Parketnummer : 05/800512-09
Datum zitting : 1 maart 2010
Datum uitspraak : 15 maart 2010
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres] ,
plaats : [woonplaats],
stand/rnr : matroos [nummer]
geplaatst : a/b Hr.Ms. Haarlem
raadsvrouw : mr. C.J. Berghout, advocaat te Delft.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 04 november 2007 te Delft met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, de [straatnaam] (ter hoogte van perceel [nummer]), in elk
geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen (een)
* (planten)pot(ten)en/of
* (tuin)hek)ken)en/of
* ruit(en),
welk geweld bestond uit
* het stuk gooien van die (planten)pot(ten) en/of
* het kapot slaan/hakken en/of lostrekken van die/dat (tuin)hek(ken) en/of
* inslaan/ingooien van die ruit(en) en/of door het gooien van (een)
(planten)pot(ten) en/of (een) (tuin)hek(ken) door/tegen die ruit(en),
waarbij hij, verdachte, opzettelijk die/dat goed(eren) heeft vernield;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 04 november 2007 te Delft tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een)
(planten)pot(ten) en/of (een) (tuin)hek(ken) en/of (een) ruit(en), in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt door toen en daar
die (planten)pot(en) stuk te gooien en/of die/dat (tuin)hek(ken) kapot te
slaan en/of te hakken en/of los te trekken en/of die ruit(en) in te slaan
en/of te gooien en/of (een) (planten)pot(ten) en/of (een) (tuin)hek)ken)
door/tegen die ruit(en) te gooien;
hij op of omstreeks 04 november 2007 te Delft [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde die [slachtoffer] dreigend de woorden
heeft toegevoegd :"Jullie hebben mijn vriendin aangereden, ik maak jou en je
zoon af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 1 maart 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.J. Berghout, advocaat te Delft.
De officier van justitie, mr. I. Monsma, heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De raadsvrouw heeft, aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota, aangevoerd dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten niet kan hebben begaan omdat hij ten tijde van die feiten al met zijn vader in het ziekenhuis was.
Door de verdediging is verder betoogd dat de verklaringen van aangevers niet betrouwbaar zijn.
Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat men zich kan afvragen waarom de aangevers geen oudere man – de vader van verdachte, van wie op basis van de diverse verklaringen moet worden aangenomen dat hij samen was met zijn zoon – voor hun woning hebben gezien.
Voorts is aangevoerd dat het niet geloofwaardig is dat verdachte bijna een uur lang met een bloedend gezicht heeft rondgelopen voordat hij naar het ziekenhuis is gegaan.
Dan is er de vraag hoe aangevers verdachte hebben kunnen herkennen ondanks zijn bebloede gezicht.
In de vierde plaats is het volgens de verdediging niet duidelijk hoe getuige [naam] erbij kwam dat verdachte de dader was.
Ten slotte is door de verdediging aangevoerd dat verdachte, anders dan aangever heeft verklaard, geen donkerblond, maar bruin haar heeft.
De militaire kamer vangt aan met bespreking van de betrouwbaarheidsverweren.
De militaire kamer verwerpt die verweren.
Het gegeven dat aangever en de andere getuigen niet hebben verklaard dat zij hebben gezien dat er een oudere man voor hun woning stond, maakt niet dat hun verklaring over wat zij wel hebben gezien, onbetrouwbaar is. Het is immers zeer goed mogelijk dat de vader van verdachte zich buiten hun gezichtsveld, bijvoorbeeld in de auto, bevond. Bovendien was het donker.
De militaire kamer overweegt ten aanzien van het tweede betrouwbaarheidsverweer dat het letsel van verdachte, te weten: schaafwonden op zijn been en gezicht en een paar afgebroken tanden, niet zodanig is dat onaannemelijk is dat verdachte niet direct naar het ziekenhuis is gegaan. De ‘omweg’ die verdachte heeft afgelegd, is bovendien een relatief beperkte geweest.
Ten aanzien van de derde door de verdediging opgeworpen vraag overweegt de militaire kamer dat het enkele gegeven dat er bloed zat op het gezicht van verdachte, de herkenning door aangever en de andere getuigen niet op voorhand onbetrouwbaar maakt, temeer nu niet duidelijk is waar het bloed zat – verdachte had letsel aan mond en tanden – en hoeveel bloed het was.
Verdachte is, in de vierde plaats, door aangever en meerdere getuigen herkend. De wijze waarop getuige [naam] achter de naam van verdachte is gekomen doet daaraan niet af. De herkenning wordt voorts ondersteund door hetgeen aangever en zijn vrouw degene die het geweld jegens hen heeft gepleegd en die hen bedreigde hebben horen roepen, te weten “mij mijn tanden uit mijn bek rijden en mijn vriendin aanrijden”, “je hebt mijn tanden uit mijn bek gereden” of woorden van gelijke strekking.
Naar het oordeel van de militaire kamer ligt het door de raadsvrouw aangevoerde verschil tussen de haarkleuren donkerblond en bruin zo dicht bij elkaar, dat dit verschil te verwaarlozen is Daarnaast worden de verklaringen van getuigen dat zij verdachte gezien hebben, ondersteund door de verklaring van verbalisant [naam], die stelt dat korte tijd na de aanrijding op de Kerkpolderweg een man verscheen die op zoek was naar verdachte, die hij aanduidde als zijn zoon en dat deze man, nadat hij aan verdachte had gevraagd: “wie heeft dat gedaan”, nadat hij had geroepen “waar woont die gozer” en nadat een adres werd genoemd, riep: “kom we gaan naar die gozer toe”.
Met inachtneming van het voorgaande komt de militaire kamer tot het oordeel dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan. Het beroep dat de verdediging heeft gedaan op de aanwezigheid van een alibi – verblijf in het ziekenhuis – wordt daarmee verworpen. Mede gelet op de verschillen in de verklaringen van diverse getuigen over het moment waarop verdachte met zijn vader in het ziekenhuis zou zijn gearriveerd, acht de militaire kamer het mogelijk dat verdachte een omweg heeft gemaakt van de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, via de [straatnaam] naar het ziekenhuis. Om 01.45 uur heeft de aanrijding plaatsgevonden (proces-verbaal verhoor getuig 1), vervolgens is verdachte door zijn vader met de auto opgehaald. Om 02.28 uur is er een melding van openlijk geweld op de [straatnaam] binnengekomen bij de meldkamer (proces-verbaal van bevindingen pagina 138 dossier). De verklaringen over hoe laat verdachte en zijn vader vervolgens zijn gearriveerd in het ziekenhuis lopen uiteen. Zij variëren van “omstreeks” 01.50/02.00 uur ([naam01], blijkens pv bevindingen), 02.15/02.30 uur ([naam], vader verdachte), tot “ongeveer 02.30 uur” ([naam02], blijkens pv bevindingen). Het is, gezien het tijdstip van de openlijke geweldmelding en de afstand van de [straatnaam] en het ziekenhuis, mogelijk dat verdachte rond 02.40 uur bij het ziekenhuis is gearriveerd. Nu, zoals hierboven is overwogen, de verklaringen over het moment van aankomst uiteenlopen en het daarbij kennelijk niet om exacte tijdwaarnemingen maar schattingen gaat, kan niet enkel op basis van die verklaringen geoordeeld worden dat onaannemelijk is verdachte eerst, rond 02.28 uur, op de [straatnaam] is geweest, en pas daarna rond of na 02.40 uur in het ziekenhuis is gearriveerd. De voornoemde verklaringen staan dus niet aan het oordeel van de militaire kamer in de weg dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 04 november 2007 te Delft met een anderen, aan de openbare weg, de [straatnaam] (ter hoogte van perceel [nummer]),openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een)
* plantenpotten
* tuinhek en
* ruiten,
welk geweld bestond uit
* het stuk gooien van die plantenpot en
* het ingooien van die ruiten door het gooien van een plantenpot en een tuinhek door die ruiten
waarbij hij, verdachte, opzettelijk die goederen heeft vernield;
hij op 04 november 2007 te Delft [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, hierin
bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden
heeft toegevoegd :"Jullie hebben mijn vriendin aangereden, ik maak jou en je
zoon af
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
Ten aanzien van feiten 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 16 december 2009.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren met een aantal jongeren een plantenpot en een tuinhek door de ruiten van de woning van het slachtoffer gegooid, omdat zij dachten dat in die woning de persoon zou wonen die verdachte en een vriendin van hem eerder die nacht had aangereden. Hierbij zijn meerdere goederen vernield en aangever is gewond geraakt aan zijn buik door iets wat de woning in is gegooid. Verdachte heeft, toen hij met zijn lichaam door het vernielde keukenraam hing, bovendien nog bedreigingen geuit tegen aangever.
De militaire kamer acht dit ernstige feiten. De feiten zijn ondermeer gepleegd bij en aan de woning van personen. Juist in de eigen woning moet men zich veilig kunnen wanen. Daar komt bij dat de feiten in de nacht zijn gepleegd, terwijl de bewoners kort daar voor lagen te slapen. Bovendien is de geweldpleging gepleegd en zijn de bedreigingen geuit tegen (zaken van) personen die geen enkele bemoeienis hebben gehad met eerdere gebeurtenissen van de avond, welke gebeurtenissen uiteindelijk de aanleiding hebben gevormd voor de bewezenverklaarde feiten. Die aanleiding – een aanrijding van verdachte – was echter evenzeer ernstig van aard en heeft ook voor verdachte fysieke gevolgen gehad. De militaire kamer neemt deze omstandigheid mee bij het bepalen van de strafmaat.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van vergelijkbare feiten door een strafrechter is veroordeeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat de hierna te noemen straf passend en geboden is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 141 en 285 van het Wetboek van Straf¬recht.
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 100 (honderd) uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf 60 (zestig) uren niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De militaire kamer stelt een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 50 (vijftig) dagen, waarvan 20 (twintig) dagen zien op het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf en 30 (dertig) dagen op het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. E. de Boer en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2010.