ECLI:NL:RBARN:2010:BM1122

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
14 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
189248
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de Hervormde Gemeente Nederhemert en de Hersteld Hervormde Gemeente Nederhemert

Op 14 april 2010 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Hervormde Gemeente Nederhemert (PKN) en de Hersteld Hervormde Gemeente Nederhemert, inclusief hun diaconieën. Dit tussenvonnis betreft de vaststelling dat de Hervormde Gemeente Nederhemert (PKN) de voortzetting is van de Hervormde Gemeente Nederhemert zoals deze bestond vóór de fusie tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) op 1 mei 2004. De rechtbank heeft de Hervormde Gemeente en haar diaconie de gelegenheid gegeven om hun stellingen verder te onderbouwen. De zaak is ontstaan uit een geschil over de rechtsopvolging van kerkelijke eigendommen en de gevolgen van de fusie van de Nederlandse Hervormde Kerk met andere kerken tot de PKN. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Hersteld Hervormde Gemeente en haar diaconie niet de voortzetting zijn van de Hervormde Gemeente die deel uitmaakte van de Nederlandse Hervormde Kerk. De rechtbank heeft de vorderingen van de Hervormde Gemeente en de Diaconie afgewezen, en de Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie hebben hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft ook de rol van de Commissie van Bijzondere Zorg (CBZ) besproken, die verantwoordelijk is voor het treffen van voorzieningen voor gemeenten die zich niet kunnen verenigen met de fusie. De rechtbank concludeert dat de Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie niet gebonden zijn aan de besluiten van de CBZ, omdat zij zelfstandige rechtspersonen zijn. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 189248 / HA ZA 09-1568
Vonnis van 14 april 2010
in de zaak van
1. de kerkelijke rechtspersoon
HERVORMDE GEMEENTE TE NEDERHEMERT,
gevestigd te Nederhemert,
2. de kerkelijke rechtspersoon
DIACONIE VAN DE HERVORMDE GEMEENTE TE NEDERHEMERT,
gevestigd te Nederhemert,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. G.C.W. Baron van der Feltz te 's-Gravenhage,
tegen
1. de kerkelijke rechtspersoon
HERSTELD HERVORMDE GEMEENTE TE NEDERHEMERT,
gevestigd te Nederhemert,
2. de kerkelijke rechtspersoon
DIACONIE VAN DE HERSTELD HERVORMDE GEMEENTE TE NEDERHEMERT,
gevestigd te Nederhemert,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna als de Hervormde Gemeente en de Diaconie van de Hervormde Gemeente respectievelijk de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente aangeduid worden. Hierbij gaat het bij de eerste twee genoemde rechtspersonen om hun namen en bij de derde en de vierde om door hen gebruikte werknamen.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 17 februari 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging eis in conventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 mei 2004 zijn de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden verenigd in de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: de PKN). Het daartoe strekkende besluit van de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna: het verenigingsbesluit) is op 12 december 2003 door haar generale synode genomen
2.2. Ter voorbereiding van de vereniging heeft de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk op 8 juni 2001 besloten het door de commissie voor Kerkelijke Aangelegenheden van de Nederlandse Hervormde Kerk opgestelde rapport Om de eenheid en heelheid van de kerk te aanvaarden.
2.3. Op 13 december 2002 heeft de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk een nieuwe kerkorde voor de PKN (hierna: PKO) vastgesteld, ter vervanging van de voor de Nederlandse Hervormde Kerk geldende hervormde kerkorde van 1951.
2.4. Zowel tegen de in hiervoor onder 2.2 en 2.3 genoemde besluiten als
tegen het verenigingsbesluit is door diverse hervormde gemeenten bezwaar gemaakt bij de Generale Commissie voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen van de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna: GCBG). De GCBG heeft deze bezwaren op respectievelijk 12 december 2002 en 20 november 2003 alle ongegrond verklaard.
2.5. Op 5 maart 2004 hebben drieënvijftig hervormde gemeenten, waaronder de toenmalige Hervormde Gemeente te Nederhemert, een bodemprocedure voor de rechtbank Utrecht aanhangig gemaakt tegen de Nederlandse Hervormde Kerk. In die procedure is onder meer gevorderd dat de rechtbank voor recht zou verklaren
a. dat de in bezwaar genomen beslissingen van de GCBG jegens eisers nietig althans onverbindend zijn,
b. dat eisers uitsluitend aan de hervormde kerkorde gebonden zijn,
c. dat de PKO en de daarbij behorende Ordinanties, Generale regelingen en Overgangsbepalingen jegens eisers nietig althans onverbindend zijn, althans dat eisers daaraan niet zijn gebonden,
d. primair dat het verenigingsbesluit nietig althans onverbindend is jegens eisers, subsidiair dat eisers het recht hebben om als plaatselijke hervormde gemeenten te beslissen dat zij niet toetreden tot de PKN met de bevoegdheid de naam Hervormde Gemeente te blijven dragen en te blijven beschikken over het kerkelijk vermogen van de betreffende plaatselijke hervormde gemeente.
2.6. Op 29 april 2004 hebben de Hersteld Hervormde Gemeente en een aantal andere gemeentes in hersteld verband in een akte van herstel van het kerkverband van Nederlandse Hervormde Gemeenten verklaard dat zij trouw aan de grondslag van de Nederlandse Hervormde Kerk wensten te blijven op basis van de hervormde kerkorde. Sedert 1 mei 2004 is er dientengevolge sprake van de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert, ook wel de Nederlandse Hervormde Gemeente (in hersteld verband) te Nederhemert. Tezamen met andere Hersteld Hervormde Gemeenten vormt zij de Hersteld Hervormde Kerk.
2.7. In Nederhemert bevinden zich, voor zover thans van belang, onder meer een pastorie, twee kerkgebouwen met bijgebouwen en een begraafplaats. De kerkgebouwen worden aangeduid als de kerkgebouwen van Nederhemert-Noord en Nederhemert-Zuid. De begraafplaats ligt bij de kerk in Nederhemert-Zuid, terwijl een aantal vergaderruimten zich in Nederhemert-Noord bevindt. Op het kerkgebouw met bijgebouwen in Nederhemert-Noord rust een hypotheek tot zekerheid van een lening die eind april 2004 pro resto ongeveer € 200.000,00 groot was. In die periode beschikte de Diaconie van de Hervormde Gemeente over onroerende zaken en ongeveer € 80.000,00 aan liquide middelen.
2.8. Op grond van artikel 28 Overgangsbepalingen PKO heeft de
gezamenlijke vergadering van synoden op 1 februari 2004 een Commissie van Bijzondere Zorg met betrekking tot de hervormde gemeenten, de gereformeerde kerken en de evangelisch-lutherse gemeenten benoemd. De leden van de Commissie van Bijzondere Zorg met betrekking tot de hervormde gemeenten (hierna: CBZ) zijn gekozen uit de belijdende leden van de Nederlandse Hervormde Kerk. In de Overgangsbepalingen PKO is aan de CBZ een rol toebedeeld voor bijstand aan groepen gemeenteleden die tot de conclusie komen dat zij de overgang van “hun” kerk naar de PKN niet kunnen volgen. Op grond van die Overgangsbepalingen is de CBZ als enige bevoegd tot het treffen van voorlopige maatregelen en voorzieningen.
2.9. Bij vonnis van 12 maart 2008 (LJN: BC6352, NJ 2008, 291) heeft de rechtbank te Utrecht onder meer het volgende overwogen in de onder 2.5 hierboven bedoelde procedure.
4.21 (…). De stelling van de Gemeenten dat de GCBG in haar beslissing van 12 december 2002 op de bezwaren tegen het besluit van de generale synode tot vaststelling van dat Rapport slechts marginaal heeft getoetst en dat de rechtbank daarom alsnog vol dient toetsen, kan er daarom niet toe leiden dat in dit geval geen analoge toepassing van artikel 7:904, eerste lid, BW moet plaatsvinden.
En vervolgens over de beslissing van de GCBG van 12 december 2002 aangaande het Rapport Om de eenheid en heelheid van de kerk:
4.40 De conclusie van het voorgaande is dat de bestreden beslissing van de GCBG van 12 december 2002 ten aanzien van het Rapport in stand blijft.
En over de gevolgen van dit Rapport voor de identiteit van de gemeenten:
4.41. In rechtsoverweging 4.17. heeft de rechtbank al vastgesteld dat de gebondenheid van de Gemeenten aan de beslissing van de GCBG om het besluit van de generale synode aangaande het Rapport in stand te laten bepalend is voor het antwoord op de vraag of
de Gemeenten zich aan de fusie konden onttrekken. Nu uit het Rapport volgt dat de HKO (hervormde kerkorde, de rechtbank) aldus moet worden uitgelegd dat dit niet het geval is, en de Gemeenten niet de nietigheid van de gehele fusie nastreven, doch slechts de nietigheid jegens hen, terwijl de beslissing van de GCBG om het besluit van de generale synode te dien aanzien in stand te laten niet onaanvaardbaar is, moet de slotsom zijn dat de Gemeenten met alle andere hervormde gemeenten per 1 mei 2004 onderdeel van de PKN zijn geworden. Het ontbrak (de leden en/of kerkenraden van) de Gemeenten aan de mogelijkheden om dát te verhinderen.
4.42. Dit betekent dat de Gemeenten, die deze procedure als rechtspersoonlijkheid bezittende zelfstandige onderdelen van de NHK een aanvang hebben doen nemen, thans - na 1 mei 2004 - in deze hoedanigheid van rechtspersonen procederen als onderdeel van de PKN (…).
2.10. De vorderingen van de gemeenten zijn vervolgens door de rechtbank afgewezen. Door onder meer de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
2.11. Door onder meer de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert is bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend. Verweer werd onder meer gevoerd door de PKN.
Het verzoek strekte ertoe dat de rechtbank de verweerders op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, zou bevelen
- aan hun gemachtigde binnen een week te doen toekomen bepaalde kerkelijke gegevens van de lidmaten (…),
- binnen een week de lidmaten van verzoekster sub 1 en de verzoekers sub 2 t/m 8 met terugwerkende kracht per 1 mei 2004 te 0.00 uur uit de registers van de PKN te verwijderen en wel zodanig dat zij daarin van meet af aan onbekend zijn.
2.12. Deze rechtbank heeft op dit verzoekschrift bij beschikking van 31 januari 2005 (LJN: AS4150) onder meer overwogen:
6. Het verweer treft doel. In het kader van deze procedure moet als uitgangspunt worden genomen dat het opgaan van de NHK (Nederlandse Hervormde Kerk, de rechtbank) in de PKN door het hiervoor genoemde besluit van 12 december 2003 definitief is geworden. Van verzoekers mag worden verwacht dat zij zich naar de regels van het recht en volgens democratisch principe neerleggen bij genomen meerderheidsbesluiten. Dat betekent tweeërlei. Óf zij maken voortaan deel uit van de PKN, of zij volgen de NHK niet in de PKN en zullen voortaan verder moeten gaan in een eigen (nieuw te vormen) kerkgenootschap. Dat laatste hebben verzoekers, door de vorming van de hersteld hervormde gemeente Nederhemert in feite al gedaan. De lidmaten van de hervormde gemeente Nederhemert die te kennen hebben gegeven sedert 1 mei 2004 wèl deel te willen uitmaken van de PKN (volgens verzoekers achttien, volgens verweerders meer) zijn sedertdien de hervormde gemeente Nederhemert blijven vormen. Dat laatstbedoelde gemeente per 1 mei 2004 is overgegaan in de hersteld hervormde gemeente kan dan ook niet worden aanvaard.
2.13. Er volgde niet-ontvankelijkverklaring bij gebrek aan belang.
2.14. De CBZ heeft ten aanzien van de Hervormde Gemeente en de Hersteld Hervormde Gemeente een Definitieve Voorziening als bedoeld in art. 33 PKO vastgesteld. Deze is door het daarvoor aangewezen orgaan, de Kleine Synode van de PKN, op 30 maart 2007 goedgekeurd. Nadat de Hervormde Gemeente bezwaar had gemaakt is door het GCBG op 12 maart 2009 de Definitieve Voorziening vastgesteld, waarbij op de Hervormde Gemeente en haar Diaconie en de Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie over en weer een aantal verplichtingen werd gelegd. Dit betrof onder meer, kort samengevat:
- voor de Hervormde Gemeente: overdracht van het kerkgebouw te Nederhemert-Zuid met de begraafplaats, de pastorie en het kerkgebouw met nevenlokaliteiten aan Kerkplein 2 aan de Hersteld Hervormde Gemeente,
- voor de Diaconie van de Hervormde Gemeente: overdracht van verpachte percelen aan de Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente,
- voor de Hersteld Hervormde Gemeente: overdracht van archieven aan de Hervormde Gemeente, betaling aan haar van € 75.000,00 en een bereidverklaring voor bepaald gebruik van de kerkgebouwen door de Hervormde Gemeente, alsmede toelating tot het begraven op de hiervoor bedoelde begraafplaats, en
- voor de Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente: overdracht van archieven en betaling van € 31.000,00 aan (de Diaconie van) de Hervormde Gemeente.
2.15. De kerkenraad van de Hersteld Hervormde Gemeente stelt zich blijkens een brief van 29 juni 2009 aan de Commissie van Bijzondere Zorg op het volgende principiële standpunt.
U stelt dat u als gevolg van de vorming van de PKN en de daarbij behorende Kerkorde en Overgangsregelingen kunt stellen dat er een hervormde gemeente binnen de PKN te Nederhemert bestaat die als de enige rechtmatige voortzetting moet worden gezien van de Nederlandse hervormde gemeente van voor 1 mei 2004. Onze gemeente daarentegen stelt tijdig voorafgaande aan de fusiedatum een rechtsgeldig besluit te hebben genomen om niet tot de PKN toe te treden, als gevolg waarvan onze gemeente als voortzetting van de Nederlandse hervormde gemeente van voor 1 mei 2004 buiten de PKN is gebleven, met behoud van alle rechten en eigendommen. Over dit verschil van inzicht valt natuurlijk nog veel meer te schrijven, maar omdat wij het daarover niet eens zijn, zijn wij dienaangaande met elkaar in een gerechtelijke procedure gewikkeld bij het Gerechtshof Amsterdam.
Een logisch gevolg van dit principieel verschil van inzicht is dat u dus meent (middels een voorziening) zaken te kunnen regelen en vastleggen en bezittingen en dergelijke te kunnen overdragen, terwijl wij van mening zijn dat onze gemeente de rechtmatige voortzetting is van de hervormde gemeente van voor 1 mei 2004 en er als gevolg daarvan dus geen sprake kan zijn van een overdracht van bepaalde rechten en/of verplichtingen aan onze gemeente.
2.16. Op dit standpunt baseren de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie een weigering om mee te werken aan de uitvoering van de Definitieve Voorziening.
2.17. Bij brief van 29 juni 2009 heeft de Hervormde Gemeente de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie op grond van de Definitieve Voorziening gesommeerd tot het volgende.
De Hersteld Hervormde Gemeente tot
- overdracht van de archieven van de Hervormde Gemeente te Nederhemert
- betaling van € 75.000,00
- principiële bereidverklaring tot medewerking aan eventueel toekomstig gezamenlijk gebruik van kerkgebouwen voor diensten op zondagen en christelijke feestdagen alsmede voor rouw- en trouwdiensten
- bereidverklaring tot het toelaten van (ex-)bewoners van Nederhemert, tevens behorende tot de (samengevoegde) Hervormde Gemeente te Nederhemert op dezelfde voet als leden van de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert
- overname van de hypothecaire lening met alle daarbij behorende rechten en verplichtingen die door de Rabobank is verstrekt aan de Hervormde gemeente te Nederhemert
De Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente tot
- overdracht van de archieven van de Hervormde Gemeente te Nederhemert
- betaling uit de liquide middelen van de Diaconie van de Hervormde gemeente van € 31.000,00
3. De vordering in conventie
3.1. De Hervormde Gemeente en de Diaconie vorderen veroordeling van de Hersteld Hervormde Gemeente tot
- overdracht van de archieven van de Hervormde Gemeente te Nederhemert aan de Hervormde Gemeente
- betaling van € 75.000,00 aan de Hervormde Gemeente
- principiële bereidverklaring tot medewerking aan eventueel toekomstig gezamenlijk gebruik van kerkgebouwen
- bereidverklaring tot toelating tot het begraven op de begraafplaats van (ex-)bewoners van Nederhemert, tevens behorende tot de (samengevoegde) Hervormde Gemeente te Nederhemert op dezelfde voet als leden van de Hersteld Hervormde Gemeente te Nederhemert
- overname van de hypothecaire lening met alle daarbij behorende rechten en verplichtingen die door de Rabobank is verstrekt aan de Hervormde Gemeente te Nederhemert
en van de Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente tot
- overdracht van de archieven van de Hervormde Gemeente te Nederhemert aan de Diaconie van de Hervormde Gemeente
- betaling uit de liquide middelen van de Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente van € 31.000,00 aan de Diaconie van de Hervormde Gemeente,
een en ander met veroordeling in de proceskosten.
3.2. De Hervormde Gemeente en de Diaconie stellen dat de Hervormde Gemeente rechtsopvolgster is van de Hervormde Gemeente die deel uitmaakte van de Nederlandse Hervormde Kerk en als zodanig enig rechthebbende tot de eigendommen van de Hervormde Gemeente die deel uitmaakte van de Nederlandse Hervormde Kerk. Partijen zijn volgens haar gehouden aan de maatregelen die CBZ treft. De Hersteld Hervormde Gemeente is volgens hen gebonden aan de Overgangsbepalingen PKO, hetzij direct hetzij omdat deze invulling geven aan de zorgvuldigheidsnormen die partijen tegenover elkaar in acht hebben te nemen in hun bijzondere verhouding als organisaties van voormalige leden van de Hervormde Gemeente te Nederhemert die onderdeel van de Nederlandse Hervormde Kerk was.
De civiele rechter, zo stellen zij, toetst een besluit als dat waarin de Definitieve Voorziening is vastgesteld op de wijze als omschreven in art. 7:904 BW.
4. Het verweer in conventie
4.1. Er wordt gemotiveerd verweer gevoerd. In de kern komt dit erop neer dat de hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie van mening zijn
- dat de uitkomst van de procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam moet worden afgewacht, waarin onder meer aan de orde is de vraag of een Hervormde gemeente, deel uitmakend van de Nederlandse Hervormde Kerk rechtsgeldig kon besluiten geen deel te zullen uitmaken van de PKN,
- dat de door CBZ vastgestelde voorziening haar niet bindt omdat zij niet bij de totstandkoming van de Kerkorde van de PKN betrokken is geweest, en
- dat de voorziening in verband met inhoud en wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien en voor zover zij wél bindende kracht zou hebben.
De rechtbank zal voor zover nodig op de stellingen van partijen te gelegener plaatse nader ingaan.
5. De vordering in voorwaardelijke reconventie
5.1. De Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie betogen in reconventie hetzelfde als in conventie. De kern van hun betoog vormt ook hier het principiële verschil van inzicht ten aanzien van de gevolgen van de fusie, waaronder in het bijzonder de mogelijkheid van de gemeente om als gemeente uit te treden en dusdoende de identiteit van de Hervormde Gemeente zoals die voor 1 mei 2004 bestond, te bewaren. De Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie vorderen onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat de Definitieve Voorziening de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie bindt,
- een verklaring voor recht dat de met betrekking tot de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie getroffen Voorziening van 20 maart 2007, alsmede de dienaangaande gewezen uitspraken van het GCBG van 16 januari 2008 en 12 maart 2009 jegens hen nietig zijn,
- althans deze voorziening en uitspraken jegens hen te vernietigen ,
- althans te verklaren voor recht dat deze voorziening en uitspraken jegens hen onverbindend zijn,
- althans dat zij niet aan deze voorziening en uitspraken zullen mogen worden gehouden.
Een en ander met veroordeling in de proceskosten.
6. Het verweer in voorwaardelijke reconventie
6.1. Er wordt gemotiveerd verweer gevoerd. Inhoudelijk sluit dit grotendeels aan bij de in conventie ingenomen standpunten . De rechtbank zal voor zover nodig op de stellingen van partijen te gelegener plaatse nader ingaan.
7. De beoordeling
in conventie
7.1. De vorderingen stellen de vraag centraal of de Definitieve Voorziening de gedaagden bindt. Dit is het geval als de interne regels waarbij de CBZ is ingesteld ook gedaagden betreffen en de vraag is dus slechts te beantwoorden als duidelijk is welke positie gedaagden in of naast de Nederlandse Hervormde Kerk en de PKN hebben ingenomen en innemen.
7.2. De rechtbank stelt voorop dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen worden geregeerd door hun eigen statuut. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch-Lutherse Kerk een juridische fusie hebben beoogd met overgang onder algemene titel van het vermogen van deze drie landelijke kerken naar de PKN. Vast staat tevens dat het besluit tot fusie met de vereiste tweederde meerderheid door de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk is genomen.
7.3. De door bezwaarde gemeenten en kerkleden daartegen ingebrachte bezwaren zijn door de kerkelijke rechter verworpen. Voor zover de bezwaren van de Hersteld Hervormde Gemeente tegen de fusie gelegen zijn op het gebied van geloof en belijdenis, betreft dit een materie waarin de burgerlijke rechter niet mag treden.
7.4. De fusie tussen de kerkgenootschappen acht de rechtbank – anders dan gedaagden lijken te betogen – niet in strijd met de wet. Het gegeven dat titel 7 van boek 2 BW niet op kerkgenootschappen van toepassing is, noopt niet tot de conclusie dat kerkgenootschappen niet zouden kunnen fuseren analoog aan het in die titel voor andere rechtspersonen gestelde. Ook de parlementaire geschiedenis biedt voor dat standpunt geen aanknopingspunten (vgl. MvA, Kamerstukken II, 17725, nr. 7 p. 12). Uit het vorenstaande volgt dat de fusie het beoogde rechtsgevolg teweeg heeft gebracht.
7.5. Partijen verschillen vooral van mening over het antwoord op de vraag of het mogelijk was als hervormde gemeente – dus in zoverre als eenheid – niet mee te gaan in de fusie. De rechtbank volgt in beginsel de hierboven bedoelde uitspraken van de Utrechtse en de Arnhemse rechtbank en overweegt het volgende.
7.6. De rechtbank is van oordeel dat gelet op artikel 2:2 lid 2 BW ook hier de kerkorde het uitgangspunt dient te zijn. Vast staat dat de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk met het aanvaarden van het rapport Om de eenheid en heelheid van de kerk haar kerkorde aldus heeft uitgelegd dat de hervormde gemeenten, ook al hebben zij eigen rechtspersoonlijkheid, onderdelen zijn van de Nederlandse Hervormde Kerk. Uit het rapport volgt dat een gemeente zich als zodanig niet van de Nederlandse Hervormde Kerk kan losmaken en dat slechts individuele leden kunnen bedanken voor het lidmaatschap. Daaruit volgt tevens dat een hervormde gemeente na de fusie van rechtswege onderdeel van de PKN wordt, ook wanneer een groot aantal gemeenteleden zich, voor of na de fusie, afscheidt van de Nederlandse Hervormde Kerk of de door deze kerk te volgen weg naar de fusie. Deze door de synode aanvaarde uitleg van de hervormde kerkorde is door de kerkelijke rechter gesanctioneerd.
7.7. Rechtspersonenrechtelijk kan dit niet anders gezien worden. Gelet op de organisatie van de Nederlandse Hervormde Kerk, die weliswaar enige zelfstandigheid aan de plaatselijke gemeentes gaf, maar anders dan de Gereformeerde Kerken in Nederland uitging van de eenheid van het landelijke kerkgenootschap en niet van de samenbundeling van plaatselijke kerken, moet aangenomen worden dat de hervormde gemeente die als zodanig niet meeging in de fusie, niet bleef bestaan als zelfstandige hervormde gemeente. Dat zij rechtspersonen waren, verandert hier niets aan gelet op hun positie binnen de Nederlandse Hervormde Kerk.
7.8. Nu het gemeenschappelijke godsdienstige opvattingen zijn die leden van de Hervormde Gemeente te Nederhemert hebben doen besluiten buiten de fusie van de Nederlandse Hervormde Kerk waarvan de gemeente deel uitmaakte, te blijven, moet de conclusie luiden dat zij een nieuw kerkgenootschap hebben opgericht. Er is immers naar vaste rechtspraak sprake van een kerkgenootschap als een als zelfstandige entiteit optredende groep zich richt op de gemeenschappelijke godsverering van de leden op de grondslag van gemeenschappelijke godsdienstige opvattingen (HR 23 juli 1946, NJ 1947, 1 (Gereformeerde Kerk te Houwerzijl)).
7.9. De positie van dit kerkgenootschap naast andere Hersteld Hervormde Gemeentes en binnen het kader van de Hersteld Hervormde Kerk is daarbij op deze plaats niet relevant. Relevant is slechts de conclusie dat de Hersteld Hervormde Gemeente niet de voortzetting van de hervormde gemeente die onderdeel was van de Nederlandse Hervormde Kerk vormt.
7.10. Samengevat betekent het voorgaande dat de stelling van de Hersteld Hervormde Gemeente dat zij als hervormde gemeente uit de PKN is getreden, althans daarbuiten is gebleven, door de rechtbank wordt gezien als de door haar leden gezamenlijk geuite wens te bedanken voor het lidmaatschap van de Nederlandse Hervormde Kerk als onderdeel van de PKN, om vervolgens een nieuw kerkgenootschap op te richten. Dit laatste heeft plaatsgevonden.
7.11. Vast staat dat de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk bij besluit van 13 december 2002 een nieuwe kerkorde, de PKO, heeft vastgelegd en dat deze PKO met de daarbij behorende ordinanties en het overgangsrecht, uitgaat van dezelfde beginselen als beschreven in het rapport Om de eenheid en heelheid van de kerk. Het bezwaar dat diverse hervormde gemeenten tegen dat besluit hebben gemaakt is door de bevoegde kerkelijke rechter, de GCBG, ongegrond verklaard.
7.12. De rechtbank wijst erop dat het voorgaande in overeenstemming is met hetgeen de Hoge Raad in het zojuist genoemde arrest (23 juli 1946, NJ 1947, 1) heeft overwogen:
(…) het gemeene recht verzet er zich niet tegen dat in een kerkgenootschap uitspraken omtrent de leer, genomen door de bevoegde organen, ook voor de minderheid bindend zijn, doch eischt wel, dat uittreden uit dat kerkgenootschap alsdan zal vrijstaan.
7.13. De rechtbank overweegt dat de identiteit van de Hersteld Hervormde Kerk en Gemeenten als rechtspersonen moet worden onderscheiden van hun geestelijk erf- en gedachtengoed. De fusie tussen de drie kerken is rechtsgeldig tot stand gekomen en wordt naar analogie geregeerd door de fusieregels van boek 2 BW. Dit betekent dat de PKN en haar gemeenten de rechtsopvolgers onder algemene titel van de Nederlandse Hervormde Kerk en de andere gefuseerde kerken zijn. De Hersteld Hervormde Kerk en Gemeenten zijn nieuw opgerichte rechtspersonen. Bij de beoordeling van hun vermogensrechtelijke positie is niet relevant, maar ook niet ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of zij, zoals zij zelf menen, in geestelijk opzicht zijn te zien als opvolgers van de Nederlandse Hervormde Kerk. Dit betekent dat de PKN en haar gemeenten zijn opgevolgd in de rechten en verplichtingen, waaronder in de eerste plaats de eigendomsrechten, van de Nederlandse Hervormde Kerk. Daarmee komt de eigendom van de plaatselijke gebouwen (kerk- en verenigingsgebouw) toe aan de PKN en haar gemeenten en kunnen deze ook het gebruik daarvan bepalen. Hierop komt de rechtbank nog terug.
7.14. Thans is eerst aan de orde de vraag wat deze positie van de Hersteld Hervormde Gemeente betekent voor de Definitieve Voorziening.
7.15. De CBZ is door de gezamenlijke vergadering van synodes in het leven geroepen om bijzondere voorzieningen te treffen binnen het verband van de Nederlandse Hervormde Kerk c.q. binnen de PKN. De rechtbank merkt hierbij op dat het voor de Nederlandse Hervormde Kerk of de PKN uiteraard niet mogelijk is een instelling in het leven te roepen die besluiten kan nemen die derden binden zonder dat deze derden zelf de wil hebben geuit deze gebondenheid te wensen. Tot de derden behoren, zo volgt uit het voorgaande, ook de Hersteld Hervormde Gemeenten en de Hersteld Hervormde Kerk als zelfstandige kerkgenootschappen danwel onderdelen daarvan. Kerkgenootschappen, haar onderdelen en de lichamen waarin zij zijn verenigd, zijn alle rechtspersonen ingevolge art. 2:2 BW.
7.16. Volgens art. 33 Overgangsbepalingen PKO heeft de CBZ onder meer tot taak het treffen van voorzieningen als een deel van de gemeenteleden van de hervormde gemeente een nieuw kerkgenootschap vormt met het oog op het komen tot een nieuw kerkelijk leven van de betrokkenen. Daarmee heeft de CBZ, en dus de Nederlandse Hervormde Kerk binnen de PKN, hooguit een zorgplicht jegens de Hersteld Hervormde Gemeente. Zij heeft geen bevoegdheid deze te binden.
7.17. Het voorgaande betekent dat de beslissingen en verordeningen van de CBZ, waaronder de Definitieve Voorziening, bindend zijn tegenover haar oprichters en hun opvolger, de PKN en de leden van haar oprichters en de PKN, waaronder de uitgetreden leden die lid waren van de Nederlandse Hervormde Kerk toen deze meebesliste over de instelling van de CBZ, maar niét tegenover de Hersteld Hervormde Kerk en Gemeenten. Die zijn immers zelfstandige rechtspersonen. Zij kunnen niet gebonden worden door wat uiteindelijk interne beslissingen van de Nederlandse Hervormde Kerk en de PKN zijn.
7.18. Uitgangspunt voor de verhouding van partijen tegenover de in de vordering bedoelde goederen is de hierboven beschreven positie van de Hervormde Gemeente en de Diaconie als rechtsopvolgers onder algemene titel van de Nederlandse Hervormde Kerk. Zijzelf hebben zich, zo volgt tevens uit het voorgaande de verplichting opgelegd rekening te houden met de belangen van de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie.
7.19. De rechtbank heeft na het voorgaande behoefte aan een nadere onderbouwing van de verschillende onderdelen van de vordering en de concrete grondslag per onderdeel. Daarbij overweegt zij dat uit het niet rechtstreeks toepasselijk zijn van de Definitieve Voorziening nog niet zonder meer volgt dat de inhoud van die voorziening ook de maatschappelijke zorgvuldigheid zoals die tussen partijen speelt, inhoudt geeft. Daarbij is vooral van belang dat het niet aan de Hervormde Gemeente en haar Diaconie is te bepalen wat het beste is voor de Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie. Ter toelichting diene het volgende.
7.20. Ter comparitie is in het bijzonder de positie van een aantal onroerende zaken aan de orde geweest. Wat die zaken betreft, kan men stellen dat als de eigenaar afstand doet van zijn rechten of bevoegdheden ten behoeve van een derde, dit hem, als meest volledig gerechtigde, vrijstaat. Een grens hieraan ligt echter in de rechten van die derden die in de contracteervrijheid tot uitdrukking komen. Zoals een schenking pas tot stand kan komen als zij aanvaard is, zal een overdracht niet anders tot stand kunnen komen dan in de vorm van een meerzijdige rechtshandeling waarbij het als het een overeenkomst betreft in beginsel de Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie vrij staat al dan niet hetgeen haar aangeboden wordt, te aanvaarden.
7.21. De Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie stellen dat zij niet willen en kunnen aanvaarden wat haar al rechtens toekomt. Uit het voorgaande volgt dat dit laatste – dat bepaalde goederen haar rechtens al toekomen – onjuist is, maar haar wil valt niet te bepalen door een ander.
7.22. De Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie kunnen niet gedwongen worden te aanvaarden wat haar is aangeboden. Anderzijds kan de Hervormde Gemeente en de Diaconie niet gedwongen worden afstand te doen van haar rechten uitsluitend omdat zij zelf menen de Hersteld Hervormde Gemeente tegemoet te moeten komen.
7.23. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van de onroerende zaken waarvan de positie partijen nog steeds verdeeld houdt, geldt dat zodra vaststaat dat overdracht dient plaats te vinden en dat de Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie hier niet aan willen meewerken, de overdracht ook kan worden gerealiseerd door inschrijving van een rechterlijke uitspraak die in de plaats treedt van een notariële transportakte. Daarbij moet er sprake zijn van een geldige titel voor overdracht. Inschrijving van een vonnis zou betekenen dat de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie van de Hersteld Hervormde Gemeente zelf niet meewerken aan de – volgens hen overbodige en met het recht strijdige – overdracht, maar dat wel tot uitvoering van de formaliteiten kan worden overgegaan waarmee de tenaamstelling van de zaken uiteindelijk verandert. Dit kan, gelet op de discussie ter comparitie, de uitvoering van de thans gevorderde handelingen aanzienlijk vereenvoudigen.
7.24. De Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie kunnen voorts gedwongen worden aan de eigenaar af te geven wat zij zonder recht of titel onder zich hebben. Voorshands geoordeeld lijkt dit uitgangspunt van toepassing te zijn op de archieven waarvan afgifte wordt gevorderd. Een niet op overeenkomst gegrond gebruik levert immers geen houderschap op en van enig zakelijk recht van de Hersteld Hervormde Gemeente en/of haar Diaconie ten opzichte van die archieven is gelet op het voorgaande geen sprake.
7.25. Een zelfde redenering kan worden gevolgd ten aanzien van het gebruik van de onroerende zaken waarvan immers de Hervormde Gemeente als opvolgster onder algemene titel van de oude Hervormde Gemeente onder de Nederlandse Hervormde Kerk, eigenaar is.
7.26. Het voorgaande, in het bijzonder hetgeen is overwogen onder 7.19 t/m 7.25 leidt tot de volgende slotsom. De vordering behoeft nadere toelichting. De Hervormde Gemeente en de Diaconie van de Hervormde Gemeente zullen in de gelegenheid worden gesteld die bij akte te geven en zonodig haar eis en/of de grondslag daarvan te wijzigen. De Hersteld Hervormde Gemeente en haar Diaconie kunnen daarop bij akte reageren.
In voorwaardelijke reconventie
7.27. Nu de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat de Definitieve Voorziening de Hersteld Hervormde Gemeente en de Diaconie bindt, niet is vervuld, komt de rechtbank niet toe aan behandeling van de reconventionele vordering.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
8.1. plaatst de zaak op de rol van 26 mei 2010 om de Hervormde Gemeente en de Diaconie van de Hervormde Gemeente in de gelegenheid te stellen een akte te nemen als bedoeld onder 7.26,
8.2. verstaat dat de Hersteld Hervormde Gemeente Nederhemert en de Diaconie van de Herstelde Hervormde Gemeente Nederhemert daarop bij akte, eveneens op een termijn van zes weken, kunnen reageren,
8.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.D.A. den Tonkelaar, N.W. Huijgen en O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.