zaaknummer / rolnummer: 181431 / HA ZA 09-324
1. [eis.1],
wonende te [woonplaats],
2. [eis.2],
wonende te [woonplaats],
3. [eis.3],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
1. de naamloze vennootschap
HEKKELMAN NOTARISSEN N.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2. [ged.2],
wonende te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagden] genoemd worden. Afzonderlijk worden [eiseressen] aangeduid met [eis.1], [eis.2] en [eis.3], terwijl [gedaagden] afzonderlijk worden aangeduid met Hekkelman Notarissen en [ged.2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 mei 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 11 augustus 2009
- de conclusie van repliek tevens houdende akte vermeerdering c.q. wijziging van eis
- de akte wijziging van gronden van [eiseressen]
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. De zaak is daarvoor verwezen naar de meervoudige kamer.
2. De feiten
2.1. [ged.2] was notaris te Nijmegen. Hij oefende in de litigieuze jaren 1999/2003 met andere notarissen zijn beroep uit onder gemeenschappelijke naam. De rechtsopvolger hiervan is Hekkelman Notarissen.
2.2. [eiseressen] zijn zusters. Zij hebben een broer, [broer1] genaamd, en er is ook nog een broer [broer2].
2.3. Omstreeks augustus 1999 heeft de vader van [eiseressen] [ged.2] ingeschakeld met als opdracht te komen tot een nalatenschapsplanning, waarbij de woning van vader centraal stond. Het betrof een vrijstaande woning met bijgebouwen te [plaats]. Dit heeft in 2000 geresulteerd in een akte, waarin een recht van koop werd verleend aan de gezamenlijke kinderen of een of meer van hen.
2.4. In april 2002 hebben de ouders van [eiseressen] de woning verlaten en hun intrek genomen in een bejaardentehuis. Intussen was onrust en onmin in de familie ontstaan omdat [broer1] verbouwingen had laten uitvoeren aan de woning en volgens sommigen doende was om in strijd met de akte van 2000 de woning te kopen achter de rug om van de andere kinderen. Op verzoek van [eis.1] heeft [ged.2] vervolgens een familiebijeenkomst belegd op 10 juni 2002, in zijn uitnodigingsbrief omschreven als: “teneinde alle lopende problemen in goed overleg gezamenlijk op te lossen”.
Tijdens deze bijeenkomst van alle kinderen is in aanwezigheid van [ged.2] besloten dat [broer1] het woonhuis mocht kopen tegen een nader vast te stellen prijs van maximaal de taxatiewaarde. [ged.2] heeft vader [naam familie] over deze afspraak ingelicht.
2.5. Het huis was reeds getaxeerd en is daarna in 2002 nog tweemaal getaxeerd. De laagste taxatie kwam uit op € 795.000,00 en de hoogste kwam uit op € 1.045.000,00. In het najaar van 2002 heeft [broer1] laten weten dat hij afzag van de koop. Daarna is het huis te koop gezet voor € 835.000,00. De verkoop op de vrije markt is niet tot stand gekomen.
2.6. Op 8 juni 2003 vond een bespreking plaats bij [ged.2], waarbij naast [ged.2] aanwezig waren: vader [naam familie], de broers [broer1] en [broer2], [eis.1] en de boekhouder van vader, Hartman genaamd. [broer1] liet daarbij weten dat hij het huis wilde kopen voor € 550.000,00 vrij op naam. Op aandringen van [ged.2] is [broer1] hierbij akkoord gegaan met de opname van een meerwaardeclausule in de koopovereenkomst. Vader liet weten dat hij akkoord ging met de verkoop aan [broer1] voor deze prijs en dat hij verheugd was dat het huis binnen de familie zou blijven.
2.7. Bij brief van 16 juni 2003 heeft [ged.2] aan alle kinderen [naam familie] verslag gedaan en geschreven dat het huis inmiddels ruim een jaar leeg stond, dat pogingen om het te verkopen op niets waren uitgelopen, dat vader aandrong op verkoop bij voorkeur in de familie, dat [broer1] bereid was € 550.000,00 vrij op naam te betalen en het huis voor eigen bewoning wilde gebruiken en dat vader met dat bedrag akkoord ging. [ged.2] schreef voorts aan alle kinderen dat hij, gezien de akte uit 2000, hen alsnog de gelegenheid bood om het huis te kopen voor een bedrag dat ten minste gelijk was aan de koopprijs van [broer1]. Het bericht daartoe diende hij uiterlijk op 31 juli 2003 ontvangen te hebben.
Voorts schreef [ged.2]:
Mocht de verkoop aan [broer1] doorgaan dan zal in de akte een zogenaamde meerwaardeclausule worden opgenomen. Dat betekent dat de koper, indien hij het gekochte binnen 7 jaar doorverkoopt, verplicht is de gemaakte winst (na aftrek van de verbouwingskosten) met de broers/zusters gelijkelijk te delen. Voorts wordt in de akte aan koper de verplichting opgelegd ingeval van een voorgenomen verkoop, het pand eerst te koop aan te bieden aan de broers/zusters.
2.8. [eis.2] heeft eerst verlenging van de termijn voor beraad gevraagd en vervolgens in een aangetekend schrijven bij [ged.2] geprotesteerd tegen de lage prijs c.q. bevoordeling van [broer1]. [eis.1] heeft te dien aanzien haar hart gelucht in een aangetekende brief aan haar ouders met kopie aan [ged.2]. [eis.3] heeft later in een brief aan [ged.2] eveneens geprotesteerd tegen de condities. [ged.2] heeft [eis.2] geantwoord dat hij zich als notaris niet bemoeit met de vaststelling van de koopprijs en slechts dan zijn dienst zal weigeren, als hij in redelijkheid moet aannemen dat er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie of onkunde, maar dat hem hiervan niet is gebleken. Een gemachtigde van [eis.2] heeft in antwoord op deze brief nogmaals geprotesteerd tegen de lage prijs, nader uitstel voor beraad gevraagd en nieuwe taxaties voorgesteld.
2.9. Geen van de andere broers/zusters heeft binnen de door [ged.2] gestelde termijn aan [ged.2] bericht dat hij/zij het huis zelf wilde kopen voor een koopprijs, gelijk aan of hoger dan die van [broer1].
2.10. Begin september heeft vader [naam familie] zich tot [ged.2] gewend en hem laten weten dat hij het huis hoe dan ook aan [broer1] wilde verkopen. [ged.2] heeft toen geadviseerd om het huis niet vrij op naam te leveren. [broer1] is daarmee na enig aandringen akkoord gegaan. [broer1] weigerde echter een meerwaardeclausule in de koopovereenkomst op te laten nemen. Vervolgens heeft [ged.2] een concept koopovereenkomst opgesteld en aan vader en [broer1] toegestuurd.
2.11. Op 12 september 2003 is na een toelichting door [ged.2] de koopakte ondertekend door vader en [broer1]. De andere kinderen, waaronder [eiseressen], wisten hier niet van. [ged.2] heeft vader en [broer1] toestemming gevraagd om de overige kinderen te informeren over de koopovereenkomst en de inhoud daarvan en zowel vader als [broer1] heeft zich hiertegen verzet. Vader liet [ged.2] weten dat hij de overige kinderen buiten deze verkoop wenste te houden.
2.12. De koopakte is niet overgelegd. [ged.2] beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht. [ged.2] heeft inmiddels wel prijs gegeven dat de meerwaardeclausule niet in de koopakte is opgenomen.
2.13. [eis.2] en haar adviseur hebben nog enkele brieven aan [ged.2] verzonden.
Voorts hebben [eis.2] en [eis.1] bij schrijven van 27 september 2003 bij de kantonrechter te Nijmegen een verzoek ingediend tot onderbewindstelling van vader [naam familie], die inmiddels 93 of 94 jaar oud was. In dit verzoekschrift dringen [eis.2] en [eis.1] aan op spoed, omdat zij willen verhinderen dat hun broer [broer1] het ouderlijk huis voor een prijs onder de marktwaarde koopt.
Bij schrijven van 25 oktober 2003 hebben [eis.1] en [eis.2] [ged.2] geschreven dat omtrent het vermoedelijk handelingsonbekwaam zijn van hun vader het kantongerecht is ingeschakeld, doch dat een uitspraak nog enige weken op zich zal laten wachten. Zij schrijven dat zij geen bezwaar maken tegen verkoop van het huis aan [broer1], maar [ged.2] verzoeken ervoor zorg te dragen dat dit niet gebeurt voor een prijs die niet marktconform is.
[eis.1] en [eis.2] hadden al eerder in de loop van 2002 en 2003 verschillende brieven aan [ged.2] geschreven, waarin zij hem mededeelden dat de zusters de indruk hadden dat hun ouders mede gezien hun zeer hoge leeftijd niet alle details van de overdracht van het huis en de koopoptie begrepen en dat zij onder invloed van [broer1] stonden.
2.14. Bij notariële akte van 29 oktober 2003, verleden ten overstaan van [ged.2], is het huis door vader aan [broer1] geleverd. In deze akte van levering wordt geen melding gemaakt van een meerwaardeclausule. [eiseressen] hadden geen weet van deze levering.
2.15. Bij beschikking van 28 november 2003 is vader [naam familie] door de kantonrechter onder bewind gesteld. De kantonrechter heeft vader [naam familie] gehoord en achtte aannemelijk geworden dat hij als gevolg van zijn geestelijke toestand niet in staat was ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. In zijn beschikking vermeldt de kantonrechter dat vader [naam familie] te kennen heeft gegeven dat hij graag iemand als bewindvoerder benoemd ziet die onafhankelijk staat ten opzichte van zowel de beide verzoeksters ([eis.2] en [eis.1], rb) als van zijn zoon, hun broer ([broer1], rb) en dat hij daarbij op indringende wijze aandacht heeft gevraagd voor zijn verlangen dat er “weer vriendschap in de familie komt”.
2.16. [broer1] heeft de opstallen verbouwd en het onroerend goed in 2006/2007 in twee gedeelten verkocht voor in totaal € 1.823.000,00.
2.17. [eis.1] heeft een klacht tegen [ged.2] ingediend bij de Kamer van Toezicht te Arnhem. De Kamer heeft in haar uitspraak d.d. 21 november 2007 onder meer het volgende overwogen:
In de uiteindelijke koopovereenkomst is deze meerwaardeclausule niet opgenomen. De notaris heeft daarvan, op verzoek van de betrokken partijen bij de overeenkomst, geen mededeling gedaan aan klaagster en haar zussen. De notaris stelt dat hij, gelet op zijn geheimhoudingsplicht, klaagster ook niet op de hoogte kon stellen van het ontbreken van de meerwaardeclausule omdat klaagster geen partij was bij de koopovereenkomst. De Kamer kan de notaris hierin volgen maar is evenwel van oordeel dat de notaris door middel van zijn brief van 16 juni 2003 bij klaagster en haar zuster het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat de koopovereenkomst zou worden gesloten met daarin genoemde meerwaardeclausule. De Kamer is dan ook van oordeel dat op het moment dat tussen vader en [broer1] was besloten dat geen meerwaardeclausule in de koopovereenkomst zou worden opgenomen de notaris zich bewust had moeten zijn van zijn positie tegenover klaagster en haar zussen als gevolg van de belofte die hij in zijn brief van 16 juni 2003 heeft gemaakt. De notaris had, gelet op deze belofte, aan vader en [broer1] moeten zeggen dat hij de akte niet kon passeren indien de meerwaardeclausule niet zou worden opgenomen danwel vader en [broer1] er op moeten wijzen dat hij de akte niet kon passeren zolang hij niet aan klaagster en haar zussen kenbaar kon maken dat de meerwaardeclausule niet zou worden opgenomen. De notaris heeft dit echter niet gedaan en is zich dan ook onvoldoende bewust geweest van de positie waarin hij zich had geplaatst. De notaris had zich in het onderhavig geval immers naar de gehele familie toe gaandeweg een rol aangemeten waarin hij de belangen van alle betrokkenen behartigde. In deze rol had de notaris, gezien de verslechterde familieverhoudingen, zich beter moeten realiseren wat de waarde voor klaagster en haar zuster was van het opnemen van de belofte die de notaris in dit verband had gedaan. De notaris heeft dit onvoldoende gedaan en heeft dus onzorgvuldig gehandeld.
De Kamer heeft aan [ged.2] de maatregel van waarschuwing opgelegd.
2.18. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Amsterdam bij uitspraak van 28 oktober 2008 de beslissing van de Kamer van Toezicht vernietigd en aan [ged.2] de zwaardere maatregel van berisping opgelegd. Het Gerechtshof heeft naast de kwestie van de meerwaardeclausule ook betekenis toegekend aan de brief van [eis.1] van 25 oktober 2003 en geoordeeld dat [ged.2], gelet op de leeftijd van vader van 94 jaren en de koopprijs die tenminste 30% onder de marktwaarde lag, de akte niet had mogen passeren zonder nader onderzoek door een terzake kundige naar de geestestoestand van vader. Het Gerechtshof heeft daarbij overwogen dat [ged.2] zelf de taxatie van het registergoed had geïnitieerd en derhalve bekend was met hetgeen destijds een marktconforme koopprijs was en dat de eigen observatie van [ged.2], juist omdat hij vader [naam familie] goed kende, niet meer objectief kon worden genoemd, zodat een nader extern onderzoek was geboden.
Voorts heeft het Gerechtshof [ged.2] verweten dat hij, door niet inhoudelijk op klaagsters brieven in te gaan, de indruk heeft gewekt klaagster niet serieus te nemen.
2.19. Vader [naam familie] is op 23 november 2007 overleden. Moeder [naam familie] was al eerder overleden, en wel op 14 februari 2004.
3. Het geschil
3.1. [eiseressen] vordert na wijziging van eis samengevat -:
A. verklaring voor recht dat [gedaagden] jegens [eiseressen] niet de contractuele zorgvuldigheidsnorm in acht hebben genomen, althans hebben gehandeld in strijd met de hen betamende zorgvuldigheid, derhalve niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mocht worden verwacht;
B. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de schade, welke thans € 591.540,00 bedraagt, met rente en buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 5.160,00;
C. met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat de civielrechtelijke beoordeling van de casus anders verloopt dan de tuchtrechtelijke. Hierbij gelden niet dezelfde maatstaven en worden andere eisen gesteld aan de stelplicht en de bewijslast. Zo is in de tuchtrechtelijke afdoening veel betekenis toegekend aan de rol van familienotaris, die [ged.2] zich gaandeweg is gaan aanmeten. Civielrechtelijk is dit slechts ten dele relevant. Voorts heeft het Gerechtshof laten meewegen dat [ged.2] de indruk heeft gewekt dat hij [eis.1] niet serieus nam. Dit is civielrechtelijk niet relevant.
4.2. Het was vader [naam familie] die [ged.2] opdracht gaf voor de vermogensplanning en het waren vader [naam familie] en zoon [broer1] voor wie [ged.2] het koopcontract concipieerde en de overdracht realiseerde. [eiseressen] was bij het een noch het ander opdrachtgever en zij stond niet in enige contractuele relatie tot [ged.2]. [eiseressen] was civielrechtelijk een derde. Dit betekent dat het eerste onderdeel van de vordering sub A ongegrond is. Er was geen sprake van een contractuele zorgplicht.
4.3. Dit neemt niet weg dat de positie van familienotaris, waarin [ged.2] gaandeweg verzeild raakte, civielrechtelijk wel meeweegt bij de vraag of [ged.2] in dit geval een buitencontractuele zorgplicht had jegens [eiseressen] Deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord. Deze zorgplicht vloeide voort uit het feit dat [ged.2] zich gaandeweg tegenover de ouders en alle kinderen in de onpartijdige positie van familienotaris en bemiddelaar was gaan opstellen en deze zorgplicht werd nader geconcretiseerd door zijn brief van 16 juni 2003, waarmee [ged.2] bij [eiseressen] het vertrouwen heeft opgewekt dat in de koopovereenkomst tussen vader en [broer1] een meerwaardeclausule (en bovendien een voorkeursrecht) zou worden opgenomen, alsook dat hij als notaris daarop zou toezien. Daarmee is bij [ged.2] een zorgplicht ontstaan voor de belangen van de andere kinderen, die op de hiervoor genoemde wijze waren betrokken bij de van hem verlangde ambtsverrichting.
4.4. Deze zorgplicht jegens de andere kinderen bracht in dit geval met zich dat [ged.2] tegen vader [naam familie] en [broer1] had moeten zeggen dat hij geen diensten kon verlenen bij de vastlegging van de koopovereenkomst en dat hij zijn ministerie zou moeten weigeren bij het transport, indien zij niet zouden instemmen met hetzij alsnog opname van de meerwaardeclausule, hetzij in kennis stelling van de andere kinderen. [ged.2] heeft aan vader en [broer1] wel toestemming gevraagd om de overige kinderen te informeren, maar vader en [broer1] hebben zich hiertegen verzet. In het algemeen staat de geheimhoudingsplicht van de notaris eraan in de weg dat hij derden informeert omtrent hetgeen heeft te gelden als ‘aan hem toevertrouwd’ en dat gold ook in dit geval ten aanzien van de eis van [broer1] en de instemming van vader [naam familie] om de meerwaardeclausule te laten vervallen en de wens van vader om op dat moment de andere kinderen buiten de verkoop te houden. Onder deze omstandigheden had [ged.2] slechts één reële optie en dat was zijn ministerie weigeren. Door dit niet te doen heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens de overige kinderen, waaronder [eiseressen]
4.5. In dit geval komt daar nog bij dat [eiseressen] [ged.2] erop heeft gewezen dat zij vermoedde dat vader [naam familie] niet langer handelingsbekwaam was en dat deze kwestie inmiddels aan de kantonrechter was voorgelegd. Dit had [ged.2], mede gelet op de voor de andere kinderen ongunstige verkoopcondities, aanleiding moeten geven om te twijfelen aan zijn eigen observatie omtrent de geestelijke vermogens van vader [naam familie] en minst genomen de uitspraak van de kantonrechter af te wachten, alvorens de akte te passeren.
4.6. Het tweede onderdeel van de vordering sub A kan derhalve worden toegewezen. [ged.2] heeft gehandeld in strijd met de hem betamende zorgvuldigheid en niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mocht worden verwacht. De gevorderde verklaring voor recht kan echter alleen worden toegewezen ten aanzien van [ged.2] zelf en niet tevens ten aanzien van de rechtsopvolger van zijn kantoor. Het gaat hier niet om een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst, maar om een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. [eiseressen] heeft geen argumenten aangedragen waarom de onrechtmatige daad van [ged.2] in de omstandigheden van dit geval zou moeten gelden als een eigen onrechtmatige daad van zijn kantoor.
4.7. De onrechtmatige daad van [ged.2] jegens [eiseressen] leidt in dit geval niet tot een verbintenis om de door [eiseressen] gevorderde schadevergoeding te betalen. [eiseressen] vordert vergoeding van haar kindsdeel in de door [broer1] gerealiseerde overwinst, alsmede vergoeding van de kosten ten belope van € 36.000,00 die zij heeft moeten maken in het voortraject om bij de diverse klachtinstanties haar recht te halen.
4.8. De eerste schadepost, de gederfde winst, door [eiseressen] gesteld op € 185.180,00 per persoon, komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er causaal verband is met het nalaten van [ged.2]. Tevergeefs beroept [eiseressen] zich op de zogenaamde omkeringsregel en in het bijzonder de Dicky-Trading arresten (HR 18 december 1992, NJ 1994, 91 en HR 26 januari 1996, NJ 1996, 607). Na die arresten zijn andere arresten gewezen, waarin de Hoge Raad zijn leer heeft verduidelijkt, in het bijzonder de arresten van 29 november 2002, NJ 2004, 304 en 305, maar los daarvan: waar het in de onderhavige casus om gaat is dat geen sprake is van een onrechtmatige verzaking of een tekortkoming in de waarschuwingsplicht. [ged.2] mocht immers [eiseressen] niet waarschuwen, omdat dat in strijd zou zijn met zijn geheimhoudingsplicht. De onrechtmatige gedraging van [ged.2] is enkel gelegen in zijn ministerieverlening onder omstandigheden waarin hij deze had moeten weigeren. Dit kan niet worden gelijk gesteld aan de schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen. Dit betekent dat [eiseressen] niet alleen aannemelijk zal moeten maken, maar bij betwisting ook zal moeten bewijzen dat er relevant causaal verband bestaat tussen de gewraakte ministerieverlening en de gestelde schade.
4.9. Het staat vast dat vader [naam familie] en [broer1] weigerden om de meerwaardeclausule op te nemen en dat zij [ged.2] geen toestemming hebben gegeven om de andere kinderen in te lichten. [ged.2] heeft daarbij gesteld dat vader [naam familie] er op aandrong dat [ged.2] zelfs over het bestaan van de koopovereenkomst geen enkele mededeling mocht doen en dat daarbij aan [ged.2] is gezegd dat het informeren van de andere kinderen de familieverhoudingen alleen maar verder op scherp zou zetten, dat vader juist de vrede binnen de familie wilde terugbrengen en dat hij zijn kinderen later zelf op een goed moment zou informeren. Deze aanvullende stellingen zijn niet of onvoldoende weersproken. [ged.2] was gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht en hij mocht de andere kinderen dus niet inlichten of waarschuwen. De enige optie die [ged.2] nog had, was het weigeren om de transportakte te passeren. In dat geval had [eiseressen] zich niet in een andere positie dan nu bevonden.
De koopovereenkomst tussen vader [naam familie] en [broer1] was immers reeds gesloten en bindend tussen deze partijen en [ged.2] merkt terecht op dat iedere andere notaris het transport van het huis had kunnen verzorgen, eveneens buiten de andere kinderen om. Hiertegenover is door [eiseressen] niet gesteld en is ook niet gebleken dat en hoe een opvolgend notaris op de hoogte zou moeten zijn gekomen van het bestaan van de brief van 16 juni 2003 en het daardoor bij de andere kinderen opgewekte vertrouwen dat een meerwaardeclausule zou worden opgenomen.
4.10. De stelling van [eiseressen] dat zij bij ministerieweigering door [ged.2] de benodigde maatregelen had kunnen treffen om het transport te voorkomen, gaat niet op. Bij ministerieweigering door [ged.2] had [eiseressen] niet meer geweten dan zij nu wist – [ged.2] mocht haar immers vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet waarschuwen dat de meerwaardeclausule ontbrak en [ged.2] had haar evenmin mogen informeren omtrent zijn ministerieweigering – en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet aannemelijk dat [eiseressen] dan andere acties zou hebben ondernomen dan zij nu heeft gedaan, dit wil zeggen slechts het onder bewind laten stellen van haar vader.
In het bijzonder maakt [eiseressen] niet duidelijk onder wie, waarop en op welke rechtsgrond zij het conservatoir beslag, waarvan zij melding maakt, had kunnen baseren, noch waarom zij zonder ministerieverlening wel de vereiste vrees voor verduistering zou hebben gehad en met ministerieverlening niet. Voorts rept [eiseressen] van spoedoverleg met vader [naam familie], maar zij heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat dit overleg tot het door haar gewenste resultaat zou hebben geleid, indien [ged.2] buiten weten van [eiseressen] zijn ministerie zou hebben geweigerd. [eiseressen] heeft niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het nu juist de wens van vader [naam familie] was om haar buiten de verkoop van het huis aan zijn zoon te houden.
De onderbewindstelling kwam te laat, maar zou ook te laat zijn gekomen indien [ged.2] zijn ministerie zou hebben geweigerd, omdat de wilsovereenstemming tussen vader en zoon en hun obligatoire overeenkomst reeds tot stand was gekomen voordat [ged.2] redenen kreeg om zijn ministerie te weigeren. Mogelijk had de bewindvoerder die overeenkomst kunnen vernietigen wegens een wilsgebrek, maar daarvoor maakte geen verschil of [ged.2] dan wel een andere notaris het transport had verzorgd.
4.11. Evenmin heeft [eiseressen] voldoende gesteld om aannemelijk te maken dat ook een andere notaris zijn ministerie zou hebben geweigerd wegens twijfels aan de geestelijke vermogens van vader [naam familie]. De enkele omstandigheid dat een hoogbejaarde ouder zijn woonhuis na zijn intrek in een bejaardentehuis verkoopt aan een van zijn kinderen voor een prijs onder de marktwaarde, maakt nog niet dat een notaris moet gaan twijfelen aan de geestelijke vermogens van die ouder. Dit komt vaker voor en kan, voor zover sprake zou zijn van gedeeltelijk een schenking of gift, naderhand fiscaal en/of erfrechtelijk worden rechtgetrokken. De bijkomende omstandigheden, waaraan het Gerechtshof betekenis heeft toegekend in de tuchtrechtelijke procedure, waren wel bij [ged.2] bekend, maar hoefden niet bij een opvolgend notaris bekend te zijn of te worden. [eiseressen] heeft daarnaast onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat er ook andere symptomen waren op grond waarvan een opvolgend notaris een nader onderzoek naar de geestelijke vermogens van vader noodzakelijk zou hebben geacht.
4.12. De tweede schadepost, [naam familie]’s kosten van de tuchtrechtelijke procedures, door haar gesteld op € 36.000,00, komt evenmin voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank verwijst naar HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537. Als uitgangspunt moet worden aanvaard dat een tuchtrechtelijke procedure niet kan worden aangemerkt als een redelijke maatregel ter vaststelling van de aansprakelijkheid, zodat niet kan worden gezegd dat de kosten daarvan redelijke kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. [eiseressen] heeft geen bijzondere omstandigheden aangewezen die in het onderhavige geval nopen tot een afwijking van voormeld uitgangspunt.
4.13. Het voorgaande betekent dat de vordering sub B in al haar onderdelen moet worden afgewezen.
4.14. [eiseressen] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank beschouwt in het bijzonder de gedeeltelijk toegewezen verklaring voor recht in het kader van de proceskostenbeslissing van ondergeschikte betekenis, aangezien [eiseressen] reeds een vergelijkbaar resultaat heeft geboekt in de tuchtrechtelijke procedure. De civielrechtelijke verklaring voor recht voegt weinig toe aan haar gelijk.
De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 4.938,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 7.740,00 (3,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 12.678,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [ged.2] jegens [eiseressen] heeft gehandeld in strijd met de hem betamende zorgvuldigheid en dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris mocht worden verwacht,
5.2. wijst het meer of anders gevorderde af,
5.3. veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 12.678,00,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. N.W. Huijgen, D.T. Boks en S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.