RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/4406 en Awb 08/4875
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 25 maart 2010.
[eisers],
eisers,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger],
Stichting IJsselgraaf, gevestigd te Doetinchem, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluiten
Het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van eisers gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de verzoeken van eisers van 29 april 2008, herhaald op 14 mei 2008 (besluit I).
Het besluit van 10 oktober 2008 (besluit II).
Bij schrijven van 29 april 2008 hebben eisers een vragenformulier, aangeduid als “vragenformulier 464”, aan de openbare basisschool [school] gezonden en de basisschool verzocht dit formulier in te vullen opdat zij inzicht krijgen in de ontwikkeling van hun dochter, [dochter].
Bij schrijven van dezelfde datum hebben eisers een verzoek, aangeduid als “modelverzoek 465” bij [school] ingediend om verstrekking van afschriften van alle zich onder de school bevindende gegevens betrekking hebbend op hun dochter.
Bij brieven van 14 mei 2008 hebben eisers beide verzoeken herhaald.
Bij schrijven van 22 juli 2008 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de verzoeken van 29 april 2008. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan verweerster ter behandeling als bezwaar.
Tegen besluit I hebben eisers op 28 september 2008 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 08/4406.
Bij besluit II heeft verweerster het ingediende bezwaar tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard, het verzoek tot het invullen van de vragenlijst afgewezen en het verzoek om het overleggen van een afschrift van alle gegevens betrekking hebbend op de dochter van eisers gedeeltelijk toegewezen.
Door verweerster is in de procedure Awb 08/4406 een verweerschrift ingediend.
Tegen besluit II hebben eisers bij schrijven van 18 oktober 2008 een bezwaarschrift ingediend. Bij schrijven van 27 oktober 2008 heeft de gemachtigde van verweerster het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 08/4875.
Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij verzoekschrift van 16 april 2009 hebben eisers een verzoek tot wraking ingediend. Bij beschikking van de Wrakingskamer van de rechtbank van 7 september 2009 is dit verzoek afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
14 december 2009. Eisers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door [vertegenwoordiger]. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.E. Auw Yang-van der Veer.
Nadat eisers op 28 september 2008 beroep hebben ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar, heeft verweerster bij het in rubriek 1 aangeduide besluit II het ingediende bezwaar gegrond verklaard en alsnog inhoudelijk op de verzoeken van eisers beslist. Beoordeeld moet worden of er nog belang bestaat bij een beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar. Eisers moeten in dat verband duidelijk maken dat zij een belang in de zin van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eisers een dergelijk belang hebben. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Allereerst hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de brief van 18 oktober 2008 had dienen terug te zenden aan verweerster ter behandeling als bezwaarschrift. Eisers betogen namelijk dat nu sprake is van een dubbele toepassing van artikel 6:2 van de Awb.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank staat het een bestuursorgaan vrij om na een besluit op bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, alsnog op de aanvraag te beslissen ofwel bij nieuw besluit, ofwel bij het besluit op bezwaar waarin wordt beslist op het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Nu verweerster in dit geval in besluit II inhoudelijk heeft beslist op de verzoeken van eisers, brengt het vorenstaande met zich dat daartegen beroep openstaat en dat verweerster het namens eisers ingediende bezwaarschrift terecht heeft doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of besluit II door het bevoegde orgaan is genomen als volgt. Besluit II is ondertekend door de algemeen directeur van verweerster. Volgens de statuten van verweerster is echter het bestuur van verweerster het bevoegde orgaan. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank stelt echter vast dat het bestuur van verweerster het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen. De rechtbank zal daarom bezien of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Voorts heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat eisers niet langer belang hebben bij beoordeling van het beroep tegen de beslissingen op de verzoeken, aangezien de dochter van eisers geen onderwijs meer volgt op de school [school]. De rechtbank volgt verweerster hierin niet. Het enkele feit dat de dochter van eisers op een andere school zit, maakt niet dat eisers geen belang meer hebben bij informatie over de periode dat zij nog wel op [school] zat. De rechtbank merkt daarbij nog op dat voor zover de verzoeken van eisers aangemerkt moeten worden als verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zelfs geen belang is vereist.
Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de school informatie aangaande kinderen verstrekt aan de verzorgers van het kind, dan wel de pleegouders die met de dagelijkse zorg van de dochter van eisers zijn belast. Verweerster is er daarbij van uitgegaan – en stelt ook dergelijke signalen te hebben gekregen – dat eisers door de pleegouders op de hoogte worden gehouden omtrent aangelegenheden met betrekking tot hun dochter. Verweerster is in het specifieke geval van eisers bereid hen rechtstreeks op de hoogte te stellen en inzicht te verschaffen in de vorderingen van hun dochter. Verweerster zal daartoe afschriften verstrekken van de rapporten van de dochter van eisers. Overige algemene informatie is algemeen toegankelijk via de website van de school. Verweerster ziet geen aanleiding om overige door eisers verzochte informatie, onder meer door het invullen van een vragenlijst betreffende de dochter, te verstrekken.
Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op hun stellingen zal de rechtbank hieronder nader ingaan.
De rechtbank stelt vast dat verweerster bij besluit II niet heeft aangegeven krachtens welk wettelijk voorschrift dit besluit is gegeven. Ook eisers hebben noch bij hun ‘vragenformulier 464’ noch bij hun ‘modelverzoek 465’ aangegeven waarop zij hun verzoek baseren. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verzoeken van eisers een publiekrechterlijke grondslag hebben zodat een besluit op die verzoeken een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is.
Het ‘ vragenformulier 464’
Het ‘vragenformulier 464’ bevat een aantal vragen over het gedrag en de werkhouding en de ontwikkeling op diverse vlakken van de dochter van eisers alsmede enkele algemene vragen. Eisers willen dat dit vragenformulier door de leerkracht van hun dochter wordt ingevuld.
Verweerster heeft in haar verweerschrift en ter zitting verwezen naar artikel 11 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) als grondslag voor het besluit. Ingevolge dit artikel rapporteert het bevoegd gezag over de vorderingen van de leerlingen aan hun ouders.
De rechtbank overweegt ten aanzien van artikel 11 van de Wpo dat uit dit artikel weliswaar een verplichting voor de school voortvloeit om te rapporteren over de vorderingen van de leerling aan de ouders, maar dat deze rapportages geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn, nu er geen rechtsgevolgen uit voortvloeien. Met andere woorden, de rapportageverplichting betreft feitelijk handelen en tegen een beslissing omtrent de wijze waarop verweerder aan die verplichting gevolg wenst te geven, staat geen bezwaar open.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen publiekrechtelijk wettelijk voorschrift aan te wijzen op grond waarvan verweerster gehouden was het ‘vragenformulier 464’ in te vullen. Met name kan het ‘vragenformulier 464’ volgens de rechtbank niet gezien worden als een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), nu deze wet ziet op het verstrekken van informatie neergelegd in reeds bestaande documenten. Onder de Wob bestaat geen verplichting nieuwe documenten te creëren. Nu het volgens het verzoek de bedoeling is dat de leerkracht van de dochter van eisers de vragenlijst invult, is duidelijk dat niet gevraagd wordt naar informatie die in reeds bestaande documenten is neergelegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de weigering het ‘vragenformulier 464’ in te vullen geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. Verweerster had het bezwaar in zoverre derhalve niet-ontvankelijk dienen te verklaren.
Voor wat betreft dit onderdeel van het besluit bestaat daarom geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank ziet wel aanleiding om voor wat betreft dit onderdeel van het besluit zelf in de zaak te voorzien en zal het bezwaar voor zover betrekking hebbend op ‘vragenformulier 464’ niet-ontvankelijk verklaren.
In het ‘modelverzoek 465’ verzoeken eisers – kort gezegd – om:
- afschrift van alle en complete schooldossiers en afschrift van alle correspondentie, emailverkeer, gespreksverslagen, informantenverklaringen, vragenlijsten tussen de school en /of jeugdzorg en/of gemeente/leerplichtambtenaar en/of anderen met betrekking tot de dochter van eisers
- afschriften van alle verslagen over de dochter van eisers bij ‘zorgbreedte bijeenkomsten’
- afschrift van alle toekomstige correspondentie, gespreksverslagen en informantenverklaringen tussen de school en/of jeugdzorg en/of Raad voor de Kinderbescherming en/of de gemeente/leerplichtambtenaar en/of anderen inzake de dochter van eisers
Nu in dit ‘modelverzoek 465’ duidelijk wordt verzocht om documenten die onder verweerster berusten, dient dit verzoek volgens de rechtbank als een verzoek om informatie op grond van de Wob te worden gezien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de Wob de algemene wet inzake openbaarheid van overheidsinformatie is, die burgers op een laagdrempelige wijze toegang tot bij de overheid berustende informatie beoogt te bieden. Een verzoek om informatie gericht tot een bestuursorgaan hoeft geen verwijzing naar de Wob te bevatten om als verzoek op grond van de Wob behandeld te worden in het geval uit het verzoek duidelijk is dat het gaat om informatie die onder de reikwijdte van de Wob valt. Deze situatie doet zich in dit geval voor.
Ter zitting is van de zijde van verweerster gesteld dat verweerster aan eisers een kopie van het gehele dossier betrekking hebbend op hun dochter heeft gezonden. Eisers hebben dit betwist en gesteld dat bepaalde stukken niet zijn toegezonden.
De rechtbank is gelet op het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerster er niet in is geslaagd op afdoende wijze duidelijk te maken wat de omvang is van het dossier betrekking hebbende op de dochter van eisers. Wel is ter zitting gebleken dat de kans groot is dat het dossier op meer gegevens ziet dan alleen de documenten die aan eisers zijn verstrekt omtrent de vorderingen van hun dochter.
Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd.
Het vorenstaande in aanmerking nemende had verweerster eisers bovendien dienen te horen, alvorens besluit II te nemen.
Gelet op het vorenstaande is er ook voor wat betreft dit onderdeel van besluit II geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 7:3 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerster zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerster te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 724,50 (0,25 maal € 322 voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen plus twee maal € 322 voor het indienen van beroep tegen besluit II en het verschijnen ter zitting) aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
I verklaart het beroep tegen besluit I niet-ontvankelijk;
II verklaart het beroep tegen besluit II gegrond;
III vernietigt besluit II;
IV verklaart het bezwaar voor zover gericht tegen het niet beantwoorden van 'vragenformulier 464' niet-ontvankelijk;
V bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak voor zover het 'modelverzoek 465' betreft;
VI veroordeelt verweerster in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 724,50;
VII bepaalt dat verweerster het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 145 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mrs. G.H.W. Bodt en J.H.A. van der Grinten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2010.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 25 maart 2010.