zaaknummer / rolnummer: 188407 / HA ZA 09-1430
Vonnis van 24 februari 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUGMAN KEUKENS & BADKAMERS B.V.,
statutair gevestigd te Capelle aan den IJssel, kantoorhoudende te Waalwijk,
eiseres,
advocaat mr. M.F.J.M. van Rooy te Boxtel,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Both te Utrecht.
Partijen zullen hierna Brugman en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 december 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] heeft op 8 december 2007 bij het filiaal van Brugman in Arnhem een badkamer gekocht voor een bedrag van in totaal € 10.000,00. In de door [gedaagde] ondertekende koopovereenkomst staat vermeld dat de algemene voorwaarden van de Centrale Branchevereniging Wonen deel uitmaken van de overeenkomst en dat opdrachtgever door middel van ondertekening verklaart de tekst van de voorwaarden te hebben ontvangen.
2.2. De artikelen 9 en 12 van die algemene voorwaarden luiden als volgt:
“Artikel 9 – De opslag van zaken
1. Ingeval de overeengekomen zaken na aanbieding tot levering op de afgesproken leverdatum niet worden aanvaard, anders dan wegens gebrekkige levering dan wel omdat de afnemer de zaken niet wil aanvaarden, zal de ondernemer binnen een redelijke termijn een tweede levering doen. De ondernemer is na weigering dan wel na tweede levering gerechtigd opslagkosten en eventuele verdere aantoonbare schade en redelijke kosten aan de afnemer in rekening te brengen.
2. Ingeval ook de tweede levering niet wordt aanvaard, zal de ondernemer:
a. nakoming van de overeenkomst vorderen, opslagkosten, eventuele verdere aantoonbare schade en redelijke kosten in rekening brengen;
b. dan wel eerst de zaken 30 dagen onder berekening van opslagkosten voor de afnemer in opslag houden;
c. indien de te leveren zaken daarna nog niet door de afnemer zijn afgenomen, is de ondernemer gerechtigd de overeenkomst als geannuleerd te beschouwen als bedoeld in artikel 12. Indien de ondernemer de overeenkomst als geannuleerd beschouwt, wordt het annuleringsbedrag verhoogd met het bedrag van de opslagkosten voor de 30 dagen.
3. In geval van weigering, hetzij na eerste, hetzij na tweede levering, heeft de ondernemer de keuze te handelen als voorzien onder a, b of c.
[…]
Artikel 12 – De annulering
1. Bij annulering van de overeenkomst door de afnemer is deze een schadevergoeding verschuldigd van 30% van hetgeen de afnemer bij de uitvoering van de overeenkomst had moeten betalen, tenzij partijen bij het sluiten van de overeenkomst anders zijn overeengekomen. Het percentage als bedoeld in de vorige zin bedraagt 50%, indien de annulering van een overeenkomst door de afnemer geschiedt terwijl de afnemer er al van in kennis is gesteld dat de op- of aflevering of een deel ervan indien het een deellevering betreft kan plaatsvinden.
2. De in het vorige lid genoemde percentages zijn vaststaand, tenzij de ondernemer kan bewijzen dat zijn schade groter is of de afnemer aannemelijk kan maken dat de schade kleiner is.”
2.3. Op het moment van de koop woonde [gedaagde] met zijn vrouw en dochtertje op het adres [adres]. Vanaf 1 januari 2008 hebben zij op een vakantiepark gewoond. In de eerste week van maart 2008 zijn zij verhuisd naar het adres [adres], welk adres als afleveradres op de koopovereenkomst is vermeld.
2.4. [gedaagde] heeft Brugman op 21 december 2007 het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van mijn bezoek aan uw filiaal in Arnhem het volgende;
Zoals besproken wil ik u ivm omstandigheden verzoeken mijn order “on hold” te zetten totdat ik een financiering voor mijn woning kan regelen. Ook wil ik graag van u weten wat de annuleringskosten zouden zijn bij eventuele annulering.”
2.5. Op 11 februari 2008 heeft Brugman [gedaagde] het volgende geschreven:
“Daar uw order vanaf week 7 2008 bij ons in opslag staat, ontvangt u dit schrijven.
Om hoge opslagkosten tegen te gaan willen wij u vriendelijk verzoeken 50% van het totale orderbedrag binnen 14 dagen na dagtekening op ons rekeningnummer over te maken. In uw geval komt dit neer op een bedrag van € 5.000,-. Zodra dit bedrag is voldaan zullen er geen opslagkosten meer in rekening gebracht worden.
Tevens verzoeken wij u telefonisch contact op te nemen met ondergetekende, zodat wij de stand van zaken met u kunnen doorspreken.
Mocht een reactie cq betaling uitblijven gaan wij ervan uit dat u uw order niet meer wenst af te nemen en zijn wij genoodzaakt de annuleringsprocedure te starten. Wij zullen u in dat geval schriftelijk op de hoogte stellen van de annuleringskosten, die hiervoor in rekening gebracht zullen worden.”
2.6. Op 25 februari 2008 heeft Brugman [gedaagde] een herinnering gestuurd. Vervolgens heeft Brugman [gedaagde] bij aangetekende brief van 11 maart 2008 het volgende geschreven:
“Tot op heden hebben wij nog geen reactie c.q. betaling van u mogen ontvangen, ondanks herhaaldelijk schrijven onzerzijds, inzake uw opslagorder.
Wij zien derhalve géén andere mogelijkheid dan de gebruikelijke annuleringsprocedure te starten. Wij betreuren deze gang van zaken ten zeerste maar zien helaas géén andere uitweg.
Conform de voorwaarden van de Centrale Branchevereniging Wonen zijn wij gerechtigd annuleringskosten te berekenen. Deze bedragen in uw geval:
Totale orderbedrag: € 10.000,00
50% annuleringskosten over het totale orderbedrag: € 5.000,00
Reeds door u aanbetaald: € 0,00
Nog te voldoen: € 5.000,00
Wij verzoeken u vriendelijk bovengenoemd annuleringsbedrag binnen twee weken na dagtekening op rekeningnummer 43.52.75.658 over te maken […]”
2.7. Daarna heeft Brugman [gedaagde] nog enkele malen aangeschreven tot betaling van de annuleringskosten. Zij heeft vervolgens een incassobureau en later een advocaat ingeschakeld. [gedaagde] heeft niet betaald.
3. Het geschil
3.1. Brugman vordert:
- een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden en
- veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 6.135,59 (€ 5.000,00 in hoofdsom, € 385,59 aan rente tot 1 juni 2009 en € 750,00 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de contractuele rente over € 5.000,00 vanaf 1 juni 2009 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Aan haar vordering legt zij de vaststaande feiten ten grondslag.
3.2. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Brugman terecht de annuleringsprocedure is gestart en onder verwijzing naar de algemene voorwaarden aanspraak maakt op vergoeding van schade ter hoogte van 50% van de koopsom.
4.2. [gedaagde] betwist in de eerste plaats dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Dat betoog gaat echter niet op nu in de overeenkomst is vermeld dat de CBW voorwaarden van toepassing zijn en [gedaagde] die overeenkomst heeft ondertekend. Zijn betoog dat toepasselijkheid van de algemene voorwaarden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid gaat evenmin op. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, te weten dat hij van de voorwaarden geen kennis heeft kunnen nemen, kan op grond van artikel 6:233 aanhef en onder b BW wel leiden tot vernietigbaarheid van bepalingen in de algemene voorwaarden maar heeft geen gevolg voor de toepasselijkheid.
4.3. [gedaagde] beroept zich ook op de vernietigbaarheid van de annuleringsregeling in de algemene voorwaarden. Hij stelt daartoe in de eerste plaats dat hij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Ter onderbouwing hiervan voert hij aan dat hij op de dag van de koop samen met zijn vrouw en dochtertje naar het Brugman filiaal is gegaan, dat hij daar tegen sluitingstijd nog zat en onder druk werd gezet de koopovereenkomst meteen te tekenen. Enige bedenktijd werd hem niet gegund. [gedaagde] betwijfelt of hij de algemene voorwaarden toen overhandigd heeft gekregen, maar in ieder geval heeft hij geen gelegenheid gehad die voorwaarden te lezen. Nu [gedaagde] bij ondertekening van de overeenkomst ook heeft getekend voor ontvangst van de tekst van die voorwaarden, moet ervan uit worden gegaan dat hem deze voorwaarden ter hand zijn gesteld. Ingevolge artikel 6:234 lid 1 sub a BW in combinatie met artikel 6:233 aanhef en onder b BW heeft Brugman daarmee in beginsel aan haar informatieplicht voldaan. Dat kan anders zijn als komt vast te staan dat [gedaagde] ondanks de terhandstelling door toedoen van Brugman toch geen gelegenheid heeft gehad de voorwaarden voor het ondertekenen van de koopovereenkomst te lezen. Brugman betwist dat zij [gedaagde] bij het sluiten van de koopovereenkomst onder druk heeft gezet te tekenen. Het ligt volgens de gewone regels van bewijslastverdeling op de weg van [gedaagde] zijn stellingen op dit punt te bewijzen. Aan hem zal daarom bewijs worden opgedragen.
4.4. Het beroep van [gedaagde] op vernietigbaarheid van de annuleringsregeling is tevens gebaseerd op artikel 6:233 aanhef en onder a BW. In dat artikel is bepaald dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij.
4.5. Op zichzelf kan een bepaling zoals opgenomen in artikel 12 van de CBW voorwaarden gerechtvaardigd zijn in een situatie zoals hier, waarin door de verkoper eerst artikelen worden besteld en ingekocht om vervolgens aan de klant te worden afgeleverd. In een dergelijk situatie moet de verkoper kosten maken nog voordat zij haar prestatie tegenover de koper kan leveren. Het is voldoende aannemelijk dat in dat geval nodeloos kosten zijn gemaakt en schade wordt geleden als de koper vervolgens niet afneemt. Dit (ook voor [gedaagde] kenbare) belang van Brugman moet worden afgewogen tegen het belang van [gedaagde]. Daarbij moet bedacht worden dat het hier gaat om een consumentenkoop, dus een professionele partij tegenover een consument.
4.6. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij bij zijn bezoek aan Brugman tegen de verkoopmedewerker, de heer [betrokkene1], heeft gezegd dat hij geen koopovereenkomst wilde sluiten, omdat onzeker was of hij de financiering wel rond zou kunnen krijgen. Zijn schoonvader zou zich voor de hypotheekverstrekking garant moeten stellen. Toen de hypotheekverstrekker wegens ziekte en vervolgens overlijden van zijn schoonvader besloot de hypotheek niet te verstrekken, heeft hij onmiddellijk contact opgenomen met Brugman. Hij is naar het filiaal gegaan en heeft daar met de heer [betrokkene1] besproken dat met de order vooralsnog niets zou worden gedaan. Dit alles is volgens [gedaagde] gebeurd ongeveer een week na het sluiten van de koopovereenkomst. Hij heeft het gesprek met [betrokkene1] schriftelijk bevestigd in zijn brief van 21 december 2007. Daarna is er nog enkele malen telefonisch contact geweest. Brugman betwist dat [gedaagde] een tweede maal in het filiaal is geweest en toen met de heer [betrokkene1] heeft gesproken. Zij betwist voorts dat zij hierover een brief van [gedaagde] heeft ontvangen of telefonisch contact met [gedaagde] heeft gehad.
4.7. Volgens de gewone regels van bewijslastverdeling rust op [gedaagde] de last zijn stellingen te bewijzen. Als hij daarin slaagt dan is de conclusie gerechtvaardigd dat het annuleringsbeding voor [gedaagde] onredelijk bezwarend is. In dat geval had van Brugman immers verwacht mogen worden dat zij terughoudendheid zou betrachten bij het sluiten van de overeenkomst. Juist vanwege de onzekerheid omtrent de financiering was het risico dat [gedaagde] niet zou kunnen afnemen en daarmee de kans dat Brugman de annuleringsregeling in werking zou (moeten) stellen reëel. Vervolgens had van Brugman zeker verwacht mogen worden dat zij na de mededeling van [gedaagde] dat de financiering niet rond zou komen geen verdere uitvoering zou geven aan de overeenkomst. Dan was zij niet in de situatie gekomen waarin artikelen bij haar werden afgeleverd, zonder dat zij de mogelijkheid had deze bij [gedaagde] af te leveren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [gedaagde] ook hier bewijs opdragen.
4.8. Als [gedaagde] erin slaagt bewijs te leveren, zodat het beroep op artikel 6:234 lid 1 sub a BW in combinatie met artikel 6:233 aanhef en onder b BW of op artikel 6:233 aanhef en onder a BW slaagt, dan leidt dat tot vernietigbaarheid van de annuleringsregeling. De vordering die op die regeling is gebaseerd is dan niet toewijsbaar.
4.9. Voor zover [gedaagde] zijn beroep op vernietigbaarheid van artikel 12 van de algemene voorwaarden baseert op verwijzing naar artikel 6:237 aanhef en onder i BW gaat dat beroep niet op. Deze bepaling ziet immers niet op de situatie die zich hier volgens Brugman voordoet, namelijk dat [gedaagde] zijn verplichting tot afname van het gekochte niet is nagekomen.
4.10. In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [gedaagde] op te bewijzen
- dat hij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad vóór het sluiten van de overeenkomst van de algemene voorwaarden kennis te nemen,
- dat hij de heer [betrokkene1] voorafgaand aan de koop duidelijk heeft gemaakt dat de financiering nog niet rond was en
- dat hij omstreeks een week na de koop, toen bleek dat financiering niet lukte, met de heer [betrokkene1] heeft besproken dat de bestelling niet zou worden doorgezet,
5.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.E.M. Overkamp in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op woensdag 21 april 2010 van 13.00 tot 17.00 uur,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.