RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 09/1390 en 09/4135
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 juni 2010
[eiser 1] en [eiser 2], eisers,
respectievelijk wonende te [woonplaats 1], en [woonplaats 2],
vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
I. Besluit van verweerder van 17 februari 2009 (beroep 09/1390);
II. Besluit van verweerder van 8 september 2009 (beroep 09/4135).
Bestreden besluit I
Bij besluit van 1 december 2005 heeft verweerder geweigerd om aan eisers een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van vier woningen op de percelen, aangeduid als [straat] te Wijchen.
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft verweerder het ingediende bezwaar gegrond verklaard en besloten de procedure ter voorbereiding van een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO; oud) te gaan volgen.
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft verweerder, beslissend op het ingediende bezwaar, de
- inmiddels gewijzigde - aanvraag om bouwvergunning eerste fase wederom geweigerd.
Bij uitspraak van 8 november 2007 heeft deze rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 13 februari 2007, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Bij uitspraak van 6 augustus 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) de uitspraak van 8 november 2007 bevestigd.
Bij het in rubriek 1 onder I aangeduide besluit heeft verweerder, opnieuw beslissend op het ingediende bezwaar, de aanvraag om bouwvergunning eerste fase wederom geweigerd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld (reg.nr. 09/1390) en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bestreden besluit II
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft verweerder, naar aanleiding van een aangepaste bouwaanvraag, geweigerd om aan eisers bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van vier woningen op dezelfde locatie, inmiddels aangeduid als het perceel [perceel] (ongenummerd) te Wijchen.
Het hiertegen door eisers ingediende beroep is door de rechtbank doorgezonden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij het in rubriek 1 onder II genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 3 maart 2009 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld (reg.nr. 09/4135) en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Gevoegde behandeling
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 19 april 2010. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door J.C.J.M. Wagenaar en mr. Y. Sieuwerts, beiden werkzaam bij de gemeente.
3.1. Partijen verschillen van mening over de vraag of de bestreden besluiten betrekking hebben op twee afzonderlijke bouwaanvragen, dan wel op één bouwaanvraag voor een bouwplan waarin wijzigingen van ondergeschikte aard zijn aangebracht.
3.1.1. Daargelaten de vraag of de bewuste wijzigingen als wijzigingen van ondergeschikte aard kunnen worden aangemerkt, moet worden vastgesteld dat de op 1 juni 2005 ontvangen bouwaanvraag (waarop het bestreden besluit I ziet) betrekking heeft op een bouwvergunning eerste fase, terwijl de op 30 juni 2008 ontvangen bouwaanvraag (waarop het bestreden besluit II ziet) betrekking heeft op een reguliere bouwvergunning. Reeds daarom heeft verweerder terecht aangenomen dat de door op 30 juni 2008 door verweerder ontvangen bouwaanvraag niet kan worden beschouwd als een loutere wijziging op de op 1 juni 2005 door verweerder ontvangen bouwaanvraag. Verweerder heeft dan ook terecht aparte besluiten genomen op de beide bouwaanvragen.
3.2. Het bestreden besluit I steunt mede op het alsnog door de voltallige welstandscommissie uitgebrachte negatieve advies van 16 januari 2008. Verweerder heeft in zoverre opnieuw beslist op het bezwaar met inachtneming van het overwogene in de door de Afdeling bevestigde uitspraak van de rechtbank van 8 november 2007. Eisers hebben dit negatieve advies in hun beroep tegen het bestreden besluit I niet bestreden, maar hebben een aan het negatieve advies aangepast bouwplan ingediend, dat heeft geleid tot het bestreden besluit II. De rechtbank zal het beroep, gericht tegen het bestreden besluit I, dan ook ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.3. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder de weigering om bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het bouwplan waarop de op 30 juni 2008 ontvangen bouwaanvraag ziet, in stand gelaten. Samengevat heeft verweerder aan dat besluit ten grondslag gelegd dat in het nog maar recentelijk in werking getreden bestemmingsplan "Wijchen-West", waarin de meest recente stedenbouwkundige inzichten zijn neergelegd, uitdrukkelijk is bepaald dat het aantal woningen per bouwperceel niet mag worden vergroot. Het bouwplan, dat voorziet in twee woningen per perceel, verhoudt zich niet met dat stedenbouwkundige uitgangspunt.
In het primaire besluit van 3 maart 2009 heeft verweerder aan de weigering voorts ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet past in de morfologie van de omringende bebouwing en dat de door eisers bij de aanvraag gevoegde ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is, waarbij met name is aangegeven dat daaruit niet blijkt hoe het bouwplan zich verhoudt tot de zogeheten 50-50 norm uit de concessieafspraken met de Stadsregio Knooppunt Arnhem-Nijmegen en dat onvoldoende is ingegaan op de akoestische aspecten. Hoewel verweerder er in het door hem gevoerde verweer blijk van heeft gegeven ook deze weigeringsgronden nog steeds van toepassing te achten, vindt de rechtbank daarvoor in het bestreden besluit geen aanknopingspunt meer. In het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 9 juni 2009 zijn deze overige weigeringsgronden niet houdbaar geacht. Verweerder heeft dit advies uitdrukkelijk ongewijzigd overgenomen.
3.3.1. Eisers hebben betoogd dat verweerder, gelet op de gehele voorgeschiedenis vanaf 2000, de aanvraag niet op deze grond had mogen weigeren. Eisers voeren aan dat verweerder voorheen meerdere malen de principebereidheid heeft uitgesproken om medewerking te verlenen aan een bouwplan voor vier woningen ter plaatse. Dat is volgens eisers zelfs nog gebeurd nadat het nieuwe bestemmingsplan "Wijchen-West" al was vastgesteld. Aan de door verweerder gestelde voorwaarden voor medewerking stellen eisers te hebben voldaan. Ook de andere weigeringsgronden die verweerder aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd, zijn volgens eisers niet houdbaar. Eisers betogen dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
3.3.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 1 maart 2006 (www.rechtspraak.nl, LJN AV2974) zal, hoewel aan een college de bevoegdheid niet kan worden ontzegd om bij het volgen van de vrijstellingsprocedure terug te komen van zijn aanvankelijke bereidheid om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening medewerking te verlenen aan de realisering van het bouwplan, het college bij het alsnog weigeren om vrijstelling te verlenen deugdelijk dienen te motiveren, waarom het van inzicht is veranderd. Daarbij zal het college voorts de gevolgen van het bij de aanvrager door de aanvankelijke uitgesproken bereidheid gewekte vertrouwen dienen af te wegen tegen de door de weigering gediende belangen en onder ogen moeten zien of die afweging tot het verlenen van enige compensatie noopt.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2010 (LJN BL3304) blijkt dat de verandering van inzicht niet noodzakelijkerwijs hoeft samen te hangen met nieuwe feiten en omstandigheden.
3.3.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. Onbetwist is dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het recentelijk vastgestelde bestemmingsplan "Wijchen-West". Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen vasthouden aan de meest actuele planologische uitgangspunten zoals in dit bestemmingsplan zijn neergelegd. Eisers hebben geen argumenten naar voren gebracht op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat verweerder het bouwplan ten onrechte als een met de planologische uitgangspunten strijdige verdichting van het gebied heeft beschouwd. Gewekte verwachtingen acht de rechtbank onvoldoende om verweerder thans gehouden te achten van de planologische uitgangspunten af te wijken. Wel dient bezien te worden of verweerder in bij eisers gewekte verwachtingen aanleiding had behoren te vinden voor het toekennen van enige compensatie. Anders dan namens verweerder ter zitting is betoogd, is de te maken belangenafweging waarbij tevens de mogelijkheid van compensatie wordt bezien niet afhankelijk van een door eisers in te dienen claim.
3.3.4. Uit de door eisers in het beroepschrift geschetste voorgeschiedenis en uit de gedingstukken blijkt de rechtbank genoegzaam dat verweerder zich in het kader van eerdere bouwplannen die voorzagen in vier woningen, niet op het standpunt heeft gesteld dat vier woningen ter plaatse, ongeacht de uitvoering, ongewenst waren. Verweerder heeft zich primair op de uitvoering gericht en heeft eisers in dat kader meerdere malen in de gelegenheid gesteld om het bouwplan te wijzigen dan wel aan te vullen met nadere gegevens. Vastgesteld kan worden dat verweerder de op de op 1 juni 2005 ontvangen bouwaanvraag, in de aanvankelijke beslissing op bezwaar van 13 februari 2007, heeft geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand. In de brief van 18 april 2007, waarin dit besluit is bekendgemaakt, is aangegeven: "Om de uniformiteit van de bebouwing in het gebied zoveel mogelijk te waarborgen is het wenselijk om het bouwplan aan te passen aan de (stedenbouwkundige) voorschriften van het bestemmingsplan". Verweerder heeft zich ook in de hierop volgende beroepsprocedure op het standpunt gesteld dat hij in beginsel tot medewerking bereid was, mits eisers een ruimtelijke onderbouwing zouden overleggen. In het verweerschrift van 26 juni 2007 is aangegeven: "Het college is, op grond van het besluit van 22 augustus 2006, bereid om mee te werken aan een vrijstelling op grond van artikel 19 lid 2 WRO mits het bouwplan wordt voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De vrijstellingenprocedure is niet gestart omdat appellant, ondanks herhaalde verzoeken, in gebreke is gebleven deze ruimtelijke onderbouwing aan te leveren." Op de zitting van de rechtbank op 7 september 2007 is dit standpunt herhaald. Door eisers is voorts onweersproken gesteld dat dit standpunt ook bij de behandeling van het hoger beroep ter zitting van de Afdeling van 26 juni 2008 nog is ingenomen.
Zoals hiervoor overwogen, kan aan verweerder niet de bevoegdheid worden ontzegd om een aanvraag te beoordelen aan de hand van de meest recente planologische uitgangspunten. De rechtbank is echter met eisers van oordeel dat zij er, bij het indienen van een nieuwe aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning (waarover de welstandscommissie zich positief had uitgelaten en waarbij een ruimtelijke onderbouwing was gevoegd) geen rekening mee hoefden te houden dat hen de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Wijchen-West" (volgens het bestreden besluit op 29 november 2007) zou worden tegengeworpen. Nu verweerder wenst vast te houden aan de in dit plan neergelegde planologische uitgangspunten, had het op de weg van verweerder gelegen om eisers daar in een eerder stadium op te wijzen. De bovenaangehaalde mededelingen, die gedeeltelijk zijn gedaan hangende de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan, en gedeeltelijk zelfs nog nadat het nieuwe bestemmingsplan reeds in werking was getreden, verdragen zich niet met het thans door verweerder ingenomen standpunt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat vier woningen ter plaatse in geen enkele vorm kunnen worden toegestaan.
3.3.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bovenstaande aanleiding had behoren te zien om de weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen op de op 30 juni 2008 ontvangen aanvraag, gepaard te doen gaan van een toekenning van compensatie aan eisers. Nu dit in het bestreden besluit II niet is gebeurd, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:4 van de Awb. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar van 26 maart 2009 moeten nemen.
3.4. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hij voornemens is om in nader overleg te treden met eisers teneinde alsnog een voor ieder aanvaardbare oplossing te zoeken, waarbij een alternatieve invulling van de percelen aan de orde zou kunnen komen. Eiseres hebben het voorstel tot overleg niet reeds ter zitting afgewezen. Niet uit te sluiten valt dat een dergelijk overleg zal leiden tot uiteindelijke intrekking van het bezwaarschrift van 26 maart 2009, waarop verweerder als gevolg van deze uitspraak opnieuw zal moeten beslissen. De rechtbank ziet onder die omstandigheden geen aanleiding om thans toepassing te geven aan artikel 8:51a van de Awb.
3.5. Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eisers om vergoeding van de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep, gericht tegen het bestreden besluit I ongegrond;
verklaart het beroep, gericht tegen het bestreden besluit II gegrond;
vernietigt het bestreden besluit II;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.G.A. Nijmeijer, voorzitter, mr. H.J.M. Besselink en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen , griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 1 juni 2010