Vonnis in gevoegde zaken van 28 april 2010
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 183387 / HA ZA 09-627 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VITAPLANT B.V.,
gevestigd te Sappemeer,
eiseres,
advocaat mr. A.M. Dikkema te Groningen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
'T NIEUW BOS HOLDING B.V.,
gevestigd te Nieuwaal,
gedaagde,
advocaat mr. K.I. van Aalst te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 188040 / HA ZA 09-1382 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VITAPLANT B.V.,
gevestigd te Sappemeer,
eiseres,
advocaat mr. A.M. Dikkema te Groningen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[...] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. K.I. van Aalst te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 188219 / HA ZA 09-1408 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VITAPLANT B.V.,
gevestigd te Sappemeer,
eiseres,
advocaat mr. A.M. Dikkema te Groningen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIDDENWEG B.V.,
gevestigd te Ander, gemeente Woudrichem,
gedaagde,
advocaat mr. K.I. van Aalst te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 186136 / HA ZA 09-1114 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VITAPLANT B.V.,
gevestigd te Sappemeer,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat mr. A.M. Dikkema te Groningen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[...] B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te ’s-Gravenhage.
De partijen zullen hierna Vitaplant, 't Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak], Middenweg en [gedaagde 4e zaak] genoemd worden.
De procedures in de zaken 09-627, 09-1382, 09-1408 en 09-1114
Het verloop van de procedures blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 september 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2009
- de aktes en antwoordaktes van de partijen
Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
In de zaken 09-627, 09-1382, 09-1408 en 09-1114
1.1. Vitaplant, opgericht op 5 april 2007, houdt zich volgens de bedrijfsomschrijving in het handelsregister onder andere bezig met het behandelen van planten met groeistimulatoren (ook wel additieven genoemd) en de groothandel in deze producten. De bestuurder van Vitaplant is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] Beheer B.V. De bestuurder van laatstgenoemde vennootschap is [X].
1.2. ’t Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak], Middenweg en [gedaagde 4e zaak] zijn kwekers van de Phalaenopsis orchidee. Zij kweekten/kweken de orchideeën op uit zaailingen die werden verspeend bij de opkweekbedrijven Van Elteren Orchideeën B.V. of Aardse Orchideeën B.V. De leverancier van de zaailingen was King Smit Flowers Ltd (KSF), gevestigd te Cyprus, waarvan [X] 50% van de aandelen houdt. De andere aandeelhouder is [ ] [Y].
1.3. Vitaplant heeft in 2006, 2007 en 2008 bloeistimuleringsmiddelen aan de kwekers geleverd en/of ter beschikking gesteld en/of de Phalaenopsis-planten van de kwekers daarmee bespoten. Vitaplant heeft de kwekers daarvoor gefactureerd. Een deel van de facturen hebben de kwekers onbetaald gelaten.
1.4. Bij brieven van 17 en 20 november 2008 heeft[X] namens Vitaplant aan de kwekers geschreven:
“Op 5 november jl. heb ik u en een aantal andere Phalaenopsis kwekerijen bezocht, dit naar aanleiding van de openstaande facturen van Vita Plant B.V.. Tijdens de bespreking is gebleken dat de kwekers gezamenlijk een standpunt willen innemen t.a.v. deze vorderingen en het onderwerp relateren aan de leveringen van zaailingen door King Smit Flowers Ltd en de tegenvallende resultaten van de Phalaenopsis. Er is gemeld dat er een juridische procedure in voorbereiding zou zijn tegen King Smit Flowers Ltd. Concreet is mij, als betrokkene bij beide ondernemingen, gevraagd een ‘gebaar’ te maken om de nood te lenigen.
(...)
Vita Plant kan de individuele problemen op het gebied van de Phalaenopsis teelt niet overnemen of oplossen. De keuze voor de Phalaenopsis als aantrekkelijk marktsegment, de keuze voor zaailingen en voor King Smit Flowers Ltd. als leverancier, de aanpak van de teelt en niet te vergeten de inzet van Van Elteren als uitbestedingsadres, het is ieders verantwoordelijkheid.
De leveringen door Vita Plant B.V. van de additieven staan los van de leveringen door King Smit Flowers Ltd. van zaailingen. De facturen van het ene bedrijf (Vita Plant B.V.) kunnen niet onbetaald worden gelaten op grond van klachten over leveringen door het andere bedrijf (King Smit Flowers Ltd.). Juridisch is de opstelling van u en andere kwekers dus onhoudbaar.
Toch wil Vita Plant B.V. doen wat binnen haar vermogen ligt om een oplossing te bieden (...)
Voor u als klant (...) stel ik het volgende voor:
(volgt voorstel; de rechtbank)”.
1.5. Bij de stukken bevinden zich twee in opdracht van ’t Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak] en [gedaagde 4e zaak] opgemaakte rapporten van DLV Plant d.d. 28 augustus 2009 betreffende de “zaailingen” en het “bloeistimuleringsmiddel”.
1.6. In het rapport over de zaailingen staat onder meer dat het “uitgangsmateriaal” (de door KSF geleverde zaailingen) in de loop van de tijd zwakker is geworden en dat dit bij de bedrijven tot oplopende problemen heeft gezorgd waar onvoldoende op kon worden ingespeeld. Daarnaast was het uitgangsmateriaal volgens DLV te heterogeen als eindproduct.
1.7. In het rapport over het bloeistimuleringsmiddel staat, voor zover van belang:
“U hebt ons gevraagd, namens bovengenoemde kwekers, om een toelichting te geven op het gebruik van het bloeistimuleringsmiddel in de teelt van Phalaenopsis uit zaad. Het betreft het bloeistimuleringsmiddel geleverd en toegepast door Vitaplant te Sappermeer.
Het was ons niet bekend bij de start van de teelt van Phalaenopsis uit zaad, dat de planten in de koelfase moesten worden behandeld voor een beter bloeiresultaat (meer dan 1 bloemtak) (...). Wel werd kort na de aanvang van de teelt duidelijk dat het percentage niet-bloeiers in de Phalaenopsisteelt uit zaad teruggedrongen kon worden door een dergelijke plantbehandeling. Omdat deze methode van plantbehandeling in de Phalaenopsisteelt in Nederland niet gebruikelijk is en dus bij ons en de kwekers niet bekend was, moest deze behandeling ontwikkeld worden. De inhoud van het bloeistimuleringsmiddel mocht niet onderzocht worden van KSF. Dit heeft bij de start van de behandelingen geleid tot een afname van een aantal ‘nieters’(planten die geheel geen tak aanmaken). Echter was het aantal misvormde takken, door onvoldoende kennis over het middel en de toepassingswijze, in de beginfase aanzienlijk groot (...). Ook een tweede keer behandelen van deze planten gaf vaak niet het gewenste resultaat, waardoor het percentage niet afleverbare planten opliep.
Onze waarnemingen worden ondersteund door de registratie van kwekerij Phalaenova uit Brielle. Het blijkt, dat als dit middel niet wordt gebruikt, 10% van de planten niet bloeit. Wanneer het middel wel wordt toegepast, dan bloeit 1% niet. Echter3% heeft een misvormde of gebroken tak. De registratie van [gedaagde 2e zaak] Orchideeën uit Erica onderbouwen bovengenoemde percentages.
Het uitvalpercentage bij ’t Nieuw Bos (...) ligt beduidend hoger, namelijk 30%. Eén derde deel was van mindere kwaliteit, één derde deel was A2 en één derde deel van de planten zijn weggegooid. De verklaring van [betrokkene 1e zaal] hiervoor is dat zijn bedrijf gebruikt is als proefbedrijf. Door onvoldoende kennis over het middel en de toepassingswijze, is er op zijn bedrijf veel uitgeprobeerd met het middel (vooral diverse doseringen). Dit verklaart dat het percentage uitval bij de heer [betrokkene 1e zaak] aanzienlijk hoger is dan bij de overige kwekerijen”.
In de zaken 09-627, 09-1382 en 09-1408 voorts
1.8. Op 23 oktober 2008 heeft Vitaplant aan ’t Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak] en Middenweg (laatstgenoemde tevens handelende onder de naam ‘Butterfly-orchids’) een e-mail gezonden met als onderwerp “Opheldering prijs spuitvloeistof VITA-Plant B.V. Daarin staat:
“Tot voor kort werden de bespuitingen uitgevoerd door [A] en collega [B].
Kosten die hiervoor in rekening gebracht werden waren € 0,15 per plant.
Vervolgens werd door diverse klanten aangegeven dat ze wel graag de bespuitingen zelf wilden gaan uitvoeren wat dan ook een besparing in de kosten met zich mee zou moeten brengen.
Hiervoor is toen het volgende in gang gezet:
De prijs van spuitvloeistof in oplossing kan worden teruggebracht tot € 103,--
Vervolgens kun je met 1 liter plus minus 1.000 planten bespuiten dan zou je dus uitkomen op plus minus € 0,10 per plant (...)”.
In de zaak 09-627 voorts
1.9. Vitaplant heeft in 2007/2008 Phalaenopsis-planten op de kwekerij van ’t Nieuw Bos bespoten met een bloeistimuleringsmiddel. Zij heeft daarvoor facturen gestuurd aan ’t Nieuw Bos. Een aantal facturen heeft ’t Nieuw Bos onbetaald gelaten, te weten:
- factuurnr. 200700037 van 5 september 2007 € 21.365,26
- factuurnr. 200700047 van 2 oktober 2007 € 3.570,--
- factuurnr. 200700052 van 2 november 2007 € 13.385,40
- factuurnr. 200800038 van 18 juni 2008 € 9.246,30
Totaal € 48.066,96
1.10. Bij brief van 21 november 2008 heeft G.H. van Wijk, statutair directeur van ’t Nieuw Bos, aan Vitaplant geschreven (als reactie op de onder 1.4 bedoelde brief van 17 november 2008):
“In reactie op uw brief wil ik niet ingaan op uw verweer wat betreft zaailingen en keuze daarvoor. Wel wil ik ingaan op het spuiten voor betere bloei van Phalaenopsis door [X]. Wij waren één van de eerste van onze groep die gebruik hebben gemaakt van deze bespuiting, in het begin was het niet optimaal en moest er nog veel uitgeprobeerd worden met zeer wisselende resultaten. Wel moest er toen 0.25 cent betaald worden, later is dit overgegaan naar 0.15 cent. Deze rekeningen zijn allemaal betaald!
Ik vind het onrechtvaardig dat de andere kwekers geen 0.25 cent hebben betaald maar 0.15 cent. Op enkele rekeningen is hier compensatie voor gegeven, maar het zou mijns inziens billijk zijn om alle rekeningen terug te brengen naar 0.15 cent. Deze toezegging zou ik erg op prijs stellen”.
1.11 Bij brief van 31 december 2008 heeft de advocaat van Vitaplant ’t Nieuw Bos gevraagd of zij het voorstel van 17 november 2008 wilde accepteren, bij gebreke waarvan dat voorstel zou komen te vervallen en tot incasso van de hoofdsom zou worden overgegaan. In die brief heeft Vitaplant tevens aanspraak gemaakt op betaling van de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
1.12. Bij brief van 9 januari 2009 heeft mr. C. de Kramer namens ’t Nieuw Bos aan de advocaat van Vitaplant geschreven dat haar cliënt aanzienlijke schade heeft geleden omdat de kweek van de zaailingen heeft geleid tot ernstige problemen en dat de betaling van de facturen wordt opschort in afwachting van de uitkomst van een deskundigenonderzoek naar onder andere het groeistimuleringsmiddel. Bij brief van 5 februari 2009 aan [X] heeft [betrokkene 1e zaak] namens ’t Nieuw Bos haar beroep op opschorting herhaald.
In de zaak 09-1382 voorts
1.13. [gedaagde 2e zaak] heeft vanaf september 2006 bloeistimuleringsmiddelen voor de Phalaenopsis-planten betrokken van aanvankelijk [X] Beheer en later (vanaf mei 2007) van Vitaplant. [X] Beheer en Vitaplant hebben daarvoor facturen gestuurd aan [gedaagde 2e zaak]. Een aantal facturen van Vitaplant heeft [gedaagde 2e zaak] onbetaald gelaten, te weten:
- factuurnr. 200800037 van 18 juni 2008 € 22.705,20
- factuurnr. 200800049 van 27 augustus 2008 € 22.062,60
- factuurnr. 200800053 van 1 september 2008 € 22.062,60
- factuurnr. 200800060 van 10 oktober 2008 € 22.062,60
- factuurnr. 20080066 van 4 november 2008 € 22.062,60
Totaal € 110.955,60.
1.14. Bij brief van 8 december 2008 heeft [Z], statutair directeur van [gedaagde 2e zaak], aan de advocaat van Vitaplant geschreven (als reactie op de onder 1.4 bedoelde brief van 20 november 2008):
“U heeft ons ondeugdelijke producten, middelen en diensten geleverd waardoor we met u in een groot geschil zijn terecht gekomen.
U kunt ons niet aan onze betaalverplichting houden waar uzelf zo in gebreke bent gebleken”.
1.15. Bij brief van 31 december 2008 heeft de advocaat van Vitaplant [gedaagde 2e zaak] gevraagd of zij het (hiervoor onder 1.4 weergegeven) voorstel van 17 november 2008 wilde accepteren, bij gebreke waarvan dat voorstel zou komen te vervallen, waarna tot incasso van de hoofdsom zou worden overgegaan. In die brief heeft Vitaplant tevens aanspraak gemaakt op betaling van de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
1.16. Bij brief van 10 januari 2009 heeft [gedaagde 2e zaak] aan de advocaat van Vitaplant geschreven dat zij aanzienlijke schade heeft geleden omdat de kweek van de zaailingen heeft geleid tot ernstige problemen en dat de betaling van de facturen wordt opschort in afwachting van de uitkomst van een deskundigenonderzoek naar onder andere het groeistimuleringsmiddel. Verder heeft [gedaagde 2e zaak] daarin geschreven dat de in de nota van 4 november 2008 vermelde levering ad € 22.062,60 niet bij haar bekend is en dat deze levering niet is ontvangen.
1.17. In opdracht van [gedaagde 2e zaak] heeft Van Os research B.V. te De Hoef een onderzoek gedaan naar het spuiten met “groeiregulatoren” op het onderhavige plantmateriaal. Van Os heeft haar bevindingen vastgelegd in een concept rapport, gedateerd 2 mei 2009. In dat rapport staat onder andere als conclusie:
“De planten waarbij deze groeiregulator behandeling toegepast is, zijn er niet op vooruit gegaan. De bespuiting heeft een minder product opgeleverd met veel misvorming. Dit resulteerde in een A2-keur, dit staat voor slechte kwaliteit (...)
Sommige partijen spuiten lukte redelijk, maar andere keren zaten er zomaar 30% vergroeiingen in. Uiteindelijk is bij de helft van de zaailingen ongeveer 25-35% vergroeiing geconstateerd en dus A2 door misvorming. De kammen verkleefden of er kwamen haartakken en misvormde takken en soms knopval door bespuiting met groeiregulator. Zo’n 10% van de planten daarvan is daarom ook weggegooid, want die waren zelfs niet geschikt om als A2 te leveren”.
In de zaak 09-1408 voorts
1.18. Vitaplant heeft in 2008 Phalaenopsis-planten op de kwekerij van Middenweg bespoten met een groeimiddel. Zij heeft daarvoor facturen gestuurd aan Middenweg. Een aantal facturen heeft Middenweg onbetaald gelaten, te weten:
- factuurnr. 200800040 van 18 juni 2008 € 8.389,50
- factuurnr. 200800050 van 27 augustus 2008 € 29.577,45
- factuurnr. 200800052 van 1 september 2008 € 25.436,25
- factuurnr. 200800059 van 1 oktober 2008 € 36.771,--
Totaal € 100.174,20
1.19. Op 3 september 2008 hebben Vitaplant en Middenweg een overeenkomst met elkaar gesloten, waarbij zij, zakelijk weergegeven, zijn overeengekomen dat Vitaplant op eerste verzoek van Middenweg bloeistimuleringsmiddelen aan haar zal leveren tegen een prijs van € 103,-- per liter exclusief omzetbelasting.
1.20. Bij brief van 31 december 2008 heeft de advocaat van Vitaplant Middenweg gevraagd of zij het (hiervoor onder 1.4 weergegeven) voorstel van 17 november 2008 wilde accepteren, bij gebreke waarvan dat voorstel zou komen te vervallen en tot incasso van de hoofdsom zou worden overgegaan. In die brief heeft Vitaplant tevens aanspraak gemaakt op betaling van de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten.
1.21. Bij brief van 9 januari 2009 heeft [O], statutair directeur van Middenweg, als reactie op laatstgenoemde brief aan de advocaat van Vitaplant geschreven dat Middenweg aanzienlijke schade heeft geleden omdat de kweek van de zaailingen heeft geleid tot ernstige problemen en dat de betaling van de facturen wordt opgeschort in afwachting van de uitkomst van een deskundigenonderzoek naar onder andere het groeistimuleringsmiddel.
In de zaak 09-1114 voorts
1.22. [gedaagde 4e zaak] heeft in 2007/2008 bloeistimuleringsmiddelen voor de Phalaenopsis-planten betrokken van Vitaplant. Vitaplant heeft aan [gedaagde 4e zaak] de volgende facturen verzonden:
- factuurnr. 20070016 van 26 juni 2007 € 20.408,50
- factuurnr. 20070024 van 2 juli 2007 € 19.456,50
- factuurnr. 20070029 van 1 augustus 2007 € 12.837,72
- factuurnr. 20070036 van 5 september 2007 € 13.105,47
- factuurnr. 20070043 van 2 oktober 2007 € 11.855,02
- factuurnr. 20070049 van 2 november 2007 € 10.462,72
- factuurnr. 20070061 van 4 december 2007 € 7.587,68
- factuurnr. 200800007 van 15 januari 2008 € 6.326,75
- factuurnr. 200800014 van 4 februari 2008 € 12.853,90
- factuurnr. 200800022 van 6 maart 2008 € 5.146,04
- factuurnr. 200800027 van 2 april 2008 € 2.713,20
- factuurnr. 200800055 van 10 september 2008 € 9.817,50
- factuurnr. 200800056 van 10 september 2008 € 3.094,--
- factuurnr. 200800061 van 10 oktober 2008 € 6.128,50
Totaal € 141.793,50
1.23. Bij brief van 31 december 2008 heeft de advocaat van Vitaplant aan [gedaagde 4e zaak] gevraagd of zij het (hiervoor onder 1.4 weergegeven) voorstel van 17 november 2008 wilde accepteren, bij gebreke waarvan dat voorstel zou komen te vervallen en tot incasso van de hoofdsom zou worden overgegaan. In die brief heeft Vitaplant tevens de voormelde facturen met factuurnummers en bedragen opgenomen.
1.24. Enkele maanden daarvoor, op 1 september 2008, hebben Vitaplant en [gedaagde 4e zaak] een overeenkomst met elkaar gesloten, waarbij zij, zakelijk weergegeven, zijn overeengekomen dat Vitaplant op eerste verzoek van [gedaagde 4e zaak] bloeistimuleringsmiddelen aan haar zal leveren tegen een prijs van € 103,-- per liter exclusief omzetbelasting.
Het geschil
In de zaak 09-627
2. Vitaplant heeft gevorderd ’t Nieuw Bos te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 48.066,96 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de verschillende facturen en vermeerderd met € 1.500,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
3. Vitaplant heeft gevorderd [gedaagde 2e zaak] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 110.955,60 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de verschillende facturen en vermeerderd met € 2.500,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
4. Vitaplant heeft gevorderd Middenweg te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 100.174,20 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de verschillende facturen en vermeerderd met € 2.500,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
5. Vitaplant heeft gevorderd [gedaagde 4e zaak] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 141.793,50 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de verschillende facturen en vermeerderd met € 2.500,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
In de zaken 09-627, 09-1382, 09-1408 en 09-1114
6. Vitaplant heeft aan haar voormelde vorderingen ten grondslag gelegd dat zij (mondeling) met ieder van de kwekers is overeengekomen bloeistimuleringsmiddelen aan hen te leveren ten behoeve van de Phalaenopsis planten tegen een, eveneens mondeling afgesproken, prijs per plant of per liter. De kwekers zijn toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit deze overeenkomsten door een aantal facturen, die betrekking hebben op leveranties van bedoelde middelen en die deels zien op het spuiten daarvan, onbetaald te laten.
7. De kwekers hebben het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna aan de orde zullen komen.
In de zaak 09-1114 voorts
8. [gedaagde 4e zaak] heeft van haar kant in reconventie gevorderd de overeenkomst tussen de partijen voor zoveel nodig te ontbinden en Vitaplant te veroordelen aan haar te betalen de schade nader op te maken bij staat volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2009.
9. [gedaagde 4e zaak] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat Vitaplant toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst door aan haar een ondeugdelijk bloeistimuleringsmiddel te leveren en door planten van slechte kwaliteit te doen leveren door dezelfde groep van ondernemingen als waartoe Vitaplant behoort. Mede als gevolg daarvan is meer dan 50% van de planten uitgevallen, waardoor zij schade heeft geleden.
10. Vitaplant heeft het gevorderde in reconventie gemotiveerd weersproken op gronden die hierna aan de orde zullen komen.
De beoordeling van het geschil
In de zaak 09-627
11. ’t Nieuw Bos heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat tussen haar en Vitaplant is overeengekomen dat Vitaplant haar bloeistimuleringsmiddelen zou leveren en dat Vitaplant dit middel op de Phalaenopsis planten op haar kwekerij zou spuiten tegen een bepaalde prijs per plant. Dat dat is overeengekomen kan ook worden afgeleid uit de verklaringen van [X], middellijk statutair directeur bij Vitaplant en [betrokkene 1e zaak], statutair directeur bij ’t Nieuw Bos, tijdens de comparitie. Zij hebben daarover achtereenvolgens verklaard:
“Wat betreft de prijs: die werd mondeling afgesproken, door [A], met de telers. Het ging per plant of per liter”
“Ik spoot zelf niet, [A] deed dat. Wij lieten de planten op containers bespuiten. Wij telden zelf hoeveel planten dat waren, dat was makkelijk want het is een vast aantal planten per container. We gaven dat aantal aan [A] door en die stelde daarvan dan een factuur op. Het aantal werd verder niet op schrift gesteld of op bonnen afgetekend of zo. Dat ging op goed geloof”.
Aangenomen moet dan ook worden dat tussen de partijen de vorenbedoelde overeenkomst tot stand is gekomen. Vast staat dat Vitaplant in 2007/2008 ook daadwerkelijk bloeistimuleringsmiddelen aan ’t Nieuw Bos heeft geleverd door deze middelen (door haar medewerker [A] [ ]) te spuiten op de Phalaenopsis planten die zich op de kwekerij van ’t Nieuw Bos bevonden.
12. ’t Nieuw Bos heeft betwist:
a. dat de op de door Vitaplant aan haar verzonden facturen vermelde prijzen (die variëren van 0,15 tot 0,25 cent per plant) zijn overeengekomen en
b. dat de op die facturen vermelde hoeveelheden door Vitaplant aan haar zijn geleverd.
13. Wat betreft het verweer sub 12.b wordt het volgende overwogen.
Op de facturen zijn, behalve de prijzen, ook de data vermeld waarop is gespoten en hoeveel planten zijn bespoten. ’t Nieuw Bos heeft niet aangegeven dat en zo ja op welke van de op de facturen vermelde dag(en) Vitaplant niet zou hebben gespoten of dat Vitaplant op een of meer van die dagen niet alle planten op de containers heeft bespoten. Evenmin heeft zij gesteld dat het op de facturen vermelde aantal bespoten planten niet klopt met de gegevens die zij zelf aan Vitaplant ([A]) heeft doorgegeven. Dat had ’t Nieuw Bos, gegeven de gespecificeerde facturen, bezien in het licht van de voormelde verklaring van haar directeur, wel behoren te doen. Als onvoldoende weersproken moet er daarom van worden uitgegaan dat het op de facturen vermelde aantal planten door Vitaplant is bespoten en dus dat ook de daarvoor benodigde hoeveelheid bloeistimuleringsmiddel aan ’t Nieuw Bos is geleverd. Voor een bewijsopdracht op dit onderdeel is dan ook geen plaats.
14. Voor het antwoord op de vraag welke prijs de partijen met elkaar zijn overeengekomen is met name van belang de hiervoor onder 1.10 weergegeven brief van ’t Nieuw Bos aan Vitaplant van 21 november 2008. De inhoud van die brief, die is geschreven nadat de in geschil zijnde facturen waren verzonden, laat geen andere conclusie toe dan dat ’t Nieuw Bos daarin met zoveel woorden erkent dat tussen de partijen prijzen zijn afgesproken die variëren van (aanvankelijk) 0,25 cent tot (later) van 0,15 cent per plant. Dat ’t Nieuw Bos het achteraf niet billijk vindt dat zij gedurende een bepaalde periode een hogere prijs heeft betaald dan andere kwekers kan daaraan niet afdoen. ’t Nieuw Bos heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de partijen andere prijzen met elkaar hebben afgesproken dan uit deze brief van ’t Nieuw Bos blijkt. Ook op dit onderdeel is dus voor een bewijsopdracht geen plaats. Aangenomen moet worden dat de partijen de prijzen met elkaar zijn overeengekomen zoals in de facturen is vermeld.
15. [gedaagde 2e zaak] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat tussen haar en Vitaplant is overeengekomen dat Vitaplant haar bloeistimuleringsmiddelen zou leveren tegen een bepaalde prijs per plant of per liter. Dat dat is overeengekomen kan ook worden afgeleid uit de verklaringen van [X], middellijk statutair directeur bij Vitaplant en [Z], statutair directeur bij [gedaagde 2e zaak], tijdens de comparitie. Zij hebben daarover achtereenvolgens verklaard:
“Wat betreft de prijs: die werd mondeling afgesproken, door [A], met de telers. Het ging per plant of per liter”
[Z]:
“Wij kregen het spuitmiddel per liter aangeleverd. De concentratie stond er dan op en dan spoten wij zelf. Het viel wel op dat de concentraties altijd verschillend waren (...). Voordat ik het middel ging afnemen, is mij voorgerekend dat het mij per plant ongeveer 10 tot 12 cent zou kosten”.
Aangenomen moet dan ook worden dat tussen de partijen de vorenbedoelde overeenkomst tot stand is gekomen. Vast staat dat Vitaplant in 2008 ook daadwerkelijk bloeistimuleringsmiddelen aan [gedaagde 2e zaak] heeft geleverd.
16. Ook van [gedaagde 2e zaak] heeft betwist (a) dat de op de door Vitaplant aan haar verzonden facturen vermelde prijzen (die variëren van € 92,70 tot € 99,-- per liter) zijn overeengekomen en (b) dat de op die facturen vermelde hoeveelheden door Vitaplant aan haar zijn geleverd. Dat volgt mede uit de verklaring van [Z] daarover tijdens de comparitie. Hij heeft verklaard:
“Voordat ik het middel ging afnemen, is mij voorgerekend dat het mij per plant ongeveer 10 tot 12 cent zou kosten. Omgerekend zou ik dan, in totaal, ongeveer € 150.000 tot € 200.000 kwijt moeten zijn geweest aan dat spuitmiddel. Inmiddels heb ik echter al € 250.000 betaald en wordt er nog eens € 100.000 gevorderd. Daaruit blijkt ook dat het niet klopt”.
17. Gelet op deze gemotiveerde betwisting zal Vitaplant haar stelling, dat de in de onderhavige facturen vermelde hoeveelheden van de daar genoemde “spuitvloeistof concentraat Np” zijn geleverd en dat daarvoor de in die facturen vermelde prijzen zijn afgesproken, moeten bewijzen. Zij zal daartoe overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten. Wat betreft de door Vitaplant gestelde levering in week 44 van 2008 - dat betreft de factuur van 4 november 2008, nummer 20080066, waarin is vermeld dat 200 liter spuitvloeistof aan [gedaagde 2e zaak] is geleverd tegen € 92,70 per liter exclusief omzetbelasting - geldt bovendien dat [gedaagde 2e zaak] heeft betwist dat haar in die week spuitmiddel is geleverd. Gelet hierop zal Vitaplant ook deze stelling moeten bewijzen. Zij zal daartoe overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten.
18. Vitaplant heeft nog wel, met een beroep op de artikelen 6:89 en 7:23 aangevoerd dat [gedaagde 2e zaak] het punt van de prijsvorming niet eerder aan de orde heeft gesteld en dat wat dat betreft te laat is geklaagd, maar dat beroep faalt. Deze bepalingen strekken ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks eveneens met spoed aan de schuldenaar mededeelt. Gelet op deze strekking moet worden aangenomen dat deze bepalingen slechts zien op gevallen van ondeugdelijke nakoming en niet (mede) op een geval al hier aan de orde, waar de partijen het niet eens zijn over de afgesproken prijs.
19. Middenweg heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat tussen haar en Vitaplant is overeengekomen dat Vitaplant haar bloeistimuleringsmiddelen zou leveren en dat Vitaplant dit middel op de Phalaenopsis planten op haar kwekerij zou spuiten tegen een bepaalde prijs per plant. Dat dat is overeengekomen kan ook worden afgeleid uit de verklaringen van [X], middellijk statutair directeur bij Vitaplant en [O], statutair directeur bij Middenweg, tijdens de comparitie. Zij hebben daarover achtereenvolgens verklaard:
“Wat betreft de prijs: die werd mondeling afgesproken, door [A], met de telers. Het ging per plant of per liter”
“Bij ons spoot [A] [ ]. De prijs was € 0,15 per plant. Ook bij ons kwam [A] [ ], dan werd er een stokje tussen de planten gestoken, tot waar hij moest spuiten. Mijn medewerker Kees deed dat. Die wist dan ook hoeveel planten er gespoten waren. Het is niet zo dat daar dan een bon van af werd getekend of zo.
Aangenomen moet dan ook worden dat tussen de partijen de vorenbedoelde overeenkomst tot stand is gekomen. Vast staat dat Vitaplant in 2008 ook daadwerkelijk bloeistimuleringsmiddelen aan Middenweg heeft geleverd door deze middelen (door haar medewerker [A] [ ]) te spuiten op de Phalaenopsis planten die zich op de kwekerij van Middenweg bevonden.
20. Middenweg heeft betwist:
a. dat de op de door Vitaplant aan haar verzonden facturen vermelde prijs van 0,15 cent per plant is overeengekomen en
b. dat de op die facturen vermelde hoeveelheden door Vitaplant aan haar zijn geleverd.
21. Wat betreft het verweer sub 21.b wordt het volgende overwogen.
Op de facturen met de nummers 20080040, 50 en 52 zijn, behalve de prijzen, ook de data/weeknummers vermeld waarin is gespoten en hoeveel planten zijn bespoten. Op de factuur met nummer 20080059 is aangegeven dat in week 37 van 2008 100 liter en in week 38 van 2008 200 liter “concentraat 38” is geleverd. Middenweg heeft niet aangegeven dat en zo ja in welke van de op de facturen vermelde weken Vitaplant niet zou hebben gespoten of geleverd of dat Vitaplant in een of meer van die weken niet alle (tot aan het door een medewerker van Middenweg aangegeven punt) planten heeft bespoten. Evenmin heeft zij gesteld dat het op de facturen vermelde aantal bespoten planten/aantal liters niet klopt. Dat had Middenweg, gegeven de gespecificeerde facturen, bezien in het licht van de voormelde verklaring van haar directeur, wel behoren te doen. Als onvoldoende weersproken moet er daarom van worden uitgegaan dat het op de facturen vermelde aantal planten door Vitaplant is bespoten en dus dat ook de daarvoor benodigde hoeveelheid bloeistimuleringsmiddel en het in de factuur met nummer 59 vermelde aantal liters aan Middenweg is geleverd. Voor een bewijsopdracht op dit onderdeel is dan ook geen plaats.
22. Voor het antwoord op de vraag welke prijs de partijen met elkaar zijn overeengekomen is met name van belang de hiervoor weergegeven verklaring van [O] tijdens de comparitie. Die verklaring laat geen andere conclusie toe dan dat [O] erkent dat tussen de partijen een prijs is afgesproken van 0,15 cent per plant. Middenweg heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot het oordeel zouden kunnen leiden dat de partijen desondanks een andere prijs met elkaar zouden hebben afgesproken, zodat voor een bewijsopdracht geen plaats is. Aangenomen moet worden dat de in facturen 200800040, 50 en 52 vermelde prijzen de tussen de partijen overeengekomen prijzen zijn.
De prijs die op factuurnummer 20080059 is vermeld van € 103,-- per liter komt overeen met de bij overeenkomst van 3 september 2008 tussen de partijen overeengekomen prijs. Dat nadien iets anders zou zijn overeengekomen is gesteld noch gebleken, zodat ook op dit onderdeel geen plaats is voor een bewijsopdracht.
In de zaken 09-627, 09-1382 en 09-1408 voorts
23. De kwekers hebben zich beroepen op (wederzijdse) dwaling. In plaats van vernietiging van de overeenkomst hebben zij, onder verwijzing naar artikel 6:230 BW, verzocht de gevolgen van de overeenkomst te wijzigen in die zin dat een prijsvermindering wordt toegepast, kennelijk ter opheffing van het nadeel. Zij hebben daarvoor aangevoerd dat na het sluiten van de overeenkomst is gebleken dat het bloeistimuleringsmiddel van Vitaplant inbreuk maakt op het octrooi van Baker Brothers en dat ook zij daarop door de octrooigerechtigde zijn aangesproken. Volgens de kwekers hadden zij het bloeistimuleringsmiddel nooit voor de overeengekomen prijzen gekocht als zij hadden geweten van de inbreuk.
24. Dit verweer moet worden verworpen, reeds op grond van het navolgende. Artikel 6:230 lid 2 BW veronderstelt dat door wijziging van de gevolgen van de overeenkomst het nadeel kan worden opgeheven. Dat is in deze zaak echter niet het geval. Als hier al zou worden aangenomen dat het door Vitaplant aan de kwekers geleverde bloeistimuleringsmiddel inbreuk maakt op het octrooirecht van Baker Brothers, hetgeen is betwist, dan nog noopt dat niet tot een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst in die zin dat de prijs wordt aangepast. Daarmee wordt immers het nadeel - het gebruik van een middel dat inbreuk maakt op een recht van een ander - niet opgeheven. Dat gebruik heeft immers reeds plaatsgevonden en valt niet terug te draaien. De kwekers hebben niet gesteld dat zij enig financieel nadeel – bijvoorbeeld doordat de octrooigerechtigde een aanspraak jegens hen heeft geldend gemaakt – hebben geleden door de gestelde octrooi-inbreuk. Het financiële nadeel dat de kwekers stellen te hebben geleden door de ondeugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel is in dit verband niet van belang. Dat dient afzonderlijk te worden beoordeeld.
25. De kwekers hebben vervolgens (a) door een schriftelijke verklaring de ontbinding of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst ingeroepen en (b) zich beroepen op opschorting met het oog op verrekening met de (te zijner tijd in een afzonderlijke procedure te vorderen) schadevergoeding die zij hebben geleden. In beide gevallen hebben de kwekers daaraan ten grondslag gelegd dat Vitaplant toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Zij hebben daarvoor aangevoerd dat het door Vitaplant aan haar geleverde bloeistimuleringsmiddel ondeugdelijk is omdat het (a) niet goed werkte en (b) een bij de wet verboden werkzame stof bevatte en dat zij als gevolg daarvan schade hebben geleden. Het beroep op opschorting/verrekening hebben de kwekers tevens gegrond op de stelling dat de door King Smit Flowers geleverde zaailingen ondeugdelijk waren. King Smit Flowers en Vitaplant zijn volgens de kwekers zodanig met elkaar verweven, dat zij ook “opschorting en verrekening (kunnen) toepassen vanwege het geleverde ondeugdelijke plantmateriaal/de geleverde zaailingen”.
26. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de kwekers een vordering tot schadevergoeding wegens levering van ondeugdelijk plantmateriaal hebben jegens KSF, wordt omtrent hun beroep op verrekening daarvan met de vorderingen van Vitaplant het volgende overwogen. Daarvoor is in beginsel geen plaats aangezien de bevoegdheid tot verrekening niet bestaat ten aanzien van vorderingen en schulden die in van elkaar gescheiden vermogens vallen (zie artikel 6:127 lid 3 BW). Ook is er in beginsel geen grond voor ontbinding van de overeenkomst met Vitaplant wegens wanprestatie door KSF.
27. Het voorgaande zou onder omstandigheden anders kunnen liggen indien KSF en Vitaplant met elkaar zouden kunnen worden vereenzelvigd, zodat voorbij zou dienen te worden gegaan aan het identiteitsverschil tussen Vitaplant en KSF in die zin dat gedragingen van KSF aan Vitaplant worden toegerekend. Op grond van vaste jurisprudentie (onder meer HR 9 juni 1995, NJ 1996/213) is er slechts onder bijzondere omstandigheden sprake van vereenzelviging. De enkele omstandigheid dat [X] zowel 50% aandeelhouder is van King Smit Flowers als middellijk bestuurder van Vitaplant, is van onvoldoende gewicht om tot vereenzelviging te concluderen. Naast [X] zijn bij Vitaplant en King Smit Flowers nog andere belanghebbenden betrokken, zoals [ ] [Y] (eveneens 50% aandeelhouder van King Smit Flowers) en [A] (4% aandeelhouder van Vitplant, zo is ter comparitie gebleken). Ook de stelling dat King Smit Flowers de kwekers heeft geadviseerd bloeistimuleringsmiddelen van Vitaplant te betrekken, is onvoldoende voor vereenzelviging. Voor het overige hebben de kwekers geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Voor een bewijsopdracht is daarom geen plaats. Het beroep op opschorting/verrekening in verband met de schade van de kwekers als gevolg van de slechte kwaliteit van de zaailingen moet daarom worden verworpen.
28. Voor het antwoord op de vraag of de (gedeeltelijke) ontbinding door de kwekers of hun beroep op opschorting met het oog op verrekening gerechtvaardigd is, is van belang of het bloeistimuleringsmiddel al of niet aan de overeenkomst voldeed.
29. Voor hun stelling dat het bloeistimuleringsmiddel niet voldeed hebben de kwekers verwezen naar het (hiervoor onder 1.7 genoemde) rapport van DLV Plant van 28 augustus 2009. Daaruit volgt evenwel niet zonder meer dat het bloeistimuleringsmiddel niet voldeed.
Bovendien is het de vraag of het door DLV Plant geconstateerde hoge uitvalpercentage bij een aantal kwekers het gevolg is van het spuiten met het bloeistimuleringsmiddel of van de mindere kwaliteit van de zaailingen. Voor een betere beoordeling van het geschil op dit onderdeel acht de rechtbank dan ook een deskundigenbericht noodzakelijk. Daarbij kan dan ook aan de orde komen of de in het spuitmiddel gevonden stof - kennelijk, gelet op het rapport van Intertek Polychemlad van 8 januari 2009 de stof 6-benzylaminopurine - in strijd is met de toepasselijke regelgeving (de Wet toelating Bestrijdingsmiddelen en/of de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden).
30. Alvorens het tot een deskundigenbericht komt, moet eerst aan de orde komen de stelling van Vitaplant dat de kwekers niet tijdig bij haar erover hebben geklaagd dat het bloeistimuleringsmiddel niet aan de overeenkomst voldeed. De kwekers hebben betwist dat zij niet tijdig hebben geklaagd. Zij hebben daartoe aangevoerd dat destijds een platform is opgericht waarbij telers van orchideeën die het bloeistimuleringsmiddel gebruikten waren aangesloten en waarbij ook vertegenwoordigers van (onder andere) Vitaplant aanwezig waren. Daar zijn de onderhavige klachten herhaaldelijk aan de orde gekomen.
Overeenkomstig hun bewijsaanbod zullen de kwekers, op wie ter zake de bewijslast rust, tot het bewijs worden toegelaten dat zij tijdig hebben geklaagd. Reeds nu wordt overwogen dat daarbij niet alleen van belang is het tijdstip waarop de kwekers voor het eerst bij Vitaplant hebben geklaagd, maar ook wanneer zij ervan op de hoogte kwamen of redelijkerwijs hadden moeten komen dat het bloeistimuleringsmiddel niet voldeed.
31. Met betrekking tot het verweer van de kwekers dat op geen enkele wijze kon worden gecontroleerd hoe de prijzen/hoeveelheden werden berekend omdat de bloeistimuleringsmiddelen telkens in een andere concentratie en in andere verpakkingen werden geleverd en altijd zonder etiket wordt het volgende overwogen.
[gedaagde 2e zaak] heeft daarover tijdens de comparitie nader verklaard dat zij het spuitmiddel per liter aangeleverd kregen en dat de concentratie er dan op stond. Verder heeft hij verklaard:
“Het viel op dat de concentraties altijd verschillend waren. Er stond ook geen etiket op (...) alleen de concentratie stond op de fles”.
[betrokkene 1e zaak] (namens ’t Nieuw Bos) en [O] (namens Middenweg) hebben in het algemeen verklaard dat het bij hen ook zo is gegaan als [gedaagde 2e zaak] heeft verklaard. Op dit onderdeel hebben zij geen andere verklaringen afgelegd. Op grond daarvan moet het ervoor worden gehouden dat, anders dan de kwekers aanvankelijk hebben gesteld, de concentratie wel op de verpakking (fles) stond. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet te begrijpen dat en waarom de kwekers de geleverde hoeveelheden/gefactureerde prijzen niet konden controleren. Voor een bewijsopdracht op dit punt is daarom geen plaats.
In de zaak 09-1114 in conventie en in reconventie
32. Vooropgesteld wordt het volgende. Aan [gedaagde 4e zaak] is de gelegenheid gegeven de producties uit de andere gevoegde zaken in het geding te brengen waarop zij zich bij haar verweer wenst te beroepen, alsmede duidelijk te maken welke door de overige van de kwekers gevoerde verweren en stellingen door haar worden overgenomen.
Ter voldoening daaraan heeft [gedaagde 4e zaak] in haar laatste akte geschreven:
“[gedaagde 4e zaak] wenst inderdaad die verweren in deze zaak te voeren.
Voorts worden de producties uit de andere zaken in het geding gebracht.
Ook [gedaagde 4e zaak] wenst zich op die producties te beroepen. [gedaagde 4e zaak] wenst de inhoud van de conclusies van antwoord van [gedaagde 2e zaak] Orchideeën B.V. c.s. als hier herhaald en ingelast te beschouwen”.
33. Vitaplant heeft gesteld dat, nu [gedaagde 4e zaak] heeft nagelaten aan te geven welke stellingen en welke feiten zij wil inroepen en op welke producties zij zich daarbij wil beroepen, het voor haar niet duidelijk is hoe zij daarop moet reageren. Zij heeft daarom verzocht de beslissing te geven op basis van hetgeen [gedaagde 4e zaak] bij conclusie van antwoord en tijdens de comparitie naar voren heeft gebracht.
34. Daarover wordt het volgende overwogen. [gedaagde 4e zaak] heeft, zoals hierna zal worden besproken, betwist dat de gefactureerde prijs is overeengekomen. Ook heeft zij zich beroepen op ondeugdelijkheid van het bloeistimuleringsmiddel en het plantmateriaal, en in dat verband in reconventie een vordering tot ontbinding van de overeenkomst met Vitaplant ingesteld. Bij de beoordeling van die vordering zal rekening worden gehouden met het hiervoor onder 1.7 genoemde rapport van DLV Plant van 28 augustus 2009. In dat rapport staat dat het onderzoek mede in opdracht van [gedaagde 4e zaak] is uitgevoerd. Voor Vitaplant had dan ook duidelijk moeten zijn dat [gedaagde 4e zaak] dat rapport mede aan haar verweer en aan haar vordering in reconventie ten grondslag heeft willen leggen.
35. Dan blijft over het verweer van de overige kwekers dat het bloeistimuleringsmiddel inbreuk maakt op het octrooi van Baker Brothers, zodat de gevolgen van de overeenkomst dienen te worden gewijzigd ter opheffing van het nadeel dat zij daardoor lijden. Nu dat verweer wordt verworpen (zie rechtsoverweging 24), behoeft de vraag of Vitaplant had moeten begrijpen dat ook [gedaagde 4e zaak] dat verweer wenste te voeren, geen beantwoording. Ook jegens [gedaagde 4e zaak] zou dat verweer, op dezelfde gronden, worden verworpen.
36. [gedaagde 4e zaak] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat tussen haar en Vitaplant is overeengekomen dat Vitaplant haar bloeistimuleringsmiddelen zou leveren en dat Vitaplant dit middel op de Phalaenopsis planten op haar kwekerij zou spuiten. Dat die afspraak is gemaakt volgt ook uit de eerder geciteerde verklaring van [X] tijdens de comparitie en uit de verklaring van [betrokkene 4e zaak], statutair directeur van [gedaagde 4e zaak], die heeft verklaard dat hij opdracht heeft gegeven de planten te spuiten.
37. [gedaagde 4e zaak] heeft betwist dat de op de door Vitaplant in de facturen vermelde prijzen (variërend van 0,15 tot 0,25 cent per plant) zijn overeengekomen - volgens haar is aanvankelijk geen prijs overeengekomen -, dat de op die facturen vermelde hoeveelheden aan haar zijn geleverd en dat zij de thans in het geding zijnde facturen heeft ontvangen. Bovendien heeft [gedaagde 4e zaak] opgeworpen dat zij met Vitaplant nader is overeengekomen dat zij alleen het spuiten van de door haar afgeleverde en geveilde planten zou betalen. Vitaplant heeft dat betwist. [X] namens Vitaplant en [betrokkene 4e zaak] hebben daarover tijdens de comparitie verklaard:
“Het klopt eigenlijk wel dat [gedaagde 4e zaak] heeft geklaagd over zijn uitval. Ik had een duidelijke afspraak met hem van € 0,25 per plant. Toen hij klaagde, zei hij dat hij per afgeleverde plant wilde betalen, dus per plant die hij zelf afleverde. Op zich was ik wel bereid daarin mee te gaan, maar ik heb toen gezegd dat hij dan maar met de cijfers moest komen, hoeveel dat er dan waren. Ik wilde eerst informatie, om te kijken waar dat op neer zou komen. Die cijfers heb ik nooit gekregen. Het was nog geen harde afspraak dat hij uitsluitend de door hem afgeleverde planten hoefde te betalen”.
“Ik heb [X] daar (op de uitval; de rechtbank) toen op aangesproken en hem gezegd dat ik alleen het spuiten van de door mij afgeleverde planten wilde betalen. Ik heb dat met hem afgesproken. Het klopt wel dat ik hem de cijfers niet meer heb aangeleverd waar hij om had gevraagd, de verhoudingen waren langzamerhand verhard. Maar ik hou staande dat ik die afspraak heb gemaakt”.
38. De betwisting van de leveringen aan [gedaagde 4e zaak] is onvoldoende gemotiveerd. Tussen de partijen staat wel vast dat Vitaplant bloeistimuleringsmiddelen aan [gedaagde 4e zaak] heeft geleverd. [gedaagde 4e zaak] heeft volstaan met de algemene, verder niet onderbouwde, stelling dat zij de leveringen betwist. Zij heeft niet gesteld hoe en wanneer zij aan Vitaplant te kennen heeft gegeven dat de leveranties niet hebben plaatsgevonden, noch heeft ze daarvan stukken in het geding gebracht. Het had op haar weg gelegen meer concreet aan te duiden welke leveringen niet hebben plaatsgevonden. Bij gebreke daarvan zal van de op de facturen genoteerde leveringen worden uitgegaan.
39. [gedaagde 4e zaak] heeft voorts de in rekening gebrachte prijs betwist. Volgens haar was aanvankelijk geen prijs overeengekomen. Voor wat betreft de facturen met nummers 20080056 en 20080061 (gedateerd 10 september 2008 en 10 oktober 2008) wordt dat verweer verworpen omdat bij overeenkomst van 1 september 2008 wel degelijk een prijs is overeengekomen, te weten € 103,00 per liter. Gesteld noch gebleken is dat Vitaplant meer in rekening heeft gebracht dan die overeengekomen prijs.
Voor de overige facturen wordt, veronderstellenderwijs uitgaande van de stelling dat geen prijs was overeengekomen, het volgende overwogen. Voor het geval aanvankelijk geen prijs was overeengekomen is [gedaagde 4e zaak], ingevolge artikel 7:4 BW, een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de redelijke prijs wordt rekening gehouden met de door de verkoper ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen. Gesteld noch gebleken is dat de aan [gedaagde 4e zaak] in rekening gebrachte prijzen afwijken van de prijzen die Vitaplant op de betreffende momenten aan de andere kwekers in rekening bracht. Uit de onder 1.8 genoemde brief van 23 oktober 2008, die ook (per faxbericht) aan [gedaagde 4e zaak] is toegezonden, volgt dat Vitaplant tot dat moment
€ 0,15 per plant in rekening bracht. De prijzen genoemd op factuur nr. 20080027 aan [gedaagde 4e zaak] komen daarmee overeen. In de facturen over het jaar 2007 is weliswaar voor het spuiten aanvankelijk € 0,25 per plant en later € 0,20 per plant in rekening gebracht, maar dat komt overeen met de prijs die Vitaplant destijds aan bijvoorbeeld ’t Nieuw Bos in rekening bracht. Er wordt dan ook van uitgegaan dat dit de prijzen waren die Vitaplant gebruikelijk in rekening bracht en - bij gebreke van concrete stellingen omtrent de redelijkheid van die prijs - dat dat een redelijk prijs betrof in de zin van artikel 7:4 BW. Dat betekent dat de partijen geen belang hebben bij bewijslevering omtrent de vraag of zij die prijs al dan niet expliciet zijn overeengekomen.
40. [gedaagde 4e zaak] zal de door haar gestelde nadere afspraak dat zij alleen zou betalen over de door haar afgeleverde planten, welke afspraak door Vitaplant is betwist, moeten bewijzen. Zij zal daartoe overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten.
41. Voor de beoordeling van de vorderingen van [gedaagde 4e zaak] in reconventie is van belang of het bloeistimuleringsmiddel voldeed. Ook [gedaagde 4e zaak] heeft zich, zo begrijpt de rechtbank, evenals de andere kwekers, ter staving van deze stelling beroepen op het rapport van DLV Plant van 28 augustus 2009. Op dezelfde grond als onder 29 is vermeld acht de rechtbank ook hier een deskundigenbericht nodig. Aangezien Vitaplant heeft gesteld dat [gedaagde 4e zaak] bij haar niet tijdig erover heeft geklaagd dat het middel niet aan de overeenkomst voldeed zal ook [gedaagde 4e zaak] moeten bewijzen dat zij dat wel heeft gedaan. Verwezen wordt naar hetgeen daarover in rechtsoverweging 30 is overwogen.
42. Voor zover de vorderingen van [gedaagde 4e zaak] erop zijn gegrond dat ook het plantmateriaal niet aan de overeenkomst voldeed, moeten deze worden afgewezen. [gedaagde 4e zaak] heeft op dat punt slechts gesteld dat de planten zijn geleverd “door dezelfde groep van ondernemingen waartoe eiseres behoort”. Voor zover [gedaagde 4e zaak] daarmee heeft bedoeld te stellen dat zich hier een geval van vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil voordoet gaat dat niet op, reeds omdat het enkel behoren tot dezelfde groep van ondernemingen daarvoor onvoldoende is. Verwezen wordt naar de in rechtsoverweging 27 genoemde vaste jurisprudentie.
In de zaken 09-627, 09-1382, 09-1408 en 09-1114 (in conventie en in reconventie) voorts
43. Er is aanleiding, uit een oogpunt van proceseconomie, om - indien en voor zover de partijen het aan hen opgedragen bewijs door middel van het horen van getuigen willen leveren - alle door de partijen op te roepen getuigen in één ronde te horen. Naar verwachting zullen de partijen immers (deels) dezelfde getuigen willen horen. Het wordt aan de advocaten van de betrokkenen overgelaten het oproepen van de getuigen onderling af te stemmen
44. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
I. draagt Vitaplant op te bewijzen dat zij:
a. de in de (onder 1.13 bedoelde) facturen vermelde hoeveelheden van de daar genoemde “spuitvloeistof concentraat Np” aan [gedaagde 2e zaak] heeft geleverd en dat daarvoor de in die facturen vermelde prijzen zijn afgesproken,
b. in week 44 van 2008 200 liter spuitvloeistof aan [gedaagde 2e zaak] heeft geleverd tegen een afgesproken prijs van € 92,70 per liter exclusief omzetbelasting, zoals vermeld in de factuur van 4 november 2008 met nummer 20080066,
II. draagt [gedaagde 4e zaak] op te bewijzen dat de partijen nader met elkaar zijn overeengekomen dat zij alleen het spuiten van de door haar afgeleverde en geveilde planten zou betalen,
in de zaken 09-627, 09-1382, 09-1408 en 09-1114 (in conventie en in reconventie) voorts
III. draagt 't Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak], Middenweg en [gedaagde 4e zaak] op te bewijzen dat zij tijdig bij Vitaplant erover hebben geklaagd dat het bloeistimuleringsmiddel niet aan de overeenkomst voldeed,
bepaalt dat, indien Vitaplant, ’t Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak], Middenweg en [gedaagde 4e zaak] het bewijs als bedoeld onder I, II en III door middel van getuigen willen leveren, de getuigenverhoren aan de zijde van deze partijen zullen plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.E.B. ter Heide in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op 15 juli 2010 van 9:00 tot 16:00 uur,
bepaalt dat Vitaplant, ’t Nieuw Bos, [gedaagde 2e zaak], Middenweg en [gedaagde 4e zaak] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moeten berichten of zij bewijs door getuigen willen leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op de datum waarop nadere dag- en uurbepaling wordt verzocht,
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.B. ter Heide en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.