zaaknummer / rolnummer: 177710 / HA ZA 08-1977
Vonnis in incident van 31 maart 2010
1. [eis.1hfdz./eis.1inc.],
wonende te [woonplaats],
2. [eis.2hfdz./eis.2inc.],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen,
de vennootschap naar buitenlands recht
M.T. IMMOBILIEN GMBH,
gevestigd te 46397 Bocholt, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.M.J.M. Doon te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eis.hfdz./eis.inc.] en M.T. Immobilien GmbH genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Bij tussenvonnis van 4 maart 2009 is een comparitie na antwoord bepaald op 9 mei 2009.
1.2. Bij brief van 14 april 2009 hebben [eis.hfdz./eis.inc.] de rechtbank bericht dat het Amtsgericht Münster te Duitsland op 7 april 2009 ten aanzien van M.T. Immobilien GmbH de voorlopige surséance van betaling heeft uitgesproken, met het verzoek de zaak naar de rol te verwijzen. Hierop heeft de rechtbank de zaak naar de parkeerrol verwezen.
1.3. Bij bericht van 12 januari 2010 hebben [eis.hfdz./eis.inc.] de rechtbank verzocht de zaak weer op de gewone rol te plaatsen voor oproeping curator.
1.4. Ter rolle van 17 februari 2010 heeft de advocaat van [eis.hfdz./eis.inc.] een brief overgelegd van mr. C.A.M. Luttikhuis, advocaat te Enschede, van 11 februari 2010 waarin deze namens dr. Schoofs, de ‘curator’ van M.T. Immobilien GmbH, meedeelt dat deze de procedure niet wenst over te nemen.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens de zaak ambtshalve naar de rol verwezen voor vonnis.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Uit de brief van mr. Luttikhuis (zie onder 1.4) lijkt te volgen dat ook thans nog een in Duitsland geopende insolventieprocedure met betrekking tot M.T. Immobilien GmbH aanhangig is.
2.2. De rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat het een insolventieprocedure betreft die in Nederland moet worden erkend op grond van art. 16 lid 1 van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (PbEG L 160; hierna: InsVo). Op de afwikkeling van die insolventieprocedure en de gevolgen daarvan voor de schuldeisers is Duits recht van toepassing, zo volgt uit art. 4 leden 1 en 2 onder a tot en met g en h tot en met m InsVo. Echter, ingevolge art. 4 lid 2 onder f InsVo worden de gevolgen van de insolventieprocedure voor ‘lopende rechtsvorderingen’ niet beheerst door het recht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de insolventieprocedure wordt geopend. Art. 15 InsVo bepaalt dat de gevolgen van de insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering ‘betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren’, uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat waar deze vordering aanhangig is.
2.3. Ter uitvoering van art. 15 InsVo bepaalt art. 32 Fw dat de art. 27-31 Fw van overeenkomstige toepassing zijn met betrekking tot rechtsvorderingen betreffende een goed of recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren door een in Nederland op grond van art. 16 InsVo te erkennen insolventieprocedure. Aangenomen moet worden dat de gevolgen van de insolventieprocedure op een lopende rechtsvordering, ook indien deze niet onder art. 15 InsVo valt, beheerst worden door het rechtsstelsel van de lidstaat waar de rechtsvordering aanhangig is. Ingeval de reeds ingestelde vordering een rechtsvordering is die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, wordt het geding krachtens art. 29 Fw na de faillietverklaring geschorst, tenzij de stukken van het geding vóór de faillietverklaring aan de rechter zijn overgelegd tot het geven van een beslissing (art. 30 lid 1 Fw) (HR 11 december 2009, NJ 2010, 4).
2.4. Voor de situatie dat surséance van betaling is verleend geeft art. 231 Fw regels voor het verloop van reeds aanhangige rechtsvorderingen. De schorsende werking zoals in het geval van faillissement ontbreekt, zo blijkt uit lid 1, maar in lid 3 is bepaald dat de schuldenaar zonder medewerking van de bewindvoerder niet in rechte kan optreden voor zover het gaat om rechten of verplichtingen met betrekking tot de boedel. Art. 231a verklaart het bepaalde in art. 231 van overeenkomstige toepassing ingeval met betrekking tot de schuldenaar in een andere lidstaat een op grond van art. 16 InsVo in Nederland te erkennen insolventieprocedure die niet tevens een liquidatieprocedure betreft.
2.5. In verband met de te nemen beslissing ten aanzien van het verdere verloop van de door [eis.hfdz./eis.inc.] tegen M.T. Immobilien GmbH ingestelde vordering heeft de rechtbank behoefte aan informatie over het verloop, de aard (inclusief de Duitse benaming) en de stand van zaken van de insolventieprocedure in Duitsland. Tevens worden [eis.hfdz./eis.inc.] verzocht de rechtbank te informeren over de mogelijkheid naar Duits recht de onderhavige vordering bij de ‘curator’ in te dienen en de mogelijkheid naar Duits recht daarover zonodig tegen de ‘curator’ te procederen, alsmede - in het voorkomende geval - of [eis.hfdz./eis.inc.] hun vordering daadwerkelijk bij de ‘curator’ hebben ingediend en wat het standpunt van de ‘curator’ met betrekking tot hun vordering is. De zaak zal naar de rol worden verwezen opdat [eis.hfdz./eis.inc.] zich over dit alles bij akte kunnen uitlaten, zo mogelijk onderbouwd met bescheiden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 28 april 2010 voor uitlating bij akte door [eis.hfdz./eis.inc.] zoals in rov. 2.5 vermeld,
in het incident en in de hoofdzaak:
3.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2010.