader werd geschoten en moeten daarbij hebben gevreesd voor zijn leven. Ook [betrokkene], die tijdens zijn vlucht voor verdachte slechts af kon wachten of verdachte hem dodelijk zou raken, moet hebben gevreesd voor zijn leven. Daarnaast heeft hij door het schieten van verdachte letsel aan zijn been opgelopen. Voor een dergelijk ernstig feit is geen andere straf passend dan een gevangenisstraf.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat er géén sprake is van een gerechtvaardigd beroep op (extensief) noodweerexces, houdt zij bij het bepalen van de strafmaat wél rekening met het feit dat het schieten is voorafgegaan door een steekpartij waarbij [betrokkene] verdachte heeft neergestoken en verdachte gewond is geraakt.
Alles afwegende en lettende op de afdoening in soortgelijke zaken, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. De rechtbank zal hiervan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen om verdachte voor de toekomst ervan te doordringen dat hij in geen enkele situatie zelf naar de wapens moet grijpen.
Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de tijd door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf worden afgetrokken.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [betrokkene] vordert ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde een bedrag van € 1.000.-.
Dit bedrag ziet op vergoeding van door de benadeelde en het gezin van benadeelde geleden immateriële schade als gevolg van het onder 2 tenlastegelegde. Overeenkomstig het civiele recht kan de benadeelde partij echter slechts vergoeding van de eigen schade vorderen, niet de door zijn gezinsleden geleden schade.
De rechtbank overweegt voorts dat het onder 2 bewezenverklaarde is voorafgegaan aan een steekincident waarbij benadeelde betrokken is geweest en waarvoor benadeelde is veroordeeld. Dit maakt dat – zoals ook ter terechtzitting door mr. Schadd namens verdachte is betoogd – de schade mede een gevolg zou kunnen zijn van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend en waardoor mogelijk de vergoedingsplicht van verdachte zou worden verminderd.
Deze omstandigheden maken dat de rechtbank van oordeel is dat de vordering niet van dusdanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. Zij zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Wellicht dat de benadeelde de schade kan verhalen via de civiele rechter.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert een strafbaar feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 1 (één) jaar niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene], ten aanzien van feit 2.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
]Aldus gewezen door:
mr. J.A.P. Bakker (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. J.F. Beens, in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier),
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juni 2010.