ECLI:NL:RBARN:2010:BL7287

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2569
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Rechtbank Arnhem in bestuursrechtelijke zaak tegen Wageningen UR

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 februari 2010 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij de eiseres, Wegener NieuwsMedia B.V., een verzoek had ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij de Raad van Bestuur van Wageningen UR. Dit verzoek betrof de verstrekking van de begroting van Wageningen Universiteit voor het jaar 2009. De Raad van Bestuur van Wageningen UR, dat een personele unie vormt van de Colleges van Bestuur van Wageningen Universiteit, Stichting DLO en Stichting VHL, heeft het verzoek gedeeltelijk ingewilligd en gedeeltelijk afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Raad van Bestuur heeft dit bezwaar niet als bezwaarschrift in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behandeld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat Stichting DLO en Stichting VHL niet kunnen worden aangemerkt als bestuursorganen in de zin van de Awb, omdat zij niet krachtens publiekrecht zijn opgericht en geen overheidstaken hebben gekregen. Hierdoor zijn de primaire beslissing en de bestreden beslissing geen besluiten in de zin van de Awb, wat betekent dat de rechtbank onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft ook het verzoek van eiseres om aanhouding afgewezen, omdat zij van mening was dat eiseres voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de zitting.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om te begrijpen wie als bestuursorgaan kan worden aangemerkt en onder welke voorwaarden besluiten in de zin van de Awb kunnen worden genomen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten door zich onbevoegd te verklaren, wat betekent dat eiseres geen beroep kan doen op de rechtbank voor deze specifieke kwestie.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2569
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 26 februari 2010.
inzake
Wegener NieuwsMedia B.V., eiseres,
gevestigd te Nijmegen,
tegen
het College van bestuur van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, en
het College van bestuur van de Stichting Van Hall Larenstein, verweerders,
beide gevestigd te Wageningen,
1. Aanduiding bestreden beslissing
Beslissing van de Raad van Bestuur van Wageningen Universiteit en Researchcentrum (Wageningen UR) van 14 mei 2009.
2. Procesverloop
Op 10 maart 2009 heeft eiseres de Raad van Bestuur van Wageningen UR op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om verstrekking van de begroting van Wageningen UR voor het jaar 2009.
Bij besluit van 27 maart 2009 heeft de Raad van Bestuur van Wageningen UR het verzoek voor wat betreft de begroting van Wageningen Universiteit ingewilligd en voor wat betreft de begrotingen van de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (hierna: Stichting DLO) en van de Stichting Van Hall Larenstein (hierna: Stichting VHL) afgewezen.
Bij de in rubriek 1 aangeduide beslissing heeft de Raad van Bestuur van Wageningen UR eiseres meegedeeld het gemaakte bezwaar niet als bezwaarschrift(en) in de zin van de Awb te zullen behandelen.
Daartegen is beroep ingesteld en door de Raad van Bestuur van Wageningen UR is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van
18 januari 2010. Eiseres is vertegenwoordigd door S.M. Wassenaar, werkzaam bij De Gelderlander, alsmede door R. Vleugels, juridisch adviseur. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Orthel.
3. Overwegingen
Eiseres heeft haar verzoek van 10 maart 2009 gericht aan de Raad van Bestuur van Wageningen UR. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de Raad van Bestuur van Wageningen UR een personele unie is van het College van Bestuur van Wageningen Universiteit, het College van Bestuur van Stichting DLO en het College van Bestuur van Stichting VHL. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het verzoek ingediend bij de Raad van Bestuur van Wageningen UR moet worden aangemerkt als een drietal afzonderlijke verzoeken, gericht aan de Colleges van Bestuur van Wageningen Universiteit, van Stichting DLO en van Stichting VHL.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de primaire beslissing van 27 maart 2009 moet worden aangemerkt als:
- een beslissing van de Raad van Bestuur van Wageningen Universiteit, inhoudend dat de begroting van Wageningen Universiteit wordt verstrekt en dat het verzoek voor het overige wordt afgewezen,
- een beslissing van de Raad van Bestuur van Stichting DLO, inhoudend dat het verzoek wordt afgewezen, en
- een beslissing van de Raad van Bestuur van Stichting VHL, inhoudend dat het verzoek wordt afgewezen.
Het bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank gericht tegen de drie hiervoor genoemde beslissingen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beslissing moet worden aangemerkt als:
- een beslissing van de Raad van Bestuur van Stichting DLO, inhoudend dat het bezwaar niet als bezwaarschrift in de zin van de Awb zal worden behandeld, en
- een beslissing van de Raad van Bestuur van Stichting VHL, inhoudend dat het bezwaar niet als bezwaarschrift in de zin van de Awb zal worden behandeld.
Gelet hierop heeft de rechtbank in de onderhavige procedure de Raad van Bestuur van Stichting DLO en de Raad van Bestuur van Stichting VHL als verweerders aangemerkt.
Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat het voorgaande betekent dat door de Raad van Bestuur van Wageningen Universiteit nog niet is beslist op het bezwaarschrift van eiseres tegen de beslissing van de Raad van Bestuur van Wageningen Universiteit, inhoudend dat de begroting van Wageningen Universiteit wordt verstrekt en dat het verzoek voor het overige wordt afgewezen.
Verweerders zijn van mening dat zij geen bestuursorgaan in de zin van de Awb zijn, dat de primaire beslissing van 27 maart 2009 en de bestreden beslissing van 14 mei 2009 geen besluiten in de zin van de Awb zijn, en dat daarom de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen de bestreden beslissing.
Eiseres heeft het standpunt van verweerders gemotiveerd bestreden. Op haar stellingen zal, voor zover nodig, in het navolgende worden ingegaan.
Om te beginnen is de vraag aan de orde of verweerders bestuursorgaan in de zin van de Awb zijn, en de vraag of de beslissingen van verweerders besluiten in de zin van de Awb zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Ingevolge artikel 1:1 , eerste lid, van de Awb wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 27 april 2006, LJN: AX8603, oordeelt de rechtbank dat Stichting DLO niet krachtens publiekrecht is opgericht nu er geen uitdrukkelijke opdracht tot oprichting van de stichting in een wettelijke regeling is. Stichting DLO is derhalve niet als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb aan te merken.
Ten aanzien van de vraag of Stichting DLO is bekleed met openbaar gezag en mitsdien kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb overweegt de rechtbank vooreerst dat van openbaar gezag sprake is indien aan een orgaan een of meer overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. De rechtbank is van oordeel dat de oprichtingsakte en de statuten van Stichting DLO noch de Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek er blijk van geven dat aan Stichting DLO overheidstaken zijn opgedragen en daartoe publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend. In een dergelijke situatie dient ervan te worden uitgegaan dat er geen sprake is van een b-orgaan, tenzij bijzondere omstandigheden nopen tot een ander oordeel. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Weliswaar is er een financiële relatie tussen Stichting DLO en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), echter in de op Stichting DLO betrekking hebbende stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten te vinden voor een bevoegdheid van de Minister om opdrachten of aanwijzingen te geven bij de uitvoering van de taken van Stichting DLO in een individueel geval.
Ten aanzien van de vraag of Stichting VHL kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de akte van oprichting en de statuten heeft Stichting VHL tot doel het verzorgen van hoger onderwijs, cursussen, het geven van advies en het verrichten van onderzoek. Uit de statuten blijkt dat de stichting dit doel tracht te bereiken door het instandhouden van de hogescholen zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in titel 1 van hoofdstuk 10 van de Wet op het Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Nu Stichting VHL niet is ingesteld krachtens publiekrecht is deze stichting geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is Stichting VHL evenmin aan te merken als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. Aan Stichting VHL is geen overheidstaak opgedragen waarvoor publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
Omdat verweerders geen bestuursorgaan in de zin van de Awb zijn, zijn de primaire beslissing van 27 maart 2009 en de bestreden beslissing geen besluiten in de zin van de Awb. De rechtbank is daarom niet bevoegd om van het onderhavige beroep kennis te nemen.
De rechtbank merkt nog het volgende op.
In het kader van het onderhavige beroep is de vraag aan de orde gekomen of DLO Holding B.V. en haar dochtervennootschappen, en het Van Hall Instituut en de Hogeschool Larenstein, zijn aan te merken als een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan
werkzame instelling, dienst of bedrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Wob. Ook is de vraag aan de orde gekomen of Stichting DLO moet worden aangemerkt als een onder verantwoordelijkheid van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) werkzame instelling, dienst of bedrijf.
De rechtbank is van oordeel dat deze vragen geen bespreking behoeven, omdat deze vragen niet relevant zijn voor de beslissing of verweerders bestuursorgaan in de zin van de Awb zijn, en beroep tegen de bestreden beslissing openstaat.
Van de zijde van eiseres is aan het eind van de behandeling ter zitting voor de derde maal verzocht om aanhouding. Volgens eiseres is als gevolg van het opvragen door de rechtbank van aanvullende stukken binnen de termijn van tien dagen voor de dag van de zitting de goede procesorde geschaad.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet en wijst het verzoek om aanhouding dan ook af. De rechtbank heeft in het kader van de te beantwoorden vraag of verweerders bestuursorganen zijn, de oprichtingsakten, de statuten en de uittreksels van de Kamer van Koophandel van een aantal onder Wageningen UR vallende organisatieonderdelen opgevraagd bij verweerder. De rechtbank is van oordeel dat de voor voornoemde vraag relevante informatie zowel qua omvang als qua inhoud niet zodanige is, dat moet worden aangenomen dat eiseres door het tijdstip waarop deze stukken zijn overgelegd niet meer in staat was zich deugdelijk op de behandeling ter zitting voor te bereiden. Bovendien betreft de bij verweerder opgevraagde informatie gegevens die tevens bij de Kamer van Koophandel (tegen betaling) kunnen worden verkregen.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, mrs. D.J. Post en I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Schanze-de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 26 februari 2010.