ECLI:NL:RBARN:2010:BL7377

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3531
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlening van een rooivergunning door de gemeente Nijmegen

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, waarbij een rooivergunning is verleend voor het kappen van 24 bomen en 650 m² bosplantsoen aan de Steekse Acker te Nijmegen. Het bestreden besluit dateert van 17 juli 2009 en is gebaseerd op een eerdere vergunning van 30 januari 2009. De eisers, wonende te Nijmegen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de natuurwaarde en de beeldbepalende waarde van de houtopstand onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank Arnhem heeft op 23 februari 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders, in strijd heeft gehandeld met het beleid zoals vastgelegd in het Handboek Stadsbomen. Dit beleid was van kracht voordat de beslissing op bezwaar werd genomen, en verweerder had de aanvraag op basis van dit beleid moeten beoordelen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder een onjuiste toets heeft aangelegd.

De rechtbank heeft vervolgens overwogen of het mogelijk is om tot finale geschillenbeslechting te komen. Aangezien het nieuwe beleid aanzienlijk verschilt van het oude beleid, is het niet duidelijk hoe de toets onder het nieuwe beleid zal uitvallen. Daarom moet verweerder zelf deze toets opnieuw verrichten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 322. Tevens dient verweerder het griffierecht van € 150 aan de eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/3531
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 februari 2010
inzake
[eiseres], eiseres,
[eiser], eiser,
hierna gezamenlijk tevens: eisers,
wonende te Nijmegen, vertegenwoordigd door W. Hilbink
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 17 juli 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder aan de gemeente Nijmegen onder voorwaarden een rooivergunning verleend voor het rooien van 24 bomen en 650 m² bosplantsoen aan de Steekse Acker 12e straat te Nijmegen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, met dien verstande dat de plataan ter hoogte van het perceel van eisers ([perceel]) blijft gehandhaafd en aan voorschrift nr. 6 wordt toegevoegd dat de compensatieplicht wordt uitgebreid met vier extra bomen van minimaal de 3de grootte. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 13 januari 2010. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer J.J. van Gelderen en de heer M. Vermeulen, beide werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 4.4.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te kappen of te doen kappen.
Ingevolge artikel 4.4.3, eerste lid, van de APV moet de vergunning schriftelijk worden aangevraagd door de eigenaar of degene die daartoe uit andere hoofde bevoegd is.
Ingevolge artikel 4.4.3a, van de APV kan de kapvergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de vitaliteit van de houtopstand.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit het beoordelingsformulier van de heren [X] en [Y] van bureau Kwaliteitsbeheer van 6 januari 2009 blijkt dat de platanen weliswaar vitaal zijn, maar dermate veel overlast veroorzaken dat rooien de enige remedie is. Nu er een herplantingsplicht van zes bomen is opgelegd, worden de natuurwaarde en de beeldbepalende waarde van de houtopstand aldus verweerder niet zodanig aangetast dat de vergunning om die reden geweigerd zou moeten worden.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben het besluit gemotiveerd bestreden. Op hun stellingen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig, nader ingaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter bepaling van de omvang van het geding stelt de rechtbank voorop dat, gelet op de toelichting van eisers ter zitting, de beoordeling in het kader van dit beroep dient te worden beperkt tot de rooivergunning betrekking hebbende op de bomen waarop eisers vanuit hun woning zicht hebben en de bomen die zich in de directe nabijheid van de woning van eisers bevinden.
Het verlenen van een rooivergunning betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Indien een van de in artikel 4.4.3a van de APV genoemde weigeringsgronden zich voordoet, dan moet het hiermee verbonden belang bij behoud van de boom of bomen worden afgewogen tegen andere rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen. Het is aan verweerder om deze belangenafweging te maken. De rechterlijke toets is beperkt tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot verlening van een rooivergunning heeft kunnen besluiten.
Het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van de uitoefening van voornoemde discretionaire bevoegdheid, is sedert 1 april 2009 neergelegd in het Handboek Stadsbomen.
Blijkens deze beleidsregels bestaat de kern van de systematiek van het beoordelen van een kapaanvraag uit waarderingscriteria die leiden tot het toekennen van waarderings- en verwijderingspunten. Afhankelijk van het aantal waarderings- en verwijderingspunten wordt een vergunning al dan niet verleend. In bijzondere gevallen kunnen evenwel situaties ontstaan waarbij het resultaat van deze weging geen uitkomst biedt en een nadere afweging plaats dient te vinden.
Het bestreden besluit dateert van 17 juli 2009. Niet is door verweerder betwist dat het beleid als vastgesteld in het Handboek Stadsbomen in werking was getreden voordat de beslissing op bezwaar werd genomen. Verweerder had daarom in het kader van de door hem te verrichten volledige heroverweging in de bezwaarfase de aanvraag dienen te beoordelen volgens dit dan geldende beleid. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder een onjuiste toets heeft aangelegd en dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
De rechtbank heeft bezien of het mogelijk is tot finale geschillenbeslechting te komen door hetzij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, hetzij zelf in de zaak te voorzien. Het nieuwe beleid is echter zodanig anders ingericht dat het niet zonder meer duidelijk is hoe de toets onder dit beleid zal uitvallen. Verweerder zal derhalve zelf deze toets moeten verrichten.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.A. van Schagen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M.B. van Eeten, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op:23 februari 2010