RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3972
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 29 april 2010.
S.G.T.A. van Lint, eiser,
wonende te Utrecht, vertegenwoordigd door mr. F.G.D. Pykstra,
de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 augustus 2009.
Bij besluit van 27 februari 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser om toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar bij verweerder gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 januari 2010. Eiser is daar vertegenwoordigd door mr. Pykstra voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.E. van Schooten, werkzaam bij verweerder.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat op grond van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) geen gefinancierde rechtsbijstand wordt verleend. Het verzoek om rechtsbijstand heeft namelijk betrekking op een belang waarvan de behartiging redelijkerwijze aan eiser zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb. Toevoeging is gevraagd voor het indienen van een verzoek ex artikel 577b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) tot vermindering dan wel kwijtschelding van een aan eiser opgelegde ontnemingsmaatregel. Ingevolge artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wordt geen gefinancierde rechtsbijstand verleend terzake van een verzoek om kwijtschelding.
Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Op zijn stellingen zal de rechtbank hierna, zo nodig, ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
In artikel 7 van het Brt is bepaald dat voor rechtsbijstand terzake van het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld geen toevoeging wordt verleend.
De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiser toevoeging heeft gevraagd voor het indienen van een verzoek ex artikel 577b, tweede lid, van het WvSv tot vermindering dan wel kwijtschelding van de aan hem opgelegde ontnemingsmaatregel. Dit verzoek kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een verzoek om kwijtschelding van een schuld in de zin van het hierboven weergegeven artikel 7 van het Brt. De redactie van deze bepaling biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat een op artikel 577b, tweede lid, van het WvSv gebaseerd verzoek om vermindering dan wel kwijtschelding daar niet onder valt. De wettelijke grondslag van het verzoek laat onverlet dat het gaat om een verzoek om vermindering dan wel kwijtschelding van een schuld. Ook uit de wetsgeschiedenis (Nota van Toelichting, Staatsblad 1994, 32, blz. 7) kan niet worden afgeleid dat een verzoek als het onderhavige niet tevens valt onder een verzoek om kwijtschelding als bedoeld in artikel 7 van het Brt.
Het is de rechtbank ook niet gebleken dat voor het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 577b, tweede lid, van het WvSv, anders dan voor een niet op dit artikel gebaseerd verzoek om kwijtschelding van een schuld, geldt dat geen sprake is van een eenvoudige zaak en dat juridische deskundigheid is vereist. In de stelling van eiser dat het niet gaat om een verzoek om kwijtschelding maar een verzoek om vermindering van de schuld ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Dit geldt ook voor eisers stelling dat het verzoek op gewijzigde omstandigheden zal worden gebaseerd.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het verzoek om toevoeging terecht met toepassing van artikel 7 van het Brt heeft afgewezen. De stellingen van eiser tegen het bestreden besluit treffen geen doel. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 29 april 2010.