“2.6. Zoals ook in het tussenvonnis van 7 november 2007 is overwogen is het netbeheerders niet toegestaan om elektriciteit te leveren. Art. 17 Elektriciteitswet 1998 bevat een verbod aan netbeheerders om elektriciteit aan afnemers te leveren. Afnemers kunnen er daarom tegenover netbeheerders geen aanspraak op maken dat deze elektriciteit aan hen leveren. Netbeheerders hebben wel de verplichting het spanningsniveau van het door hen beheerde net te handhaven. Als zij elektriciteit moeten inkopen omdat anderen deze door fraude en diefstal ongeregistreerd afnemen, lijden zij schade. Dit betekent dat de vordering van Liander tot vergoeding van de kosten van inkoop van elektriciteit niet een nakomingsvordering is, maar een schadevergoedingsvordering.
2.7. Elektriciteit is een goed in de zin van de omzetbelasting (art. 3 lid 7 Wet OB 1969). Diefstal van goederen is geen belastbaar feit in de zin van art. 3 Wet omzetbelasting 1968. Dat volgt uit HvJ EG 14 juli 2005, C-435/03, V-N 2005/37.21, BAT c.s./België, waaruit de volgende overwegingen worden geciteerd:
’31 Met deze vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter (…) te vernemen of diefstal van goederen kan worden beschouwd als "‘levering van goederen onder bezwarende titel’" in de zin van artikel 2 van de richtlijn en bijgevolg aan BTW kan worden onderworpen (…).
32 Ten eerste geeft, zoals verzoeksters in het hoofdgeding en de Commissie terecht opmerken, diefstal van goederen per definitie geen aanleiding tot enige financiële tegenprestatie in het voordeel van de persoon die er het slachtoffer van is. Hij kan dus als zodanig niet als een ‘onder bezwarende titel’ verrichte levering van goederen in de zin van artikel 2 van de richtlijn worden beschouwd (zie in die zin arrest van 3 maart 1994, Tolsma, C-16/93, Jurispr. blz. I-743, punt 14).
33 Voorts valt diefstal van goederen niet onder het begrip ‘levering van goederen’ in de zin van de richtlijn.
34 Volgens artikel 5, lid 1, van de richtlijn wordt "‘[a]ls ‘levering van een goed’ […] beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken’" .
35 Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt, dat het begrip levering van een goed niet verwijst naar de eigendomsoverdracht in de door het toepasselijke nationale recht voorgeschreven vormen, maar zich uitstrekt tot elke overdrachtshandeling van een lichamelijke zaak door een partij, die de wederpartij machtigt, daarover feitelijk als een eigenaar te beschikken. Deze opvatting strookt met de doelstelling van de richtlijn, die onder meer beoogt het gemeenschappelijke BTW-stelsel te baseren op een uniforme definitie van belastbare handelingen (arrest van 8 februari 1990, Shipping and Forwarding Enterprise Safe, C-320/88, Jurispr. blz. I-285, punten 7 en 8).
36 Bij diefstal van goederen wordt de pleger daarvan enkel houder van deze goederen. De pleger krijgt niet de macht, op dezelfde wijze over de goederen te beschikken als de eigenaar ervan. Diefstal kan dus niet worden geacht een overdracht of overgang tussen het slachtoffer en de pleger van het strafbare feit teweeg te brengen, in de zin van de hiervoor aangehaalde bepaling van de richtlijn.
37 Ten slotte gebiedt het beginsel van fiscale neutraliteit, anders dan de Belgische en de Griekse regering aanvoeren, geenszins dat diefstal van goederen wordt gelijkgesteld aan levering van goederen en staat het niet in de weg aan de opvatting dat diefstal als zodanig geen aan BTW onderworpen handeling vormt.
38 Uiteraard zijn de illegale invoer en levering van goederen als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde tabaksfabrikaten, die niet naar hun aard of op grond van hun bijzondere kenmerken verboden zijn, aan BTW onderworpen, aangezien het niet is uitgesloten dat deze goederen in het legale handelsverkeer worden gebracht en in de economische kringloop terechtkomen. Bovendien verzet het beginsel van fiscale neutraliteit zich tegen een algemene differentiatie tussen legale en illegale transacties (zie in die zin arrest van 29 juni 2000, Salumets e.a., C-455/98, Jurispr. blz. I-4993, punten 19 en 20).
39 In die gevallen is echter BTW verschuldigd omdat na de diefstal het belastbare feit — de invoer of de levering van de goederen — is ingetreden en de tegenprestatie voor deze handeling, welke de maatstaf van heffing van de belasting vormt, kon worden vastgesteld.
40 Zoals de Commissie heeft opgemerkt, gaat deze redenering niet op voor diefstal als zodanig, die op zich geen belastbaar feit vormt. Zij kan evenmin rechtvaardigen dat de latere verrichting waarbij de gestolen goederen in de handel worden gebracht — welke verrichting bepaald niet is uitgesloten — wordt toegerekend aan het slachtoffer van de diefstal, dat niet de persoon is die deze goederen daadwerkelijk invoert of levert. Bovendien zou de maatstaf van heffing van de belasting louter fictief zijn indien de diefstal omwille van het beginsel van fiscale neutraliteit als een belastbaar feit werd beschouwd, ongeacht of er sprake is van invoer of levering en derhalve zonder dat de tegenprestatie kan worden bepaald.’
2.8. Het HvJ EG onderscheidt, voor zover van belang, twee gezichtspunten, waarom diefstal van een goed niet een levering is in de zin van art. 2, punt 1 en art. 5 lid 1 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (de Zesde BTW-richtlijn). In de eerste plaats geeft diefstal per definitie geen aanleiding tot enige financiële tegenprestatie in het voordeel van de bestolene. In de tweede plaats krijgt de dief niet dezelfde macht over de goederen te beschikken als de eigenaar ervan, zodat diefstal niet kan worden geacht een overdracht of overgang tussen de bestolene en de dief teweeg te brengen.
2.9. Bij het eerste gezichtspunt is in zoverre een kanttekening te plaatsen dat de bestolene wel een schadevergoedingsvordering op basis van wanprestatie of onrechtmatige daad kan instellen tegen de dief of tegen degene die op grond van de (transport- en aansluitings)overeenkomst voor diens gedragingen verantwoordelijk is. Hier hebben we te maken met een dergelijke schadevergoedingsvordering, een vordering die op zichzelf toewijsbaar is. Bij het tweede gezichtspunt kan de kanttekening worden geplaatst dat het meer gaat om het ontbreken van een overdrachtshandeling tussen de vervreemder en de verkrijger, waardoor er geen levering van een goed plaatsvindt (vgl. G.J. van Norden, Verschuldigdheid BTW bij diefstal van tabaksproducten, BtwBrief 2005 nr. 10 p. 3). Met name het tweede gezichtspunt staat eraan in de weg dat BTW verschuldigd is over de schadevergoedingsvordering van Liander tegen een afnemer als Van V. Daaraan doet niet af dat het om elektriciteit gaat die inmiddels is verbruikt. Ook het beroep op de punten 38–41 van het BAT-arrest gaat niet op. De omstandigheid dat de dief de sigaretten in het handelsverkeer kan brengen en dat latere transacties BTW-plichtig zijn, brengt niet mee dat in dit geval de schadevergoedingsvordering van Liander ook BTW-plichtig is.
2.10. Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank bij haar voorlopig oordeel blijft dat over de in rekening gebrachte schadevergoedingsvordering geen BTW is verschuldigd.”