RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/1601
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 26 januari 2010.
[Eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 5 maart 2009.
Bij besluit van 22 augustus 2007, verzonden op 27 augustus 2007, heeft verweerder aan eiser en zijn echtgenote voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 voor 3.30 uur hulp bij huishouden (categorie HH2) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 augustus 2008 bezwaar gemaakt.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 22 oktober 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer A. Brouwer.
In geding is de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar.
3.1 Het besluit van 22 augustus 2007 is genomen naar aanleiding van een bezwaarschrift van eiser van 20 april 2007 tegen een primair besluit van 15 maart 2007, waarbij hulp bij het huishouden is toegekend voor de periode 1 januari 2007 tot 15 mei 2008 voor 3.00 uur per week (categorie HH1).
Dat heeft tot gevolg dat verweerder ten onrechte eisers bezwaarschrift van 6 augustus 2008 als bezwaar in behandeling heeft genomen, omdat ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb, daartegen geen bezwaar meer openstond. Rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, van de Awb, is in casu niet aan de orde.
Verweerder had met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk moeten doorzenden aan de rechtbank.
De rechtbank zal daarom het bezwaarschrift van 6 augustus 2008 als beroepschrift in behandeling nemen en het door eiser als beroepschrift aangemerkte schrijven van 14 april 2009 aanmerken als aanvullend beroepschrift.
3.2 Het beroepschrift is, bij verweerder, ingekomen buiten de termijn van zes weken, genoemd in artikel 6:7 van de Awb. De verwijzing in het beroepschrift naar eisers, in afschrift aan verweerder gezonden bezwaarschrift van 22 juli 2008, gericht tot het Centraal Administratie Kantoor (CAK), is in dit verband niet relevant.
Eiser heeft betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat hij eerst door de CAK-beschikking van 24 juli 2008 ervan op de hoogte is geraakt dat het uurtarief van HH2 huishoudelijke hulp veel hoger lag dan het door hem daarvoor verschuldigde uurtarief voor HH1 huishoudelijke hulp. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat van hem niet verwacht kan worden dat hij bezwaar aantekent tegen een toekenningsbesluit van verweerder inzake hulp bij het huishouden in verband met nadien daarin optredende of daarbij betrokken tariefwijzigingen.
3.3 De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft betoogd geen aanleiding de termijnoverschrijding met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser niet in verzuim is geweest.
Indien eiser na de ontvangst van het besluit op bezwaar onzeker was over het met de toekenning van huishoudelijke hulp gemoeide uurtarief, had eiser zich daaromtrent nader kunnen informeren en zekerheidshalve beroep kunnen instellen.
Indien eiser eerst in een later stadium van die tarieven op de hoogte is geraakt - al dan niet door de vaststelling door de gemeente van het Wmo-beleidsplan 2008-2011, dan wel door de vaststelling op 11 december 2008 door de gemeenteraad van de uurtarieven voor 2009 - had eiser aan verweerder, zoals eiser kennelijk ook heeft gedaan, kunnen verzoeken de huishoudelijke hulp te stoppen.
Ook de omstandigheid dat verweerder in het toekenningsbesluit van 22 augustus 2007 een slag om de arm heeft gehouden door de opmerking dat de indicatie slechts voor een periode van 2 jaar is afgegeven in afwachting van verdere ontwikkelingen binnen de Wmo, levert geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op.
Overigens is in het genoemde toekenningsbesluit, onder aanhaling van de toepasselijke regelingen en meezending van een folder, voor de berekening, vaststelling en inning van de eigen bijdrage verwezen naar een door het CAK aan eiser toe te zenden brief en nota. Het ontbreken van informatie over het hogere uurtarief voor HH2 levert naar het oordeel van de rechtbank evenmin verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op.
3.4 Op grond van het vorenstaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, mrs. W.H.A.C.M. Bouwens en G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 26 januari 2010.