ECLI:NL:RBARN:2010:BM5502

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3269
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over arbeidsongeschiktheid en uitkeringseinde

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 28 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. W.D. Elfferich, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 28 januari 2009, waarin werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit hield tevens in dat zijn uitkering per 21 juli 2010 zou eindigen.

De rechtbank heeft de onderzoeken van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld, die de medische situatie en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser in kaart hebben gebracht. De rechtbank concludeert dat het besluit van 28 januari 2009 correct was, aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op dat moment op minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de mededeling over het einde van de uitkering niet gericht was op rechtsgevolg, omdat dit uit de wet voortvloeit.

Eiser stelde dat hij door het bestreden besluit in een slechtere positie was gekomen, maar de rechtbank kon hem hierin niet volgen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd had dat de medische beperkingen van eiser correct waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de functionele mogelijkhedenlijst (FML) te wijzigen. De rechtbank heeft ook de door eiser ingebrachte medische stukken beoordeeld, maar vond deze onvoldoende om aan te tonen dat hij verdergaand beperkt was dan vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, in aanwezigheid van griffier mr. H.G. Eskes, en is openbaar uitgesproken op 28 april 2010. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3269
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 28 april 2010.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. W.D. Elfferich,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 1 juli 2009, uitgereikt door het UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2009 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is en dat zijn uitkering per 21 juli 2010 zal eindigen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar gegrond verklaard en gesteld dat eiser per 28 januari 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 maart 2010. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J.R. Vat, die net als de gemachtigde mr. Elfferich werkzaam is bij FNV Bouw te Deventer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.J.L. van Klaveren – Drost, werkzaam bij het UWV, kantoor Arnhem.
3. Overwegingen
De onderzoeken van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige die aan het besluit van 28 januari 2009 ten grondslag liggen, zien op de medische situatie en op de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser ten tijde van die onderzoeken. Mede gelet daarop gaat de rechtbank er van uit dat het besluit van 28 januari 2009 er toe strekt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 28 januari 2009 is vastgesteld op minder dan 35%. De in dat besluit opgenomen mededeling dat de uitkering eindigt per 21 juli 2010 is niet gericht op rechtsgevolg omdat het einde van de uitkering uit de wet volgt (artikel 56, lid 2, van de Wet WIA).
Gelet op voorgaande kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn standpunt dat hij door het bestreden besluit in een slechtere positie is komen te verkeren. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit houdt immers in dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 28 januari 2009 op minder dan 35% wordt vastgesteld. Anders dan eiser stelt, betekent het bestreden besluit niet dat de datum van beëindiging van zijn uitkering wordt vervroegd.
Arbeidsongeschikt in de zin van de Wet WIA is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder (met name) de rapporten van de verzekeringsarts M.T.C.M. van der Wielen van 9 december 2008 en de bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté van 11 juni 2009 en 16 maart 2010, is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder vastgestelde belastbaarheid van eiser per 28 januari 2009.
De verzekeringsarts heeft eiser op 9 december 2008 op het spreekuur gezien, waarbij hij geen aanwijzingen kreeg voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Hij heeft een anamnese met een dagverhaal afgenomen en heeft de zich in het dossier bevindende informatie, waaronder de brief van psychiater A.A.M. Flierman van 4 juli 2006, in zijn oordeel betrokken. De verzekeringsarts oordeelt dat er nog steeds sprake is van beperkingen voor loonvormende arbeid, maar dat een beperking in arbeidsuren niet langer onderschreven kan worden. Hij acht eiser geschikt voor werkzaamheden waarbij geen sprake is van onregelmatige werktijden, van grote stress of van tijdsdruk. De verzekeringsarts heeft op 9 december 2008 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin hij in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden beperkingen heeft aangenomen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en heeft bij zijn beoordeling ook acht geslagen op de door eiser overgelegde brief van psychiater Flierman van 2 juni 2009. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding tot het wijzigen van de op 9 december 2008 opgemaakte FML.
Eiser stelt meer beperkingen te hebben dan door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zijn vastgesteld. Hij wijst ter onderbouwing op voormelde brieven van psychiater Flierman en op de in beroep overgelegde brief van 11 februari 2010, waaruit volgens eiser kan worden opgemaakt dat sprake is van een forse psychopathologie en dat hij niet tot 40 uren betaald werken in staat moet worden geacht.
De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts Kreté in zijn rapport van 16 maart 2010 voldoende heeft onderbouwd dat de brief van psychiater Flierman van 11 februari 2010 geen aanleiding geeft tot wijziging van de FML. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij uit de brief niet kan afleiden dat de psychiater eiser beperkt acht in arbeidsuren. Weliswaar schrijft de psychiater dat de stap naar 40 uur betaalde arbeid per week een grote is, doch hij geeft er geen blijk van dat een 40-urige werkweek tot een te grote belasting voor eiser leidt.
Eiser heeft voor zijn standpunt dat hij verdergaand beperkt is, geen nieuwe medische stukken overgelegd. De klachten van eiser en de door hem ervaren beperkingen vormen een onvoldoende objectieve onderbouwing van zijn standpunt.
Geoordeeld moet worden dat eiser op 28 januari 2009 in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid en dat er op die datum geen medisch objectiveerbare gronden aanwezig waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan die welke tot uitdrukking zijn gebracht in de voor eiser opgestelde FML van 9 december 2008.
In het kader van het arbeidskundig onderzoek zijn functies geduid die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, te weten productiemedewerker voedingsmiddenindustrie (sbc-code 111172), magazijnmedewerker (sbc-code 315020) en samensteller metaalwaren (sbc-code 264140). Deze functies zijn te beschouwen als algemeen geaccepteerde arbeid.
De arbeidsdeskundige Th.W.J.M. van Jaarsveld heeft in zijn rapport van 9 april 2009 vermeld dat hij geen functies heeft geduid waarin gereden moet worden, omdat eiser medicijnen gebruikt die de rijvaardigheid kunnen verminderen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van eiser dat de functie van magazijnmedewerker, sbc-code 315020, om die reden vooralsnog dient te vervallen, nu er in die functie met transportmiddelen gewerkt dient te worden terwijl verweerder niet heeft gemotiveerd dat het medicijngebruik van eiser daarvoor geen belemmering is. De rechtbank is echter van oordeel dat dit geen gevolgen heeft, nu de arbeidsdeskundige ook de functie van productiemedewerker industrie, sbc-code 111180, heeft geduid en met deze functie de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 35% niet wijzigt. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport uitgebreid en voldoende onderbouwd dat deze functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De bezwaararbeidsdeskundige J. Kijvekamp heeft in zijn rapport van 26 juni 2009 aangegeven geen reden te zien om van het oordeel van de arbeidsdeskundige af te wijken.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de geduide functies niet passend zijn omdat hij minder belastbaar is dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld. Nu de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van eiser juist is vastgesteld, dient aan dit standpunt voorbij te worden gegaan.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Reeds daarom is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Eskes, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 28 april 2010.