zaaknummer / rolnummer: 186514 / HA ZA 09-1161
Vonnis in incident van 31 maart 2010
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KASSING INTERNATIONAL TICKET & TRAVEL SERVICES B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Bunnik,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUSKI REIZEN B.V.,
statutair gevestigd te Varik,
eiseressen in conventie in de hoofdzaak,
verweersters in reconventie in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. C. Beijer te Utrecht,
1. [ged.1conv./eis.1reconv.],
wonende te [woonplaats],
2. [ged.2conv./eis.2reconv.],
wonende te [woonplaats],
3. [ged.3conv./eis3reconv.],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Eiseressen zullen hierna tezamen Kassing genoemd worden en gedaagden tezamen [gedn.conv./eis.reconv.]. Eiseres sub 2 zal afzonderlijk Huski genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2009
- de akte houdende uitlating over plaatsen op rol van de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.]
- het verzoek ex. artikel 2.11 Landelijk rolreglement tot verlof nadere akte inhoudende vermeerdering van eis van kassing
- de akte tevens houdende vermeerdering van eis van de zijde van Kassing.
- de akte houdende verzet tegen voortprocederen en tegen vermeerdering van eis van de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.]
- de brief met bijlagen van de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] van 21 januari 2010
- het pleidooi in het incident gehouden op 8 februari 2010 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken. Hierbij dient te worden aangetekend dat de raadsman van Kassing heeft afgezien van het voordragen van de hoofdstukken, getiteld “pensioenen” en “meer onjuiste overboekingen”, van zijn pleitnotities, zodat dat deel van de pleitnotities verder buiten beschouwing blijft in het kader van de beoordeling van het onderhavige incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Partijen hebben een procedure gevoerd bij deze rechtbank over de afwikkeling van de overname van Huski door Kassing. In het kader van die procedure heeft op 11 mei 2009 een comparitie plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens deze comparitie een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van hun geschil. In deze vaststellingsovereenkomst zijn, voor zover relevant, de volgende bepalingen opgenomen:
‘2. Dit bedrag zal worden betaald onder de volgende voorwaarden:
- dat partij [gedn.conv./eis.reconv.] van partij KITTS of partij Huski het bewijs ontvangt dat de dividendbelasting 2006 is betaald.
(…)
7. Als aan bovenstaande voorwaarden en/of de betalingsverplichting en/of het opheffen van de beslagen niet wordt voldaan staat het vrij aan partijen om de procedure opnieuw aanhangig te maken en voort te zetten. (…)’
2.2. Kassing verzoekt de procedure voort te zetten in de stand waarin deze zich ten tijde van de comparitie bevond. [gedn.conv./eis.reconv.] verzet zich daartegen. De rechtbank dient thans te beoordelen of partijen mogen voortprocederen.
2.3. Kassing stelt dat de rechtbank daarover reeds heeft besloten door de zaak op de rol te plaatsen en Kassing toe te staan een akte vermeerdering eis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De beslissing van de rolrechter om de zaak weer op de rol te plaatsen brengt niet met zich dat daarmee ook wordt toegestaan dat wordt voortgeprocedeerd. De beslissing over het voortprocederen wordt immers bij vonnis uitgesproken (HR 13 september 1991, NJ 1991, 767) en een rolbeslissing is geen vonnis. Dat aan Kassing is toegestaan een akte vermeerdering eis te nemen doet daar niet aan af, nu het partijen vrij staat akten te nemen als de zaak op de rol is geplaatst.
2.4. Kassing beroept zich op artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst, door te stellen dat aan de voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst niet is voldaan en dat het haar dus vrij staat de procedure opnieuw aanhangig te maken en voort te zetten.
2.5. [gedn.conv./eis.reconv.] betwist dat Kassing zich kan beroepen op artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst. Deze bepaling is slechts in de overeenkomst opgenomen om – in het geval de overeenkomst door één partij niet wordt nagekomen – de wederpartij het recht te geven de zaak opnieuw aanhangig te maken, aldus [gedn.conv./eis.reconv.]. Kassing komt volgens [gedn.conv./eis.reconv.] geen beroep toe op deze bepaling omdat het op haar weg lag de voorwaarde te vervullen door de dividendbelasting te betalen.
2.6. Kassing heeft de uitleg die [gedn.conv./eis.reconv.] aan deze bepaling geeft bestreden. Zij stelt dat beide partijen daar gelijkelijk een beroep op kunnen doen.
2.7. Voor de beoordeling van de vraag wie een beroep kan doen op deze bepaling, is naast een grammaticale uitleg van artikel 7, tevens van belang welke zin partijen in de gegeven omstandigheden, over en weer, redelijkerwijs aan de bepaling hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank is van oordeel dat beide partijen op deze bepaling een beroep op kunnen doen, nu de bepaling spreekt over partijen in het meervoud en de bepaling uitdrukkelijk verwijst naar de verplichtingen van beide partijen zoals die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen. Dat partijen iets anders met deze tekst hebben bedoeld of beoogd heeft [gedn.conv./eis.reconv.] onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat beide partijen zich op deze bepaling kunnen beroepen.
2.8. Vervolgens dient beoordeeld te worden of het beroep van Kassing op art. 7 kan slagen. Kassing stelt dat één van de voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst niet is vervuld, omdat geen dividendbelasting over 2006 verschuldigd zou zijn althans dat deze dividendbelasting niet is betaald. [gedn.conv./eis.reconv.] betwist dat er onzekerheid is over de dividendbelasting en voert ter onderbouwing aan dat het tijdens het sluiten van de vaststellingsovereenkomst duidelijk was dat nog EUR 125.000,00 aan dividendbelasting moest worden afgedragen. Voorts voert zij aan dat Kassing er geen belang bij heeft om de zaak opnieuw aanhangig te maken, nu de vaststellingsovereenkomst is uitgevoerd.
2.9. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van art. 246 lid 2 Rv. kunnen partijen bij overeenkomst bepalen wat de gevolgen zijn van een doorhaling op de rol. Partijen hebben deze gevolgen geregeld in art. 7 van de vaststellingsovereenkomst. Art. 2 van de vaststellingsovereenkomst bepaalt dat Kassing de dividendbelasting over het jaar 2006 diende te voldoen aan de Belastingdienst en dat zij het bewijs van deze betaling aan [gedn.conv./eis.reconv.] diende te verstrekken. Hetgeen Kassing thans over de inhoud van deze bepaling stelt, wordt niet gesteund door de stellingen die zij in de procedure, die aan de vaststellingsovereenkomst vooraf ging, heeft ingenomen. Uit de stellingen die zij heeft ingenomen in de bodemprocedure blijkt dat de hoogte en de voldoening van de dividendbelasting over het jaar 2006 onderwerp van geschil was tussen partijen. Daarbij is door Kassing c.s. destijds niet het standpunt ingenomen dat in het geheel geen dividendbelasting verschuldigd zou zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat partijen met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ook hebben beoogd hun geschil over de dividendbelasting te beëindigen. Dat partijen daarbij uitgingen van een bedrag van EUR 125.000,00 aan dividendbelasting, zoals [gedn.conv./eis.reconv.] heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de ten behoeve van de overname opgemaakte balans per 30 juni 2006. Daar staat dit bedrag tot twee keer toe in vermeld. Partijen noemen dit bedrag ook in hun conclusies die voorafgaande aan de comparitie zijn genomen.
2.10. Gebleken is voorts dat Kassing inmiddels de aangifte dividendbelasting 2006 heeft gedaan en dat deze ook is betaald. Het bewijs van betaling van 12 oktober 2009 is aan de rechtbank overgelegd. Geoordeeld moet worden dat de schikking volledig is uitgevoerd. Op grond van artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst, in samenhang met artikel 246 lid 2 Rv., zal het verzoek om voort te procederen worden daarom afgewezen.
2.11. Kassing zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] begroot op:
- salaris advocaat EUR 904,00 (2,0 punten × factor 1,0 × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 904,00
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het verzoek om voort te procederen in de hoofdzaak af,
3.2. veroordeelt Kassing en Huski in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] tot op heden begroot op EUR 904,00,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak wordt doorgehaald op de rol,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, mr. O. Nijhuis, mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2010.