ECLI:NL:RBARN:2010:BL9747

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-144
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak wegens vermeende partijdigheid rechters

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 24 februari 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, thans verblijvende in het Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mrs. T.P.E.E. van Groeningen en I.D. Jacobs, die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren, omdat zij eerder een beslissing hadden genomen over de opheffing van de voorlopige hechtenis van een medeverdachte, wat volgens hem de schijn van partijdigheid wekte in zijn eigen strafzaak.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, omdat de verzoeker pas op 15 februari 2010 op de hoogte was gesteld van de relevante feiten die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechters over de voorlopige hechtenis van de medeverdachte niet automatisch betekende dat zij ook al een oordeel hadden geveld over de betrouwbaarheid van diens verklaringen in de strafzaak van de verzoeker. De rechtbank wees erop dat de rechters bij hun uiteindelijke beslissing in de strafzaak van de verzoeker alle relevante stukken en argumenten in overweging zouden nemen. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen, en er werd vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaaknummer: 10-144
Beschikking van 24 februari 2010
inzake het verzoek van
[verzoeker]
thans verblijvende in Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam, verzoeker tot wraking
vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam
tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
mrs. T.P.E.E. van Groeningen en I.D. Jacobs,
in hun hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en lid van de meervoudige kamer in strafzaken in de zaak met parketnummer 05/901175-08
1. De procedure
1.1 Bij brief van 16 februari 2010 is namens verzoeker in bovengenoemde strafzaak een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. Van Groeningen en Jacobs voornoemd. Bij brief van 22 februari 2010 hebben Van Groeningen en Jacobs aangegeven niet in de wraking te berusten en hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.2 Vervolgens is op 24 februari 2010 het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is verschenen zijn raadsvrouw, mr. Groenendaal voornoemd. Mrs. Van Groeningen en Jacobs zijn niet verschenen.
2. Het verzoek
2.1 Verzoeker stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het wrakingsverzoek ontvankelijk is, omdat dit verzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 513 Sv aan verzoeker bekend zijn geworden. Op 15 februari 2010 is een afschrift van de beschikking tot opheffing van de voorlopige hechtenis van medeverdachte [naam] van 24 maart 2009 aan mr. Groenendaal verstrekt. Pas op dat moment is volgens verzoeker bekend geworden dat mrs. Van Groeningen en Jacobs, die de strafzaak van verzoeker inhoudelijk gaan behandelen, ook deel uitmaakten van de combinatie die de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] voornoemd heeft genomen. Vervolgens is de dag daarna, derhalve tijdig, het wrakingsverzoek ingediend.
2.2 Voorts stelt verzoeker zich op het standpunt dat het oordeel van mrs. Van Groeningen en Jacobs over de opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] wegens het ontbreken van ernstige bezwaren, tevens een oordeel inhoudt over de betrouwbaarheid van de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen. Dit terwijl de verdediging juist de betrouwbaarheid van deze verklaringen, die voor verzoeker belastend zijn, in de strafzaak van verzoeker wil aanvechten. Met het opheffen van de voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van ernstige bezwaren hebben mrs. Van Groeningen en Jacobs de schijn van partijdigheid op zich geladen, aldus verzoeker.
3. De beoordeling
3.1 Gelet op artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 lid 1 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3 Op grond van artikel 513, eerste lid, Sv wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Een later ingediend verzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4 Het wrakingsverzoek is ingediend de dag nadat een afschrift van de beschikking tot opheffing van de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] aan mr. Groenendaal is verstrekt. Pas op dat moment is verzoeker met alle feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek bekend geworden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek dat is ingediend tegen mrs. Van Groeningen en Jacobs, tijdig is ingediend zodat dit verzoek ontvankelijk is.
3.5 Met betrekking tot de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, overweegt de rechtbank als volgt.
3.6 Uit de beschikking van 24 maart 2009 waarbij de voorlopige hechtenis van [medeverdachte] is opgeheven blijkt dat de raadkamer van de rechtbank na onderzoek van de stukken en gelet op hetgeen in raadkamer naar voren is gebracht, van oordeel is dat er ten aanzien van [medeverdachte] geen ernstige bezwaren meer bestaan. Hiermee is echter nog geen antwoord gegeven op de in artikel 350 Sv neergelegde vragen. Hierover zal nog moeten worden beslist, met inachtneming van de stukken en hetgeen tijdens de inhoudelijke behandeling van die zaak naar voren wordt gebracht. De stelling dat door een oordeel over de voorlopige hechtenis ook al een bindende beslissing is genomen over de uitkomst in de uiteindelijke strafzaak, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist.
3.7 Ook van een objectief gerechtvaardigde vrees dat de gewraakte rechters ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] in de strafzaak van verzoeker feitelijk al een beslissing hebben genomen is geen sprake. Dat deze rechters bij hun oordeel over deze betrouwbaarheid niet alle stukken en hetgeen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak van verzoeker bij hun beslissing zullen betrekken, is met hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht niet aannemelijk geworden. De vrees van verzoeker dat het voeren voor een zogenoemd betrouwbaarheidsverweer bij voorbaat kansloos is, is naar het oordeel van de rechtbank niet objectief gerechtvaardigd.
3.8 Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well, voorzitter, W.J. Vierveijzer en E.M. Vermeulen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.M.B. van Eeten op 24 februari 2010.
de voorzitter
De griffier is buiten staat deze
beschikking te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.