ECLI:NL:RBARN:2010:BM1483

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
19 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/587
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening exploitatievergunning horeca-inrichting met onvoldoende onderbouwd aantal parkeerplaatsen

Op 19 maart 2010 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening voor een exploitatievergunning van een horeca-inrichting, aangevraagd door Chrystal Venue B.V. te Culemborg. De aanvraag was eerder door de burgemeester van Culemborg buiten behandeling gesteld, maar na bezwaar werd alsnog een vergunning verleend onder bepaalde voorwaarden, waaronder het aantal beschikbare parkeerplaatsen en het maximaal aantal bezoekers. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij het niet eens was met de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden, met name het vereiste aantal van 279 parkeerplaatsen en het maximum van 1500 bezoekers.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het aantal van 279 parkeerplaatsen onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank constateerde dat de argumenten van verweerder, die het aantal parkeerplaatsen had gebaseerd op eerdere besluiten, niet consistent waren en niet met objectieve gegevens waren onderbouwd. Bovendien werd opgemerkt dat er nabij de horecagelegenheid openbare parkeerplaatsen beschikbaar waren, die meegeteld konden worden bij de beoordeling van de parkeermogelijkheden.

Wat betreft het aantal bezoekers oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was om het aantal bezoekers te verhogen tot 2500, aangezien het bedrijf van verzoekster ook bij 1500 bezoekers kon functioneren. De voorzieningenrechter besloot om de voorschriften over het aantal parkeerplaatsen te schorsen, maar wees het verzoek om het aantal bezoekers te verhogen af. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 874 werden vastgesteld, en diende het griffierecht van € 150 te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 10/587
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 maart 2010 in het geding tussen
Chrystal Venue B.V. i.o., verzoekster,
gevestigd te Maarssen, vertegenwoordigd door mr. R.G. Meester,
en
de Burgemeester van de gemeente Culemburg, verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2009 de aanvraag van verzoekster om een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting aan de Beesdseweg 1a te Culemborg buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 6 januari 2010 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 februari 2010 heeft verweerder het besluit van 22 december 2009 ingetrokken en alsnog een exploitatievergunning onder voorschriften verleend aan verzoekster.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 8 februari 2010 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Op 8 februari 2010 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat een aantal aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften geschorst wordt.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 maart 2010. Verzoekster is aldaar vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger], bijgestaan door mr. F.D.J.A. Pieters. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door T.D. Susani en M.J.A. de Jong.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2003 (APV) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 1.4, eerste lid, van de APV kunnen aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Aan de exploitatievergunning zijn onder andere voorschriften verbonden welke betrekking hebben op het aantal beschikbare parkeerplaatsen en het aantal toe te laten bezoekers. Deze voorschriften luiden als volgt:
Artikel 5.
Het is niet toegestaan in de inrichting meer dan 1500 bezoekers toe te laten en/of (gelijktijdig) aanwezig te hebben.
Artikel 9.1.
Er moeten voldoende en goed te bereiken parkeermogelijkheden voor fietsen, bromfietsen en auto’s zijn. Voor auto’s geldt een minimum van 279 parkeerplaatsen tijdens openingstijden. Deze parkeerplaatsen moeten binnen een loopafstand van 500 meter tot de voordeur van de inrichting zijn gelegen en altijd beschikbaar zijn.
Artikel 9.2
De geldige contracten voor de parkeerplaatsen die met anderen op het bedrijventerrein gesloten zijn (welke in totaal minimaal 279 parkeerplaatsen bieden) moeten bij de gemeente bekend zijn (kopie).
Verzoekster kan zich met deze voorschriften niet verenigen.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ten aanzien van het minimum aantal parkeerplaatsen
Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het aantal van 279 parkeerplaatsen rechtstreeks is overgenomen uit de ruimtelijke onderbouwing die in 2003 is opgesteld ten behoeve van een vrijstellingsprocedure ex artikel 19, eerste lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening (oud) voor discotheek Happy Dayzz. Ter zitting heeft verweerder vervolgens verklaard dat het aantal parkeerplaatsen is gerelateerd aan het aantal bezoekers, hetgeen inhoudt dat discotheek Happy Dayzz, die 2000 bezoekers mocht toelaten, over 350 parkeerplaatsen diende te beschikken en dat verzoekster voor 1500 bezoekers over 279 parkeerplaatsen dient te beschikken. De voorzieningenrechter constateert dat deze twee verklaringen niet met elkaar in overeenstemming zijn. Voorts is bij beide verklaringen het aantal parkeerplaatsen niet met objectieve gegevens onderbouwd. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het aantal van 279 parkeerplaatsen onvoldoende is onderbouwd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt voorts niet in te zien dat openbare parkeerplaatsen niet zouden mogen meetellen bij de beoordeling of verzoekster de beschikking heeft over voldoende parkeerplaatsen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat bij het NS-station een openbaar parkeerterrein met 155 parkeerplaatsen ligt, op een afstand van circa 300 meter van de onderneming van verzoekster. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat dit parkeerterrein ’s avonds en in het weekend vrijwel onbezet is. Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter voorlopig dan ook aan dat verzoekster met de parkeerplaatsen op haar eigen terrein tezamen met de parkeerplaatsen op een naastgelegen terrein en de openbare parkeerplaatsen beschikt over voldoende parkeerplaatsen.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om ten aanzien van de voorschriften over de vereiste parkeerplaatsen een voorlopige voorziening te treffen, zoals hieronder in het dictum weergegeven.
Ten aanzien van het maximaal aantal toe te laten bezoekers
Verzoekster pleit voor het verhogen van het bezoekersaantal in de exploitatievergunning tot 2500 bezoekers. Vast staat echter dat er thans niets aan in de weg staat om het bedrijf van verzoekster te exploiteren, zij het voor 1500 bezoekers. Gesteld noch gebleken is dat het bedrijf van verzoekster bij een bezoekersaantal van 1500 niet rendabel zal zijn. Derhalve valt niet in te zien waarom op dit punt de uitspraak van de rechtbank niet kan worden afgewacht.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat er onvoldoende spoedeisend belang bestaat om een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van het aantal bezoekers.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874, aan kosten voor rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe,
treft de voorlopige voorziening dat de voorschriften 9.1 en 9.2 worden geschorst voor zover daarin een minimum van 279 parkeerplaatsen wordt genoemd,
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ad € 150 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Murray, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: