RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/2589
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 15 april 2010.
[Eiseres], eiseres, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. P.W.G.J. de Haas,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 28 april 2008.
2.1. Op 26 juni 2007 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend voor woonvoorzieningen in de vorm van woningaanpassingen en een financiële tegemoetkoming in de bouwkosten van een nieuw te bouwen woning.
2.2. Bij het besluit van 28 november 2007 heeft verweerder de woonvoorzieningen toegekend, met uitzondering van het ligbad en het camerabewakingssysteem. De aanvraag om een financiële tegemoetkoming heeft verweerder afgewezen.
2.3. Eiseres heeft tegen bovenvermeld besluit bezwaar gemaakt voor zover daarbij de aanvraag om een financiële tegemoetkoming is afgewezen.
2.4. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
2.5. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
2.6. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 24 maart 2009. Eiseres is daar in persoon verschenen samen met haar ouders, [ouders], bijgestaan door mr. De Haas, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer, werkzaam bij verweerders gemeente.
2.7. Teneinde partijen de gelegenheid te geven hun standpunten met nadere bewijsstukken te onderbouwen, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Nadat door partijen gebruik was gemaakt van de gelegenheid nadere stukken in het geding te brengen, heeft de rechtbank de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 19 januari 2010. Eiseres is ter zitting verschenen samen met haar ouders en haar gemachtigde. Namens verweerder is De Boer, voornoemd, verschenen.
3.1. Eiseres is een, ten tijde hier in geding, 11 jarig meisje met ernstige beperkingen. Om zich in huis te kunnen bewegen is zij afhankelijk van het gebruik van een (elektrische) rolstoel. Deze is blijkens de zich in het dossier bevindende stukken erg groot en vergt daarom veel ruimte. In verband met een -gelet op de leeftijd van eiseres- toenemende behoefte aan privacy willen de ouders op de begane grond een slaapkamer en een badkamer creëren. Naar aanleiding van de aanvraag heeft een onderzoek plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat de huidige woning van het gezin van eiseres niet aanpasbaar is. Er moet gezocht worden naar een aangepaste woning, waarbij het initiatief aan de zijde van eiseres ligt. Door verweerder zal een aantal roerende voorzieningen ter hoogte van € 12.000 worden verstrekt en daarnaast zal een verhuisvergoeding van € 2050 worden toegekend. De ouders van eiseres hebben daarom een bouwkavel aangekocht met de bedoeling daar een woning te (laten) bouwen waarin genoeg ruimte aanwezig is voor de genoemde voorzieningen en waarin eiseres zich met haar rolstoel kan bewegen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres een rapport van Chambers consultancy, gedateerd 13 mei 2009, ingebracht waarin uiteen wordt gezet aan welke eisen de nieuw te bouwen woning moet voldoen. Namens verweerder is een bouwkundig-ergonomisch adviesrapport in het geding gebracht van SCIO consult, gedateerd mei 2009, waarin eveneens de eisen worden vastgesteld waaraan de te bouwen woning moet voldoen.
3.2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de gemiddelde oppervlakte van een vrije sectorwoning tegenwoordig groot genoeg is om binnen de omtrek van die woning dusdanig aanpasbaar te bouwen, dat deze woning geschikt is voor de bewoning door een gehandicapte. Verweerder is hierbij uitgegaan van de minimumnormen zoals gehanteerd in het handboek toegankelijkheid. Gelet hierop dienen de kosten die gepaard gaan met het geschikt maken van de woning voor eiseres, als algemeen gebruikelijke kosten in de zin van artikel 1.3 onder a, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Arnhem voor het overgangsjaar 2007 (hierna: de Verordening) te worden beschouwd.
3.3. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, ingaan.
3.4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wmo wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: “ (…) g. maatschappelijke ondersteuning: (…) 5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (…).”
3.5. Artikel 4, eerste lid, van de Wmo bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem onder meer in staat stellen zich te verplaatsen in en om de woning.
3.6. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Aan artikel 5, eerste lid, van de Wmo is in de gemeente Arnhem uitvoering gegeven door vaststelling van de Verordening.
3.7. In artikel 1.3 aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat geen recht bestaat op een voorziening, indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. In artikel 4.1 aanhef en onder d, van de Verordening is bepaald dat een individuele voorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening. Blijkens artikel 4.3 aanhef en onder b, van de Verordening kan een voorziening bedoeld in de hiervoor genoemde bepaling, bestaan uit een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.
3.8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat het woonoppervlak van de nieuw te bouwen woning ongeveer 21 m² groter is dan wanneer geen rekening zou zijn gehouden met de beperkingen van eiseres. Deze grotere oppervlakte is nodig om de indeling van de woning geschikt te kunnen maken voor eiseres.
3.9. Het geding spitst zich toe op de vraag of de kosten die gepaard gaan met het realiseren van dit extra woonoppervlak niettemin als algemeen gebruikelijke kosten moeten worden beschouwd. Blijkens de toelichting op artikel 1.3 aanhef en onder a, van de Verordening moet onder een algemeen gebruikelijke voorziening worden verstaan een voorziening waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken.
3.10. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de kosten die gepaard gaan met het realiseren van het extra woonoppervlak in dit geval als algemeen gebruikelijke kosten moeten worden beschouwd, zodat sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening bedoeld in artikel 1.3 aanhef en onder a, van de Verordening. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder, bij de beantwoording van de vraag wat onder de gemiddelde oppervlakte van een vrije sectorwoning moet worden verstaan, een zekere beoordelingsvrijheid toekomt. Daaruit vloeit voort dat verweerders standpunt daaromtrent door de rechtbank met de nodige terughoudendheid moet worden getoetst.
De rechtbank acht daarvoor van doorslaggevende betekenis dat uit de gedingstukken, waaronder de door zowel eiseres als verweerder overlegde deskundigenrapporten, niet volgt dat het voor het realiseren van de voor eiseres noodzakelijke aanpassingen grotere woonoppervlak van de nieuw te bouwen woning er toe leidt dat deze woning, in vergelijking met andere vrije sectorwoningen, significant groter of anders van opzet wordt. Dit in aanmerking nemende heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de woning blijft binnen de grenzen van een normale vrije sectorwoning. Het feit dat de woning binnen die grenzen op een zodanige manier zal worden ingedeeld dat deze geschikt is voor bewoning door eiseres, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de kosten die gepaard gaan met de vergroting van het woonoppervlak in dit geval niet als algemeen gebruikelijk kunnen worden gezien. Dit betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
3.11. Uit het bovenoverwogene volgt dat de stellingen van eiseres geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Reeds hierom bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, bedoeld in artikel 8:73 van de Awb.
Evenmin bestaat aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 15 april 2010.