ECLI:NL:RBARN:2010:BM6839

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
1 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5148
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en arbeidsongeschiktheid bij vestiging in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 1 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiser, geboren op 1 januari 1988, die op 4-jarige leeftijd gewond raakte bij een raketaanval in Afghanistan. Eiser is op 8 mei 2002 naar Nederland gekomen in het kader van gezinshereniging. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) had eerder geweigerd eiser een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij al arbeidsongeschikt was bij aanvang van zijn ingezetenschap in Nederland en niet voldeed aan de voorwaarden om zijn arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten. Eiser stelde dat hij weliswaar niet aan alle voorwaarden voldeed, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de dag van zijn vestiging in Nederland al volledig arbeidsongeschikt was en dat hij niet gedurende zes jaar voorafgaand aan zijn 17e verjaardag in Nederland heeft gewoond. De rechtbank oordeelde dat het UWV bevoegd was om de reeds aanwezige arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten. Eiser had zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de eerdere besluiten van het UWV niet op onjuiste informatie waren gebaseerd en dat de verwachtingen van eiser niet voldoende aannemelijk waren gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het UWV hadden moeten aanzetten om van zijn beleid af te wijken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2010, en tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/5148
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 juni 2010
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. H. Pasman,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 9 november 2009, uitgereikt door het UWV te Eindhoven.
2. Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2009 heeft verweerder geweigerd eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsongeschiktheidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) toe te kennen omdat hij al arbeidsongeschikt was bij aanvang van zijn ingezetenschap van Nederland en eiser op dat moment niet voldeed aan de voorwaarden om zijn arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 april 2010. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn vader, [vader], en zijn gemachtigde, mr. Pasman voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt, werkzaam bij het UWV te Arnhem.
3. Overwegingen
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende relevante gegevens.
Eiser, geboren op 1 januari 1988, is op 4-jarige leeftijd gewond geraakt bij een raketaanval in Afghanistan. Sindsdien is hij lichamelijk en geestelijk ernstig gehandicapt.
Eisers vader is in juli 1998 vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Eiser is op 8 mei 2002 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Op 13 mei 2002 is eiser een verblijfsvergunning toegekend.
Op 27 november 2005 heeft eiser een Wajong-aanvraag ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag is eiser door een verzekeringsarts onderzocht en volledig arbeidsongeschikt geacht, waarbij de eerste arbeidsongeschiktheidsdag werd vastgesteld op 1 januari 1992. Eiser heeft vervolgens nadere informatie aan verweerder verstrekt middels een toegezonden vragenformulier, gedateerd op 18 december 2005. Daarna heeft verweerder bij besluit van 12 januari 2006 de aanvraag afgewezen omdat eiser bij aanvang van de verzekering, op 8 mei 2002, al volledig arbeidsongeschikt was en hij niet voldoet aan de uitzonderingssituatie dat hij gedurende zes jaar onmiddellijk voorafgaande aan zijn zeventiende verjaardag in Nederland heeft gewoond. Daarbij heeft verweerder meegedeeld dat eiser wel voldoet aan de voorwaarden om niet blijvend gebruik te maken van de bevoegdheid om de al bestaande arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten en dat hij in aanmerking komt voor toekenning van een Wajong-uitkering zodra hij zes jaren na 8 mei 2002 onafgebroken in Nederland heeft gewoond. Daartoe dient eiser binnen vier maanden voor 8 mei 2008 een nieuwe aanvraag te doen.
Op 11 juli 2008 heeft eiser een nieuwe Wajong-aanvraag ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 5 september 2008 geweigerd terug te komen op zijn besluit van 12 januari 2006.
Op 22 maart 2009 heeft eiser opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend die door verweerder middels het in rubriek 2 vermelde besluit van 14 mei 2009 is afgewezen. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser voor aanvang van zijn ingezetenschap van Nederland, op 8 mei 2002, al volledig arbeidsongeschikt was en niet gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan zijn 17e verjaardag ingezetene is geweest omdat hij pas op zijn 14e jaar naar Nederland is gekomen en op dat moment al volledig arbeidsongeschikt was. Verweerder is daarom bevoegd de reeds voor 8 mei 2002 aanwezige arbeidsongeschiktheid van eiser buiten aanmerking te laten en een Wajong-uitkering te weigeren. Eiser voldoet voorts niet aan alle voorwaarden ingevolge de Beleidsregels buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid (hierna: de Beleidsregels) op grond waarvan verweerder geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. Niet is gebleken dat één van eisers ouders voorafgaand aan de gezinshereniging op 8 mei 2002 voor hem kinderbijslag heeft genoten. Daarnaast heeft geen van eisers ouders tenminste drie jaar aaneengesloten inkomsten uit arbeid in Nederland genoten, voorafgaand aan 8 mei 2002. Er is niet gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het beleid. Verder kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen omdat eerdere besluiten over eisers recht op Wajong-uitkering zijn genomen op grond van onjuiste informatie van eisers zijde.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij weliswaar niet voldoet aan alle voorwaarden genoemd in artikel 3 van de Beleidsregels, maar dat hij hieraan niet heeft kunnen voldoen. Eisers vader mocht pas na toekenning van de verblijfsvergunning in mei 2001 (legaal) arbeid verrichten. Eisers vader is na zijn aankomst in Nederland, in 1998, wel werkzaam geweest, maar niet gedurende drie jaren aaneengesloten tot 8 mei 2002. Daarnaast kon eisers vader langere tijd geen contact krijgen met eiser en de rest van het gezin, hetgeen ertoe heeft bijgedragen dat zijn vader geen kinderbijslag voor hem kon aanvragen. Eiser voldoet wel aan de strekking van de voorwaarden in de Beleidsregels, namelijk dat sprake is van binding van hem en het gezin waartoe hij behoort met Nederland. Gelet hierop is sprake van bijzondere omstandigheden waarin verweerder aanleiding had moeten zien om van zijn beleid af te wijken en geen gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om de reeds aanwezige arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten.
Daarnaast heeft eiser zich beroepen op het vertrouwensbeginsel. Bij het besluit van 12 januari 2006 heeft verweerder hem meegedeeld dat hij aan de voorwaarden voldoet voor toekenning van een Wajong-uitkering zodra hij na 8 mei 2002 zes jaar onafgebroken in Nederland heeft gewoond.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Wajong, zoals deze luidde in de van belang zijnde periode, is ingezetene in de zin van de Wajong en de daarop berustende bepalingen de natuurlijke persoon die in Nederland woont.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong, zoals deze luidde in de van belang zijnde periode en voor zover hier van belang, kan het UWV met betrekking tot uit deze wet voortvloeiende aanspraken gehele arbeidsongeschiktheid die bestond op de dag dat een persoon ingezetene werd, geheel of ten dele, tijdelijk of blijvend, buiten aanmerking laten. Ingevolge het derde lid blijft het eerste lid buiten toepassing indien de jonggehandicapte op de dag dat hij ingezetene werd jonger was dan 17 jaar en hij gedurende de zes jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop hij 17 jaar wordt, ingezetene is geweest.
Bij de toepassing van artikel 10 van de Wet Wajong hanteert het UWV het beleid dat van de bevoegdheid om arbeidsongeschiktheid buiten aanmerking te laten geen gebruik wordt gemaakt nadat de jonggehandicapte zes jaar onafgebroken in Nederland heeft gewoond én ondermeer is voldaan aan de voorwaarden dat ten minste een van de ouders van de jonggehandicapte voor hem kinderbijslag heeft genoten en ten minste drie jaar aaneengesloten in Nederland inkomsten uit arbeid heeft genoten. Dit beleid is neergelegd in artikel 3 van de hiervoor vermelde Beleidsregels buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid (Staatscourant 21 juni 2004, nr. 115).
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft deze Beleidsregels van het UWV niet onredelijk geacht (CRvB 21 december 2009, BK8140).
Niet in geschil is dat eiser op de dag dat hij ingezetene werd in de zin van de Wet Wajong, 8 mei 2002, volledig arbeidsongeschikt was en dat hij voorafgaand aan de dag waarop hij 17 jaar werd, 1 januari 2005, niet gedurende zes jaar ingezetene is geweest. Hieruit volgt dat verweerder op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a en derde lid van de Wet Wajong, bevoegd was bij de beoordeling van de Wajong-aanvraag de arbeidsongeschiktheid die bestond op 8 mei 2002, buiten aanmerking te laten.
Ter zitting heeft eiser te kennen gegeven niet langer het standpunt in te nemen dat zijn vader voor 8 mei 2002 ten minste drie jaar aaneengesloten in Nederland inkomsten uit arbeid heeft genoten. Gelet hierop is niet langer in geschil dat eiser niet voldoet aan alle voorwaarden van verweerders Beleidsregels, op grond waarvan verweerder kan afwijken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 10 van de Wet Wajong om de arbeidsongeschiktheid die reeds bestond op de dag dat de jonggehandicapte ingezetene werd, buiten aanmerking te laten.
De rechtbank dient thans te beoordelen of verweerder wegens bijzondere omstandigheden gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Awb om van de Beleidsregels af te wijken.
Uit de formulering van artikel 3, tweede tot en met het vijfde lid, van de Beleidsregels blijkt dat de Beleidsregels een uitputtende invulling zijn van verweerders discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 10 van de Wet Wajong. Uit de toelichting op de Beleidsregels blijkt verder dat de aanvullende voorwaarden, genoemd in artikel 3, derde tot en met het vijfde lid, van de Beleidsregels betrekking hebben op de binding die de jonggehandicapte en het gezin waarvan hij deel uitmaakt, met Nederland hebben. Zoals in de uitspraak van de CRvB van 21 december 2009 (LJN BK8140) is bepaald, past het bij een restrictieve uitleg van de voorwaarden van het uitzonderingsbeleid om te verlangen dat de jonggehandicapte deel gaat uitmaken van een gezin dat op dat moment al een zekere binding heeft met Nederland. Gelet hierop zal sprake kunnen zijn van een bijzondere omstandigheid bedoeld in artikel 4:84 van de Awb indien een betrokkene niet voldoet aan alle aanvullende voorwaarden om van het beleid af te wijken, maar er wel een band van de betrokkene en het gezin waartoe hij behoort met Nederland aanwezig moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van eiser een dergelijke omstandigheid niet aan de orde is. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens de beroepsprocedure heeft eiser een voorblad bij een beschikking van de Immigratie-en Naturalisatiedienst van 26 februari 1999 ingediend, waaruit blijkt dat eisers vader een voorwaardelijke vergunning tot verblijf is verleend. Deze vergunning is aan eisers vader verleend, omdat het -kort samengevat- gezien de toentertijd onveilige situatie in het land van herkomst door de Nederlandse overheid niet verantwoord werd geacht, voor zolang die situatie voortduurde, onderdanen naar dat land terug te sturen. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat het verlenen van genoemde verblijfsvergunning niet tot gevolg kon hebben dat een bestendig verblijf van eisers vader in Nederland werd beoogd. Inherent hieraan was dat het eisers vader niet was toegestaan om betaald werk te verrichten. Gelet hierop heeft verweerder uit de omstandigheid dat eisers vader tot 8 mei 2002 geen drie jaren aaneengesloten heeft gewerkt, kunnen concluderen dat binding van eiser en het gezin waartoe hij behoort met Nederland op 8 mei 2002 ontbreekt. De omstandigheid dat eisers vader vóór mei 2001 niet beschikte over een verblijfsvergunning die hem toestond om te werken, vormt derhalve geen bijzondere omstandigheid.
Op grond van de omstandigheid dat door de ouders van eiser op 8 mei 2002 voor hem geen kinderbijslag werd genoten, heeft verweerder evenmin een binding met Nederland van eiser en het gezin waartoe hij behoort, aanwezig hoeven achten. De stelling van eiser ter zitting dat zijn vader gedurende de eerste jaren vanaf 1998 geen contact met hem en zijn gezin kon krijgen, waardoor zijn vader geen kinderbijslag kon aanvragen, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er voor verweerder geen aanleiding was om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de Beleidsregels.
Ten aanzien van eisers beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft na het afwijzingsbesluit van 12 januari 2006 eerst op 11 juli 2008, en nadien op 22 maart 2009, een nieuwe Wajong-aanvraag ingediend. Nu eiser pas ruim twee maanden na 8 mei 2008, de maand waarin hij voldeed aan de eis dat hij zes jaren aaneengesloten in Nederland woonde, een nieuwe Wajong-aanvraag heeft ingediend, terwijl hem in het besluit van 12 januari 2006 was meegedeeld dat hij vier maanden voor 8 mei 2008 een nieuwe aanvraag diende te doen, acht de rechtbank het onvoldoende aannemelijk dat de bij eiser door het besluit van 12 januari 2006 gewekte verwachtingen, gedragsbepalend zijn geweest. Reeds om die reden kan eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 1 juni 2010