ECLI:NL:RBARN:2010:BL9749

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-181
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak wegens vermeende partijdigheid rechters

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 februari 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die momenteel verblijft in PI Arnhem-HvB De Berg. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mrs. T.P.E.E. van Groeningen en I.D. Jacobs, die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren, omdat zij eerder een beslissing hadden genomen over de opheffing van de voorlopige hechtenis van een medeverdachte, wat volgens hem de schijn van partijdigheid opriep. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De rechtbank benadrukte dat de gewraakte rechters nog geen oordeel hadden geveld over de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van de medeverdachte in de strafzaak van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat het niet ontvankelijk was, omdat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond. De beslissing werd genomen in een openbare zitting, waarbij de griffier niet in staat was de beschikking te ondertekenen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaaknummer: 10-181
Beschikking van 24 februari 2010
inzake het verzoek van
[verzoeker],
thans verblijvende in PI Arnhem-HvB De Berg te Arnhem, verzoeker tot wraking
vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. A.A. Holleeder, advocaat te Amsterdam
tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
mrs. T.P.E.E. van Groeningen en I.D. Jacobs,
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en lid van de meervoudige kamer in strafzaken in de zaak met parketnummer 05/901055-08
1. De procedure
1.1 Bij brief van 22 februari 2010 is namens verzoeker in bovengenoemde strafzaak een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. Van Groeningen en Jacobs voornoemd. Bij brief van
22 februari 2010 hebben Van Groeningen en Jacobs aangegeven niet in de wraking te berusten en hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.2 Vervolgens is op 24 februari 2010 het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen zijn raadsvrouw, mr. Holleeder voornoemd. Mrs. Van Groeningen en Jacobs zijn niet verschenen.
2. Het verzoek
2.1 Verzoeker stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het wrakingsverzoek ontvankelijk is omdat dit verzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 513 Sv aan verzoeker bekend zijn geworden. Op 15 februari 2010 is een afschrift van de beschikking tot opheffing van de voorlopige hechtenis van medeverdachte [naam] van 24 maart 2009 aan mr. Holleeder toegestuurd. Vervolgens is verzoeker op 19 februari 2010, door een mededeling van de griffie van de rechtbank aan mr. Holleeder, ermee bekend geworden dat mrs. Van Groeningen en Jacobs de strafzaak van verzoeker inhoudelijk gaan behandelen. Dit terwijl uit de beschikking van 24 maart 2009 bleek dat zij ook deel uitmaakten van de combinatie die de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] voornoemd heeft genomen. Vervolgens is op 22 februari 2010, derhalve tijdig, het wrakingsverzoek ingediend.
2.2 Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat het oordeel van mrs. Van Groeningen en Jacobs over de opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] wegens het ontbreken van ernstige bezwaren, tevens een oordeel inhoudt over de betrouwbaarheid van de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen. Dit terwijl de verdediging juist de betrouwbaarheid van deze verklaringen, die voor verzoeker belastend zijn, in de strafzaak van verzoeker wil aanvechten. Met het opheffen van de voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van ernstige bezwaren hebben mrs. Van Groeningen en Jacobs de schijn van partijdigheid op zich geladen, aldus verzoeker. Die schijn schuilt volgens verzoeker ook in het achterwege laten van een motivering in de beschikking waarbij de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] is opgeheven.
3. De beoordeling
3.1 Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3 Op grond van artikel 513, eerste lid, Sv wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Een later ingediend verzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4 Het wrakingsverzoek is ingediend op maandagochtend 22 februari 2010. Op vrijdagmiddag
19 februari 2010 is verzoeker ermee bekend geworden dat mrs. Van Groeningen en Jacobs de strafzaak van verzoeker inhoudelijk zouden gaan behandelen. Daaraan voorafgaand, op 15 februari 2010, is aan mr. Holleeder een afschrift verstrekt van de beschikking tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte]. Hieruit bleek dat mrs. Van Groeningen en Jacobs deel uitmaakten van de combinatie die deze beschikking heeft genomen.
3.5 Uit de hiervoor beschreven gang van zaken volgt dat verzoeker pas op vrijdagmiddag
19 februari 2010 bekend is geworden met alle feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek. Het op de maandagochtend daarna tegen mrs. Van Groeningen en Jacobs ingediende wrakingsverzoek, is naar het oordeel van de rechtbank tijdig ingediend. Het verzoek is ontvankelijk.
3.6 Met betrekking tot de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden overweegt de rechtbank als volgt.
3.7 Uit de beschikking van 24 maart 2009 waarbij de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] is opgeheven blijkt dat de raadkamer van de rechtbank na onderzoek van de stukken en gelet op hetgeen in raadkamer naar voren is gebracht, van oordeel is dat er ten aanzien van [medeverdachte] geen ernstige bezwaren meer bestaan. Hiermee is echter nog geen antwoord gegeven op de in artikel 350 Sv neergelegde vragen. Hierover zal nog moeten worden beslist met inachtneming van de stukken en hetgeen tijdens de inhoudelijke behandeling van die zaak naar voren wordt gebracht. De stelling dat door een oordeel over de voorlopige hechtenis ook al een bindende beslissing is genomen over de uitkomst in de uiteindelijke strafzaak, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist.
3.8 Ook van een objectief gerechtvaardigde vrees dat de gewraakte rechters ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] in de strafzaak van verzoeker feitelijk al een beslissing hebben genomen is geen sprake. Dat deze rechters bij hun oordeel over deze betrouwbaarheid niet alle stukken en hetgeen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak van verzoeker bij hun beslissing zullen betrekken, is met hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht niet aannemelijk geworden. De vrees van verzoeker dat het voeren voor een zogenoemd betrouwbaarheidsverweer bij voorbaat kansloos is, is naar het oordeel van de rechtbank niet objectief gerechtvaardigd.
3.9 Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, W.J. Vierveijzer en E.M. Vermeulen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten op 24 februari 2010.
de voorzitter
De griffier is buiten staat deze
beschikking te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.