RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummers: AWB 10/609 (hoofdzaak) en AWB 10/1093 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 31 maart 2010 in het geding tussen
[Verzoeker], verzoeker,
wonende te Nijmegen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 januari 2010.
Verweerder heeft bij besluit van 5 januari 2010 (verder: het bestreden besluit) de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard tegen het besluit van 3 juli 2009, waarbij een aantal verkeersbesluiten is genomen in het kader van de realisering van een rotonde op het kruispunt van de Heijendaalseweg en de Groenewoudseweg in Nijmegen.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker op 11 februari 2010 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Op 20 maart 2010 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de aanleg van de rotonde wordt opgeschort.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 30 maart 2010. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door [naam]. Verweerder heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door J.J. van Gelderen, J.W. Dibbits en J. van Brenk.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien het verzoek, bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Ten aanzien van de hoofdzaak
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verweerder wil een rotonde realiseren op het kruispunt van de Heijendaalseweg en de Groenewoudseweg in Nijmegen. Om de uitvoering hiervan mogelijk te maken dienen er een aantal verkeersbesluiten te worden genomen. Verzoeker komt op tegen de aanleg van een rotonde omdat hij van mening is dat door verweerder onvoldoende is aangetoond dat dit een betere oplossing is dan de bestaande –desnoods aan te passen- situatie van een kruispunt met verkeerslichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, en tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden .
Ingevolge artikel 21 BABW vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 11 april 2007, LJN: BA2645, komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Verzoeker woont aan de Groenewoudseweg. Het is hem met name te doen om de doorstroming van het verkeer in de wijk. Hij stelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de aanleg van een rotonde in plaats van een kruispunt met verkeerslichten een verbetering zal zijn. Verzoeker vindt dat de enkele inbreng van de opvattingen van een bij verweerder in dienst zijnde verkeerskundige onvoldoende is om aan deze oplossing de voorkeur te geven, en dat er een advies had moeten worden ingewonnen van een externe deskundige. De verkeersveiligheid is voor hem een bijkomend argument.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanleg van een rotonde de verkeersveiligheid bevordert. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat de doorstroming van het verkeer door de aanleg van de rotonde wordt bevorderd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zowel de verkeersveiligheid als de doorstroming belangen zijn in de in van artikel 2 WVW 1994.
Verweerder heeft ten behoeve van de aanleg van de rotonde een vrijstellingsbesluit genomen zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de ter motivering van dat vrijstellingsbesluit opgestelde ruimtelijke onderbouwing wordt ook aandacht besteed aan het verkeersaspect. Overwogen wordt onder meer dat het niet goed mogelijk is om de bestaande situatie met behoud van de verkeerslichten zo aan te passen, dat verkeersongevallen worden voorkomen. Aanleg van een rotonde zal de verkeersveiligheid alleen al bevorderen omdat het autoverkeer gedwongen wordt om langzamer te rijden. Als er dan al een verkeersincident is, zal het letsel en de schade daardoor minder zijn. Gesignaleerd wordt dat de capaciteit van een rotonde hoger is dan van het huidige kruispunt.
Voorts bevindt zich bij de stukken een verslag van een bijeenkomst van verweerders verkeerscommissie de dato 26 maart 2009, waarin over dit onderwerp gesproken wordt. In dat verslag staat:
“op basis van verkeersmodellen is door Haskoning gezocht naar optie met zoveel mogelijk doorstroming”.
Naar aanleiding van deze verwijzing in de stukken heeft de voorzieningenrechter opgevraagd en ontvangen het conceptrapport “Quickscan Heyendaalseweg-Groenewoudseweg, Rotondeberekeningen” de dato 17 juli 2006 van ingenieursbureau Royal Haskoning. Dat bureau concludeert, kort gezegd, dat er op de betreffende locatie geen modaliteit voor een rotonde kan worden gevonden die zowel de doorstroming (op termijn) als de verkeersveiligheid voldoende recht doet. In het kader van de verkeersveiligheid zou er een eenstrooksrotonde moeten komen. Een rotonde met twee stroken biedt te weinig overzicht, vooral overzicht van de automobilisten op de fietsers. Een rotonde met één strook zal volgens Royal Haskoning echter uiterlijk in 2020 zijn maximale capaciteit bereikt hebben.
Ter afsluiting stelt Royal Haskoning vast:
“Naar aanleiding van de conclusies die uit de diverse berekeningen volgen heeft de gemeente Nijmegen besloten om de toepasbaarheid van een rotonde op het kruispunt Heyendaalseweg-Groenewoudseweg niet verder te onderzoeken.
Met name het feit dat de conclusie dat een rotonde met dubbelstrookse toeritten nodig is om het verkeer voldoende af te wikkelen sterk conflicteert met de conclusie dat in verband met fietsveiligheid alleen een enkelstrooksrotonde toepasbaar is, is hierin voor de gemeente van doorslaggevend belang”.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht, dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden ter onderbouwing van zijn voornemen om alsnog een rotonde te realiseren. Intern zijn hier wel ideeën over ontwikkeld, maar die zijn schriftelijk niet anders vastgelegd dan in de hiervoor omschreven stukken.
De voorzieningenrechter stelt vast, dat verzoeker een andere visie dan verweerder heeft op de optimale verkeerskundige invulling van het kruispunt. Verzoeker heeft echter geen deskundigenrapport overgelegd om die visie te onderbouwen.
Verzoeker heeft zich ter zitting er op beroepen, dat uit het rapport van Royal Haskoning de conclusie valt te trekken, dat een rotonde geen geschikte oplossing is voor deze locatie.
In de stukken die aan het bestreden besluit vooraf zijn gegaan, in samenhang met het bestreden besluit zelf, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende motivering waarom ondanks de conclusies van Royal Haskoning toch wordt besloten tot de aanleg van een rotonde.
In de week voorafgaand aan de zitting heeft de voorzieningenrechter een door verweerder opgesteld rapport ontvangen, gedateerd op 24 maart 2010. Daarin wordt een nadere motivering gegeven voor de keuze voor een rotonde.
Nieuw daarin is onder meer dat verweerder expliciet uitspreekt dat hij verkeersveiligheid belangrijker vindt dan verkeersafwikkeling. Verweerder handhaaft wel zijn stelling, dat de verkeersdoorstroming op een rotonde beter verloopt dan bij een kruispunt.
De voorzieningenrechter heeft echter voor deze laatste stelling in bedoeld stuk, de rapportage van Royal Haskoning noch in een van de andere stukken een nadere onderbouwing gevonden.
Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder afdoende heeft onderbouwd, dat op de betreffende locatie de verkeersveiligheid met de aanleg van een rotonde meer gediend wordt dan met het laten voortbestaan van een kruising met verkeerslichten. Hoewel partijen er ter zitting over van mening verschilden hoe dit kruispunt uit een oogpunt van verkeersveiligheid gekwalificeerd zou moeten worden, staat voor de voorzieningenrechter vast dat hier met enige regelmaat (ernstige) ongelukken gebeuren.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen, dat het belang van de verkeersveiligheid de doorslag geeft, ook al is niet duidelijk of ook de doorstroming verbetert. Het standpunt dat alleen de verkeersveiligheid op zich al voldoende redengevend is voor aanleg van een rotonde, is door verweerder echter pas voldoende onderbouwd ingenomen in zijn rapportage van 24 maart 2010. Dat is na de datum van het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter is bij een terughoudende toetsing of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen, dan ook tot het oordeel gekomen dat het besluit in rechte geen stand kan houden wegens strijd met de motiveringsplicht van artikel 7:12 van de Awb, nu er pas bij het na het bestreden besluit opgestelde rapport van 24 maart 2010 een voldoende motivering wordt gegeven.
Nu verzoeker ter zitting heeft aangegeven, dat hij er geen meerwaarde in ziet om (zelf) een onafhankelijke deskundige in te schakelen om terzake advies uit te brengen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij op basis van de bekende stukken en het verhandelde ter zitting over voldoende informatie beschikt om uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het beroep gegrond, omdat er ten tijde van het besluit op bezwaar niet voldaan werd aan de motiveringsplicht van artikel 7:12 van de Awb. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om de rechtgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu er met de rapportage van 24 maart 2010, gelezen in samenhang met de ten tijde van het bestreden besluit bekende stukken, wel voldaan wordt aan bedoelde motiveringsplicht.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, nu daarvan niet is gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening
Gegeven de hierna weer te geven beslissing in de hoofdzaak, bestaat er in dit geval geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
Ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven;
bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 150 vergoedt.
Ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 150 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage.
Hoger beroep staat niet open voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verzonden op: 1 april 2010