ECLI:NL:RBARN:2010:BM6228

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
31 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800345-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een sergeant-majoor wegens poging tot zware mishandeling van een beveiligingsambtenaar

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem op 31 mei 2010 uitspraak gedaan in de zaak tegen een sergeant-majoor die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke militaire detentie van vier maanden en een werkstraf van 180 uren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 november 2008, waarbij de verdachte met zijn auto op een beveiligingsambtenaar van het Ministerie van Defensie is ingereden. Dit gebeurde na een conflict over een controle van de kofferbak van de auto van de verdachte. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de beveiligingsambtenaar heeft aangereden, wat resulteerde in letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door met zijn auto op de aangever in te rijden. De militaire kamer heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als weduwnaar met zorg voor twee kinderen, en heeft besloten tot een voorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Promis II
Parketnummer : 05/800345-09
Data zittingen : 23 november 2009, 26 april 2010 en 17 mei 2010
Datum uitspraak : 31 mei 2010
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : 25 december 1962 te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
rang/rnr : sergeant-majoor (Koninklijke Landmacht)/[nummer]
ingedeeld bij : OCMAN te Amersfoort (Bernhardkazerne)
raadsman : mr. G.F. van Boven, advocaat te Leusden
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Amersfoort,
ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (met
verhoogde snelheid) met een personenauto op die [slachtoffer] is
ingereden/afgereden waarbij die [slachtoffer] tegen (een)(zijn) be(e)n(en) is
geraakt en (vervolgens) over de motorkap van het voertuig van verdachte is
gevallen en/of geschoven en/of gegleden en/of op de grond is terechtgekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Amersfoort opzettelijk mishandelend,
met een personenauto tegen een persoon (te weten [slachtoffer]), is
gereden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 23 november 2009 en 26 april 2010 ter terechtzitting onderzocht. Op 10 mei 2010 heeft de militaire kamer een tussenvonnis gewezen. Zij heeft daarbij het onderzoek heropend en geschorst tot 17 mei 2010. De zaak is op 17 mei 2010 opnieuw ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.F. van Boven, advocaat te Leusden
De officier van justitie, mr. I. Monsma, heeft geëist – in welke eis hij na de heropening van het onderzoek heeft volhard – dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 november 2008 is verdachte te Amersfoort, als bestuurder van een personenauto, betrokken geweest bij een incident, waarbij [slachtoffer] (hierna ‘aangever’) eveneens was betrokken. Op 14 november 2008 is bij aangever letsel geconstateerd, te weten een schaafwond over de linkerborst van ongeveer tien bij twintig centimeter en in de linker oksel van ongeveer tien bij tien centimeter, en een zwelling aan het midden sleutelbeen.
Aan het voornoemde incident ging het volgende vooraf: Aangever is werkzaam als burger beveiligingsambtenaar bij het Ministerie van Defensie. Op 14 november 2008 deed hij dienst bij de toegangspoort van de Bernhardkazerne te Amersfoort. Verdachte wilde met zijn auto het kazerneterrein oprijden, maar werd tegengehouden door een soldaat van de Nationale Reserve die aan verdachte, in het kader van een controle, verzocht de kofferbak van zijn auto open te maken. Verdachte weigerde dit, waarop aangever erbij werd gehaald. Aangever vertelde verdachte vervolgens dat hij aan de controle van de kofferbak diende mee te werken. Dit werd wederom door verdachte geweigerd. Verdachte is vervolgens doorgereden .
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte aangever bij het wegrijden opzettelijk heeft aangereden en dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
De officier van justitie baseert zijn standpunt op de volgende bewijsmiddelen: de aangifte, de medische verklaring waarin het letsel van aangever is opgenomen, verklaringen van vier getuigen en een technisch onderzoek dat aan de auto van verdachte heeft plaatsgevonden en waarbij onder meer veegsporen op de motorkap zijn aangetroffen. Hij is van mening dat bij verdachte sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Onvoldoende bewijs is te vinden voor de stelling dat verdachte met verhoogde snelheid op het slachtoffer is ingereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Hij stelt dat het onderzoek van de Koninklijke Marechaussee niet volledig is geweest nu de bestuurder van de auto die direct achter verdachte bij de poort stond niet is opgespoord en gehoord en hij wijst erop dat de verklaringen van aangever en getuigen inconsistent zijn en dat het bij aangever geconstateerde letsel niet te rijmen valt met het ten laste gelegde.
Verdachte stelt aangever absoluut niet te hebben geraakt, althans niet te hebben willen raken. Hij heeft ter voorkoming van die mogelijkheid daartoe met zijn auto een uitwijkmanoeuvre naar rechts gemaakt. Verdachte heeft bij het optrekken niet ‘vol gas’ gegeven. Wel is, aldus verdachte, hij met iets meer toeren weggereden, mogelijk door zijn irritatie maar ook doordat zijn voet waarmee hij de koppeling bediende is blijven haken in een slijtageplek in het vloermatje van zijn auto. Verdachtes linkerbuitenspiegel is omgeklapt omdat aangever daar mogelijk een slaande beweging tegen maakte. Het letsel van aangever kan volgens verdachte mogelijk zijn veroorzaakt doordat aangever, na het raken van de spiegel, tegen de slagboom of tegen de kaartleeszuil van de toegangspoort is aangevallen. De veegsporen op de motorkap van de auto kunnen zijn veroorzaakt doordat verdachte zelf met zijn vest over de motorkap is gegleden. Er werden tijdens het onderzoek geen krassen op de motorkap geconstateerd, hoewel aangever zijn uniform droeg dat mede voorzien was van metalen delen, zoals een koppel en handboeien.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
De militaire kamer is van oordeel dat de omstandigheid dat de bestuurder van de auto die direct achter verdachte bij de poort stond niet is opgespoord, niet betekent dat het onderzoek onvoldoende is geweest om tot een beoordeling van de zaak te kunnen komen. De verdediging heeft overigens niet verzocht om de desbetreffende getuige alsnog ter zitting of bij de rechter-commissaris te doen horen. De militaire kamer is voorts van oordeel dat geen sprake is van inconsistenties in de door aangever en diverse getuigen afgelegde verklaringen, zodanig dat afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. De door de raadsman opgemerkte verschillen, zoals ten aanzien van de wijze waarop aangever met de auto van verdachte in aanraking is gekomen of de wijze waarop hij op de grond is terechtgekomen, zijn marginaal. Het komt de militaire kamer aannemelijk voor dat dit mede het gevolg is van tijdsverloop en de werking van het geheugen, los van de omstandigheid dat verschillende personen dingen doorgaans verschillend waarnemen.
De militaire kamer acht op grond van de volgende bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte direct op aangever is ingereden en hem daarbij tegen zijn benen heeft geraakt, waarbij aangever over de motorkap van het voertuig van verdachte is gevallen, geschoven of gegleden en op de grond is terechtgekomen:
- Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij, toen hij anderhalf tot twee meter voor de auto van verdachte stond, zag dat verdachte gas gaf. Hij probeerde opzij te stappen maar voelde een klap tegen zijn benen. Hij voelde dat hij voorover ging, want zijn benen waren onder hem weggeslagen naar achteren toe. Hij voelde dat hij met zijn linkerzijde van zijn lichaam ergens opviel of tegenaan kwam. Op een gegeven moment stond hij weer naast de auto. Hij zag dat verdachte de spiegel aan de bestuurderszijde weer naar buiten klapte, want die was door de botsing met het lichaam van het slachtoffer ingeklapt.
- Getuige [getuige1] heeft verklaard dat de auto van verdachte naar voren kwam rijden en dat het slachtoffer nog steeds voor de auto stond. Getuige zag dat de auto tegen de linkerkant van het lichaam van het slachtoffer reed. Hij zag dat het slachtoffer over het voertuig moest leunen om niet te vallen.
- Door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee is enkele uren na het incident een onderzoek ingesteld naar verdachtes auto. Op de motorkap en aan de linkerzijde boven het linkerwiel waren diverse vegen waarneembaar die overeenkwamen met de plaatsen waar aangever blijkens zijn verklaring met de auto in aanraking was gekomen.
Het is, op basis van de verklaring van aangever, naar het oordeel van de militaire kamer niet onaannemelijk dat hij slechts licht de auto van verdachte heeft geraakt, maar mede door de onverwachte en onnatuurlijke lichaamsbeweging die met de botsing gepaard ging het hieronder beschreven letsel heeft opgelopen. Dat er geen krassen op de motorkap zijn waargenomen betekent dan ook niet dat de door aangever genoemde aanrijding niet kan hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte geen uitwijkmanoevre heeft gemaakt en overweegt daartoe het volgende.
- aangever verklaart dat verdachte geen uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt hoewel daar wel de mogelijkheid toe was.
- getuige [getuige1] verklaart dat hij geen uitwijkmanoeuvre heeft gezien.
- getuige [getuige2] verklaart dat verdachte geen uitwijkmanoeuvre heeft gemaakt .
De stelling van verdachte dat hij niet met een hoge snelheid, maar wellicht wel met een hoog toerental van de motor op het slachtoffer is afgereden acht de militaire kamer, met de officier van justitie, niet onaannemelijk. De militaire kamer zal dan ook verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Aangever heeft door de handelingen van verdachte letsel opgelopen. Als gevolg van het incident heeft hij een schaafwond over de linkerborst en de linkeroksel, en een zwelling ter hoogte van het middensleutelbeen gekregen. Hij heeft nog geruime tijd na het incident de gevolgen daarvan ondervonden. Het verweer van verdachte dat aangever niet tegen zijn auto, maar tegen de slagboom of de kaartleeszuil zou zijn gevallen acht de militaire kamer niet aannemelijk, gelet op de plaats waar het incident heeft plaatsgevonden afgezet tegen de plaatsen waar slagboom en kaartleeszuil op het kazerneterrein zijn gepositioneerd.
Ten aanzien van het verweer van verdachte dat hij niet opzettelijk aangever heeft willen raken overweegt de militaire kamer het volgende. Uit de aangehaalde verklaringen volgt dat verdachte met zijn auto is opgetrokken op het moment dat aangever anderhalf tot twee meter voor de auto stond, dat hij is doorgereden en geen pogingen gedaan om aangever te ontwijken. Hieruit volgt reeds dat verdachte opzettelijk op aangever is af- en ingereden.
Voorts heeft verdachte, naar het oordeel van de militaire kamer, door zo te handelen (in het bijzonder het gekozen middel) willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou worden geraakt en zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het met een personenauto inrijden (ook met relatief beperkte snelheid) op een onbeschermde persoon een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van ernstige botbreuken of zwaarder letsel met zich brengt, niet alleen door de impact van de botsing zelf maar bijvoorbeeld ook doordat die persoon met kracht ten val wordt gebracht of (vervolgens) met een lichaamsdeel onder de auto komt. Verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Uit het toch inrijden met zijn auto op aangever volgt dat verdachte dit aanmerkelijk risico voor lief heeft genomen. Dat dit voorzienbare gevolg zich slechts beperkt heeft geopenbaard, is aan de omstandigheden en niet aan de handelingen van verdachte te danken geweest. Het gegeven dat niet met verhoogde snelheid op het slachtoffer is ingereden doet aan dit oordeel niet af.
Bewezenverklaring
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 14 november 2008 te Amersfoort, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een personenauto op die [slachtoffer] is
ingereden/afgereden waarbij die [slachtoffer] tegen zijn benen is geraakt en (vervolgens) over de motorkap van het voertuig van verdachte is gevallen en geschoven of gegleden en op de grond is terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
“Poging tot zware mishandeling”.
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie[(s)]
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 maart 2010.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte, een ervaren militair in de rang van sergeant-majoor, heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een burger beveiligingsambtenaar van het Ministerie van Defensie die belast was met de bewaking van een defensiecomplex, door na onenigheid over het al dan niet kunnen controleren van de kofferbak van verdachtes auto op hem in te rijden. Dit, terwijl deze beveiligingsambtenaar volledig binnen het kader van zijn bevoegdheden handelde. Hij heeft door/als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen.
De militaire kamer acht dit een ernstig feit. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel in zekere zin beperkt is gebleven, hoewel het slachtoffer nog geruime tijd na het incident de gevolgen daarvan heeft ondervonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het inrijden met een auto op iemand voor aanzienlijk letsel bij die persoon kan zorgen. Het incident had heel anders kunnen aflopen. De militaire kamer rekent dit verdachte zwaar aan. Verdachte is bovendien na het incident in eerste instantie gewoon doorgereden, zonder zich te bekommeren om het slachtoffer.
De militaire kamer laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en ook overigens een vrijwel blanco strafblad heeft.
Voor een dergelijk feit acht de militaire kamer, in lijn met de hierboven vermelde eis van de officier van justitie, de straf van onvoorwaardelijke militaire detentie in beginsel op zijn plaats. De militaire kamer houdt echter ernstig rekening met de omstandigheid dat verdachte als weduwnaar de zorg heeft voor twee kinderen, van wie met name de jongste, in verband met ernstige medische problematiek, voortdurend aandacht behoeft. Zij zal verdachte daarom veroordelen tot een geheel voorwaardelijke militaire detentie met daarnaast een taakstraf in de vorm van een werkstraf van een na te noemen duur. Een lagere straf zou naar het oordeel van de militaire kamer geen recht doen aan de ernst van het feit.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45, en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 11 en 14 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. een militaire detentie voor de duur van vier (4) maanden.
Bepaalt dat deze militaire detentie niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. het verrichten van een werkstraf gedurende honderdtachtig (180) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op negentig (90) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten tien (10) uren, zijnde vijf (5) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer en kapitein ter zee van administratie mr. H.T. Wagenaar (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2010.