ECLI:NL:RBARN:2010:BL6634

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2722
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar van KHN tegen gedogen van alcoholverstrekkende keten

Op 23 februari 2010 heeft de Rechtbank Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarin de Koninklijke Horeca Nederland (KHN) beroep aantekende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen het gedogen van een keten waar alcoholhoudende drank wordt geschonken. De rechtbank oordeelde dat het voldoende aannemelijk is dat de concurrentiepositie van de leden van KHN in het geding is. De rechtbank stelde dat als het college van burgemeester en wethouders van Barneveld meent dat er geen sprake is van omzetverlies, het aan hen is om dat te bewijzen. Het college had ten onrechte van KHN geëist dat zij een daadwerkelijk omzetverlies bij haar leden zou aantonen.

De rechtbank benadrukte dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende degene is wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In dit geval komt de vereniging op voor de collectieve belangen van haar leden, en het belang van eerlijke concurrentie valt daar ook onder. De rechtbank concludeerde dat het besluit van het college om het bezwaar van KHN niet-ontvankelijk te verklaren niet op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering berustte. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat het college het door KHN betaalde griffierecht van € 297 aan hen moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2722
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 februari 2010.
inzake
Afdeling Barneveld/Scherpenzeel van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, eiseres,
gevestigd te Terschuur, vertegenwoordigd door D.A. Hogervorst,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 juni 2009.
2. Procesverloop
Bij separate besluiten van 12 februari 2009 heeft verweerder achttien gedoogbesluiten onder voorwaarden afgegeven, elk voor het gebruik van een keet waarin alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
Tegen deze besluiten is door onder meer eiseres bezwaar gemaakt. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is door eiseres beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 29 januari 2010. Namens eiseres is aldaar D.A. Hogervorst verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Verhoef, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit, samengevat en voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat individuele leden van eiseres' vereniging schade zouden lijden door de aanwezigheid van de keten, waar niet mag worden verdiend aan het verstrekken van (alcoholhoudende) drank. Daarmee kan volgens verweerder niet worden gesteld dat eiseres hier opkomt voor een collectief belang en kan zij niet als belanghebbende worden beschouwd.
3.2 Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat een vereniging die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Het aantonen van omzet verlies van individuele leden acht eiseres daarvoor niet noodzakelijk.
3.3 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.4 Ingevolge artikel 3 van de statuten van eiseres heeft de vereniging ten doel: in het gebied van de gemeenten Scherpenzeel en Barneveld de algemene materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van de leden en de bedrijfscategorieën waartoe deze behoren te behartigen, zulks in overeenstemming met het doel in de statuten van het verbond.
Ingevolge artikel 4 van de statuten van het verbond stelt deze zich ten doel de behartiging van de materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van haar leden in de meest ruime zin des woords, alsmede van het hotel, restaurant, café en aanverwant bedrijf, eveneens in de ruimste zin des woords.
3.5 Ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State -verder: de Afdeling- van 28 januari 2009, rechtspraak.nl, LJN BH1128) komt een vereniging die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt.
Uit dezelfde uitspraak volgt dat onder de materiële en immateriële belangen ook het belang van een eerlijke concurrentie valt. Bij omzetverlies is dat belang in geding.
3.6 Met de gedoogbesluiten wordt mogelijk gemaakt dat in de keten drank wordt geschonken. Naar het oordeel van de rechtbank moet aangenomen worden dat dit hetzelfde marktsegment betreft als waarin de leden van eiseres actief zijn. Het raakt dan ook rechtstreeks de concurrentiepositie van de leden. In de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008 (LJN BC4687), waarop verweerder zich beroept, was een dergelijk rechtstreeks verband niet aanwezig, nu daar door een vereniging van horecaondernemers werd geageerd tegen het houden van beurzen en (rommel)markten. De rechtbank ziet in deze uitspraak dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat, om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, op eiseres de bijkomende taak rust om aan te tonen dat er onder haar leden daadwerkelijk omzetverlies wordt geleden. Evenmin rust op eiseres de taak om te specificeren welke van haar leden omzetverlies lijden. Niet gebleken is dat eiseres niet voor een collectief belang zou opkomen.
3.7 Gelet op het aantal afgegeven gedoogbesluiten moet omzetverlies op voorhand aannemelijk worden geacht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 (LJN BB0379) leidt de rechtbank af dat indien verweerder zich op het standpunt stelt dat desondanks geen sprake is van omzetverlies, het aan hem is om dat aan te tonen. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit niet gedaan. Het enkele gegeven dat in de keten niet mag worden verdiend aan het verstrekken van drank, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat geen sprake zal zijn van omzetverlies.
Het besluit om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren berust dan ook niet op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
3.8 Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3.9 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 297 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, voorzitter, mr. A.A.J. de Gier en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 23 februari 2010.