RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2722
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 februari 2010.
Afdeling Barneveld/Scherpenzeel van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland, eiseres,
gevestigd te Terschuur, vertegenwoordigd door D.A. Hogervorst,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 2 juni 2009.
Bij separate besluiten van 12 februari 2009 heeft verweerder achttien gedoogbesluiten onder voorwaarden afgegeven, elk voor het gebruik van een keet waarin alcoholhoudende drank wordt verstrekt.
Tegen deze besluiten is door onder meer eiseres bezwaar gemaakt. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is door eiseres beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 29 januari 2010. Namens eiseres is aldaar D.A. Hogervorst verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Verhoef, werkzaam bij verweerders gemeente.
3.1 Verweerder heeft aan het bestreden besluit, samengevat en voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat individuele leden van eiseres' vereniging schade zouden lijden door de aanwezigheid van de keten, waar niet mag worden verdiend aan het verstrekken van (alcoholhoudende) drank. Daarmee kan volgens verweerder niet worden gesteld dat eiseres hier opkomt voor een collectief belang en kan zij niet als belanghebbende worden beschouwd.
3.2 Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat een vereniging die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Het aantonen van omzet verlies van individuele leden acht eiseres daarvoor niet noodzakelijk.
3.3 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder een belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3.4 Ingevolge artikel 3 van de statuten van eiseres heeft de vereniging ten doel: in het gebied van de gemeenten Scherpenzeel en Barneveld de algemene materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van de leden en de bedrijfscategorieën waartoe deze behoren te behartigen, zulks in overeenstemming met het doel in de statuten van het verbond.
Ingevolge artikel 4 van de statuten van het verbond stelt deze zich ten doel de behartiging van de materiële en immateriële (bedrijfs)belangen van haar leden in de meest ruime zin des woords, alsmede van het hotel, restaurant, café en aanverwant bedrijf, eveneens in de ruimste zin des woords.
3.5 Ingevolge vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State -verder: de Afdeling- van 28 januari 2009, rechtspraak.nl, LJN BH1128) komt een vereniging die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt.
Uit dezelfde uitspraak volgt dat onder de materiële en immateriële belangen ook het belang van een eerlijke concurrentie valt. Bij omzetverlies is dat belang in geding.
3.6 Met de gedoogbesluiten wordt mogelijk gemaakt dat in de keten drank wordt geschonken. Naar het oordeel van de rechtbank moet aangenomen worden dat dit hetzelfde marktsegment betreft als waarin de leden van eiseres actief zijn. Het raakt dan ook rechtstreeks de concurrentiepositie van de leden. In de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2008 (LJN BC4687), waarop verweerder zich beroept, was een dergelijk rechtstreeks verband niet aanwezig, nu daar door een vereniging van horecaondernemers werd geageerd tegen het houden van beurzen en (rommel)markten. De rechtbank ziet in deze uitspraak dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat, om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, op eiseres de bijkomende taak rust om aan te tonen dat er onder haar leden daadwerkelijk omzetverlies wordt geleden. Evenmin rust op eiseres de taak om te specificeren welke van haar leden omzetverlies lijden. Niet gebleken is dat eiseres niet voor een collectief belang zou opkomen.
3.7 Gelet op het aantal afgegeven gedoogbesluiten moet omzetverlies op voorhand aannemelijk worden geacht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2007 (LJN BB0379) leidt de rechtbank af dat indien verweerder zich op het standpunt stelt dat desondanks geen sprake is van omzetverlies, het aan hem is om dat aan te tonen. Verweerder heeft dat in het bestreden besluit niet gedaan. Het enkele gegeven dat in de keten niet mag worden verdiend aan het verstrekken van drank, biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om aan te nemen dat geen sprake zal zijn van omzetverlies.
Het besluit om het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren berust dan ook niet op een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
3.8 Nu niet gebleken is van door eiseres gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, acht de rechtbank geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
3.9 Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 297 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. L. van Gijn, voorzitter, mr. A.A.J. de Gier en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 23 februari 2010.