zaaknummer / rolnummer: 194873 / HA ZA 10-40
Vonnis in incident van 19 mei 2010
de naamloze vennootschap
WONINGBORG N.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R. van Veen te Rhoon,
[eisers]
gevestigd te [woonplaats],
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. A. Robustella te Ede.
Eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident zal hierna worden aangeduid als Woningborg. Gedaagden in de hoofdzaak/eiseressen in het incident zullen hierna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid
- de conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. In het kader van dit incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2. Woningborg is een verzekeringsmaatschappij die onder meer waarborgcertificaten verstrekt aan kopers van nieuwbouwwoningen. Zij past daarbij de GIW Garantie- en waarborgregeling toe. GIW staat voor ‘Garantie Instituut Woningbouw’.
2.3. De GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999 bevat een zogenaamde gebrekenwaarborg. Kopers of de Vereniging van Eigenaars kunnen daarop een beroep doen indien een aannemer zijn verplichtingen uit een arbitraal vonnis van de GIW-arbiter niet nakomt. Woningborg moet dan de verkrijger schadeloos stellen, hetzij door nakoming van het arbitrale vonnis in natura, hetzij door betaling van een vervangende schadeloosstelling.
2.4. Artikel 16.2 van de GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999 luidt als volgt.
Geschillen tussen de ondernemer, de verkrijger, de Vereniging van Eigenaars, de Aangesloten Organisatie en/of de Stichting worden, voorzover in deze regeling niet anders is bepaald, beslecht door de gewone rechter.
2.5. [gedaagde sub 1] is een bouwondernemer die is aangesloten bij het GIW.
2.6. Op 25 juni 1993 is, met ingang van 1 juni 1993, een overeenkomst van inschrijving tot stand gekomen tussen (Stichting LGW, de rechtsvoorgangster van) Woningborg en [gedaagde sub 1], toen nog genaamd [A] B.V. Deze overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
3. De ondernemer verplicht zich tot stipte naleving van de algemene en de eventuele, op hem betrekking hebbende bijzondere voorwaarden, vervat in c.q. voortvloeiende uit de onderhavige overeenkomst, het Reglement van Inschrijving van LGW, het Reglement van Inschrijving van het G.I.W., de Statuten van LGW, de garantieregelingen van het G.I.W., welke van deze overeenkomst deel uitmaken, alsmede de voorschriften van de daartoe bevoegde organen (…).
10. Voor zover niet anders bepaald in de onder 3 van deze overeenkomst genoemde voorwaarden, worden geschillen voortvloeiende uit deze overeenkomst met uitsluiting van de gewone rechter beslecht conform statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland te Amsterdam.
2.7. [gedaagde sub 2] heeft aan (de rechtsvoorgangster van) Woningborg een garantstelling afgegeven met betrekking tot de verplichtingen van [gedaagde sub 1]. Daarmee heeft [gedaagde sub 2] zich jegens (de rechtsvoorgangster van) Woningborg onherroepelijk en onvoorwaardelijk verbonden als borg voor en hoofdelijk schuldenaar met [gedaagde sub 1].
2.8. [gedaagde sub 1] heeft in 2003 woningen verkocht in het kader van het project Mecklenburg te Huissen.
2.9. De Vereniging van Eigenaars en/of individuele bewoners van voornoemd project te Huissen hebben naar aanleiding van twee arbitrale vonnissen een beroep op de onder 2.3 bedoelde gebrekenwaarborg gedaan. Nadat zij eerst [gedaagde sub 1] in de gelegenheid had gesteld om de gebreken aan de woningen te herstellen, heeft Woningborg het herstel door een derde laten uitvoeren.
2.10. Woningborg vordert in de hoofdzaak, kort samengevat, vergoeding door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van de kosten van herstel door een derde, alsmede vergoeding door [gedaagde sub 1] van de kosten van de arbitrale procedures “inzake VvE Mecklenburg III te Huissen”.
3. Het geschil in het incident
3.1. Woningborg stelt in de dagvaarding dat de rechtbank ten aanzien van [gedaagde sub 1] bevoegd is om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen op grond van artikel 16.2 van de GIW Garantie- en waarborgregeling (zie onder 2.4). Ten aanzien van [gedaagde sub 2] is de rechtbank volgens Woningborg bevoegd op grond van de algemene bevoegdheidsregels in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Gelet op de woon-/vestigingsplaats van gedaagden is de rechtbank Arnhem relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen, aldus Woningborg.
3.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij voeren daartoe aan dat artikel 10 van de overeenkomst van inschrijving (zie onder 2.4) dateert van 25 juni 1993 en “logischerwijs” niet verwijst naar de GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] laat de bevoegdheid van de rechtbank zich dan ook niet baseren op artikel 16.2 van de GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999 en komt uitsluitend toepassing toe aan het bepaalde in artikel 10 van de overeenkomst van inschrijving. De Raad van Arbitrage voor de Bouw is op grond van die bepaling exclusief bevoegd om van het geschil tussen partijen kennis te nemen, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
3.3. Woningborg voert verweer. Zij voert aan dat de arbitrageclausule waarnaar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verwijzen geldt voor zover niet anders is bepaald in de in artikel 3 van de inschrijfovereenkomst genoemde voorwaarden. Artikel 3 van die overeenkomst verwijst onder andere naar “de garantieregelingen van het GIW”, waaronder ook de GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999, aldus Woningborg.
Volgens Woningborg heeft [gedaagde sub 1] in het kader van het project Mecklenburg te Huissen woningen verkocht met toepassing van deze GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999 en heeft [gedaagde sub 1] dus de inhoud van deze regeling geaccepteerd. Artikel 3 van de inschrijfovereenkomst verwijst bovendien naar de garantieregelingen van het GIW in het algemeen, en dus ook naar toekomstige regelingen die de aannemer van toepassing verklaart, aldus Woningborg. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] voert Woningborg aan dat op de separate rechtsverhouding tussen haar en [gedaagde sub 2] de algemene bevoegdheidsregels van Rv van toepassing zijn. Bovendien is tussen [gedaagde sub 2] en Woningborg geen arbitraal beding overeengekomen. Een eventuele onbevoegdheid van de rechtbank in verband met het arbitraal beding tussen Woningborg en [gedaagde sub 1] brengt dan ook volgens Woningborg nog geen onbevoegdheid ten aanzien van [gedaagde sub 2] met zich mee.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het incident
4.1. De arbitrageclausule in artikel 10 van de overeenkomst van inschrijving geldt “voor zover niet anders bepaald in de onder 3 van deze overeenkomst genoemde voorwaarden”. In artikel 3 wordt onder meer verwezen naar “de garantieregelingen van het G.I.W.”. Op grond van een taalkundige uitleg van deze bepalingen is de rechtbank van oordeel dat deze ook zien op toekomstige regelingen van het GIW. Alleen al daarom faalt de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de overeenkomst van inschrijving uit 1993 “logischerwijs” niet verwijst naar de GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999. Bovendien gaan beide partijen ervan uit dat het project Mecklenburg te Huissen, waarop het geschil in de hoofdzaak betrekking heeft, voortvloeit uit de overeenkomst van inschrijving die in 1993 tussen (de rechtsvoorgangers van) partijen tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het in de rede dat, voortbouwend op die overeenkomst van inschrijving, op latere bouwprojecten telkens de ten tijde van het bouwproject geldende versie van de GIW Garantie- en waarborgregeling van toepassing is. In het geval van het project Mecklenburg te Huissen is dat de GIW Garantie- en waarborgregeling A.1999. Op grond van artikel 16.2 uit die regeling is de gewone rechter bevoegd om het onderhavige geschil tussen Woningborg en [gedaagde sub 1] in de hoofdzaak te beslechten. Gelet op de vestigingsplaats van [gedaagde sub 1] is dat de rechtbank Arnhem.
4.2. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] geldt dat Woningborg in de hoofdzaak nakoming vordert van de garantstelling die [gedaagde sub 2] heeft afgegeven. Op dit deel van het geschil in de hoofdzaak zijn de algemene regels van Rv van toepassing. Aangezien [gedaagde sub 2] is gevestigd in [woonplaats], is de rechtbank Arnhem ook ten aanzien van deze partij bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.3. Gezien het voorgaande moeten de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het incident worden verworpen. De rechtbank zal zich bevoegd verklaren om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen.
4.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van Woningborg worden begroot op € 894,00 wegens salaris advocaat (1 punt, tarief IV).
5. De beoordeling in de hoofdzaak
5.1. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
5.2. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident
6.1. wijst het gevorderde af en verklaart zich bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen,
6.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van het incident, aan de zijde van Woningborg tot op heden begroot op € 894,00,
in de hoofdzaak
6.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 30 juni 2010 voor conclusie van antwoord,
6.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.