ECLI:NL:RBARN:2010:BL7380

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/772
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 46 van de WIA en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 12 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Methermo B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, Methermo B.V., betoogde dat verweerder, het UWV, ten onrechte geen toepassing had gegeven aan artikel 46, derde lid, onder a, van de WIA. Eiseres stelde dat de werknemer bij aanvang van de werkzaamheden al beperkingen had en dat deze niet in de beoordeling waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat uit de rapportages van de arbeidsdeskundige en verzekeringsartsen bleek dat de werknemer bij aanvang van de werkzaamheden belastbaar was voor de maatmanfunctie van monteur. De rechtbank concludeerde dat de geschiktheid voor deze functie in beginsel de vooronderstelling rechtvaardigt dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Eiseres voerde aan dat de werknemer tot zijn uitval op 6 april 2006 naar volle tevredenheid had gefunctioneerd en dat er geen beperkingen merkbaar waren. De rechtbank oordeelde dat er bij aanvang van de werkzaamheden geen reële arbeidsongeschiktheid was en dat verweerder terecht geen toepassing had gegeven aan artikel 46 van de WIA. Eiseres stelde verder dat de medische beperkingen van de werknemer waren overschat, maar de rechtbank vond de argumenten van eiseres niet overtuigend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de WGA-uitkering toe te kennen per 3 april 2008, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%-100%.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/772
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 12 januari 2010
inzake
Methermo B.V., eiseres,
gevestigd te Tiel, vertegenwoordigd door X. Evers,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 24 juni 2008, uitgereikt door het UWV te Utrecht.
2. Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2008 heeft verweerder geweigerd [werknemer] (hierna: de werknemer) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een uitkering te verlenen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het door de werknemer ingediende bezwaar gegrond verklaard en hem alsnog per 3 april 2008 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%-100%.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bij brief van 24 februari 2009 de werknemer in de gelegenheid gesteld om als belanghebbende deel te nemen aan het geding. De werknemer heeft bij brief van
4 maart 2009 te kennen gegeven niet te willen deelnemen aan het geding. Voorts heeft hij de rechtbank laten weten er bezwaar tegen te hebben om eiseres inzage te geven in de medische gegevens.
Op 17 maart 2009 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Awb beslist dat het uitsluitend aan de gemachtigde van eiseres is toegestaan kennis te nemen van de in die beslissing genoemde stukken.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 2 november 2009. Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door [naam], werkzaam bij eiseres en mr. X. Evers, werkzaam bij Koninklijke Metaalunie te Nieuwegein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema, werkzaam bij verweerder.
3. Overwegingen
Van 7 maart 2005 tot 7 september 2006 was de werknemer op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst bij eiseres in dienst als monteur. Voorafgaand daaraan was de werknemer een half jaar als uitzendkracht in die functie werkzaam bij eiseres.
Op 6 april 2006 heeft de werknemer zich ziek gemeld.
Op 11 januari 2008 heeft de werknemer een WIA-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft verweerder de werknemer op grond van de WIA per einde wachttijd, 3 april 2008, een WGA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80%-100%.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen eiseres in beroep naar voren heeft gebracht zal de rechtbank, voorzover nodig, hierna ingaan.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is eiseres, als voormalig werkgeefster van de werknemer, belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Aan de stelling van eiseres dat zij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, ligt – naar de rechtbank begrijpt – ten grondslag dat eiseres wil voorkomen dat de WGA-uitkering aan haar wordt toegerekend en van invloed zal zijn op de (de hoogte van) haar (toekomstige) WGA-premie. In dit verband overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit ziet op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het besluit bevat geen standpunt van verweerder over de mate waarin de uitkering aan eiseres kan worden toegerekend en hoeveel WGA-premie eiseres verschuldigd is. De stellingen van eiseres die zich hiertegen richten, kunnen, wat daar ook van zij, het besluit niet aantasten. Eiseres dient haar opvattingen in dit verband te zijner tijd naar voren te brengen tegen het besluit omtrent de vaststelling van de door haar verschuldigde premie.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat er na de eerste datum van arbeidsongeschiktheid (6 april 2006) bij de werknemer nieuwe klachten en ziekten zijn opgekomen. Voor die nieuwe klachten en ziekten was op het moment van het bestreden besluit de wachttijd nog niet verstreken, zodat verweerder deze bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing had moeten laten.
Artikel 23 van de WIA stelt regels over de wachttijd. Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag, al dan niet in een dienstbetrekking, waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. In deze bepaling wordt geen onderscheid gemaakt naar de ziekteoorzaak, die maakt dat de verzekerde niet werkt. Uit deze bepaling volgt evenmin dat er een nieuwe wachttijd gaat lopen voor klachten en ziekten die naar voren komen, na de eerste dag waarop wegens ziekte niet is gewerkt. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat werknemer reeds voor aanvang van de werkzaamheden bij eiseres beperkingen had. Volgens eiseres had verweerder deze beperkingen buiten aanmerking dienen te laten bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De rechtbank begrijpt dat eiseres aldus betoogt dat verweerder toepassing had moeten geven aan het bepaalde in artikel 46, derde lid, onder a, van de WIA.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de regeling in de WIA geen wijziging heeft beoogd van het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de WAO (Tweede Kamer 2004-2005, Derde nota van wijziging, nummer 21, pagina 6). Dit brengt mee dat de bestaande jurisprudentie over deze bepaling ook voor de toepassing van artikel 46 van de WIA haar gelding blijft houden.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is voor de toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WAO vereist dat een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) wordt opgesteld met de beperkingen bij aanvang van de verzekering en een FML waarop de beperkingen bij einde wachttijd worden weergegeven. Aan de hand van de FML moet vervolgens voor beide data worden bepaald welke functies betrokkene kan verrichten en wat hij daarmee kan verdienen. De verdiensten bij aanvang verzekering moeten dan worden vergeleken met de verdiensten per einde wachttijd om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen. Toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WAO kan voorts slechts plaatsvinden indien de omstandigheden van het geval voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven voor het bestaan van een reële arbeidsongeschiktheid bij de aanvang van de verzekering.
Uit de rapporten van verzekeringsarts M.M. Stienstra van 18 februari 2008 en 4 maart 2008 komt naar voren dat de werknemer bij aanvang van de werkzaamheden diverse beperkingen had op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren. De verzekeringsarts heeft de beperkingen bij aanvang van de werkzaamheden tot uitdrukking gebracht in een FML van 18 februari 2008. Voorts heeft de verzekeringsarts een FML per einde wachttijd opgesteld, eveneens gedateerd op 18 februari 2008. In aanvulling op de beperkingen die reeds aanwezig waren bij aanvang van de werkzaamheden zijn beperkingen voortvloeiend uit eczeem/allergie toegevoegd. De bezwaarverzekeringsarts B.C. Bockwinkel heeft de FML per einde wachttijd op onderdelen gewijzigd, in die zin dat hij ten aanzien van sociaal en persoonlijk functioneren minder beperkingen aanwezig acht, terwijl hij meer beperkingen aanwezig acht als gevolg van de eczeemklachten.
De arbeidsdeskundige V. Franscoise heeft in een rapport van 5 maart 2008 de functie monteur, zoals de werknemer deze bij eiseres uitoefende, als maatmanfunctie aangemerkt. Achtergrond daarvan was dat de werknemer geruime tijd in deze functie heeft gewerkt en dat hij – zoals eiseres de arbeidsdeskundige desgevraagd heeft laten weten – zeer naar behoren heeft gefunctioneerd. Per einde wachttijd is de werknemer volgens de arbeidsdeskundige echter ongeschikt voor de maatmanfunctie in verband met de beperkingen als gevolg van de eczeemklachten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zich hierbij aangesloten.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de werknemer de maatmanfunctie gedurende anderhalf jaar in volle omvang heeft uitgeoefend en dat hij daarbij naar tevredenheid van eiseres functioneerde. Weliswaar was bij aanvang van de werkzaamheden sprake van beperkingen, maar deze hebben niet geleid tot ongeschiktheid voor het uitoefenen van de functie van monteur. Om die reden bestond geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 46, derde lid, sub a, van de WIA, aldus verweerder.
De rechtbank begrijpt de arbeidsdeskundige rapportages en de nadere toelichting van verweerder aldus dat de werknemer bij aanvang van de werkzaamheden, mede gelet op de daarvoor geldende FML, belastbaar was voor de maatmanfunctie van monteur. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, rechtvaardigt geschiktheid voor de maatmanfunctie in beginsel de vooronderstelling dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Nu eiseres voorts naar voren heeft gebracht dat de werknemer de maatmanfunctie tot zijn uitval per 6 april 2006 naar volle tevredenheid heeft vervuld en dat nooit iets te merken was van enige beperking op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren, moet worden aangenomen dat bij aanvang van de werkzaamheden geen sprake was van reële arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft dus terecht geen toepassing gegeven aan artikel 46, derde lid, onder a, van de WIA. Deze beroepsgrond van eiseres treft geen doel.
Aan de stelling van eiseres dat de werknemer gelet op de reeds bestaande beperkingen bij aanvang van het dienstverband als arbeidsgehandicapte diende te worden aangemerkt, kan de rechtbank geen gevolgen verbinden, reeds omdat in het bestreden besluit hieromtrent geen standpunt is ingenomen. De rechtbank tekent hierbij nog aan dat met de inwerkingtreding van de WIA de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten is ingetrokken. Daarmee is ook het begrip arbeidsgehandicapte komen te vervallen. Op grond van de stukken staat vast dat de werknemer bij aanvang van het dienstverband niet reeds een dergelijke status was toegekend. Eiseres heeft evenmin een aanvraag gericht aan verweerder die ertoe strekte de werknemer (met terugwerkende kracht) als zodanig te duiden.
Eiseres stelt verder dat verweerder de medische beperkingen van de werknemer heeft overschat. Volgens eiseres heeft zij gedurende het dienstverband nooit iets gemerkt van de psychische klachten van de werknemer. Tevens verbaast het eiseres dat de eczeemklachten van de werknemer niet zijn verminderd, nadat hij de werkzaamheden bij haar heeft gestaakt. Zij plaatst vraagtekens bij de beperkingen op dit onderdeel.
De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd uiteengezet welke medische beperkingen voor de werknemer per einde wachttijd van toepassing zijn. Het enkele feit dat eiseres in het verleden zelf niet de indruk heeft gehad dat de werknemer psychische klachten had is onvoldoende om aan te nemen dat de medische grondslag van het besluit onjuist is. Ook ten aanzien van de beperkingen die berusten op de eczeemklachten van de werknemer ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de beoordeling van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres geen medische stukken in het geding heeft gebracht die een ander licht op de zaak werpen.
In hetgeen eiseres naar voren heeft aangevoerd ziet de rechtbank ten slotte geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de werknemer als duurzaam arbeidsongeschikt had moeten aanmerken.
Conclusie is dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen en dat het beroep ongegrond is.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier.
De griffier, De rechter,
In het openbaar uitgesproken op 12 januari 2010
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 12 januari 2010