ECLI:NL:RBARN:2010:BL4396

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
18 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195761
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerling tot islamitische basisschool na definitieve verwijdering wegens gedragsproblemen

In deze zaak hebben de ouders van een leerling van de Ibn-i-Sinaschool in Arnhem de school in kort geding gedagvaard. Zij vorderden dat hun zoon, die in december 2009 definitief van school was verwijderd vanwege ernstige gedragsproblemen, weer zou worden toegelaten. De school had eerder een besluit genomen tot verwijdering na een reeks incidenten en had de ouders geïnformeerd over de noodzaak van speciaal onderwijs. De ouders stelden dat de school niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor verwijdering en dat de betrokken groepsleraar niet was gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de school voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de ouders zelf verantwoordelijk waren voor het niet kunnen plaatsen van hun zoon op een andere school. De vordering van de ouders werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van scholen en de verantwoordelijkheden van ouders in het vinden van passend onderwijs voor hun kinderen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 195761 / KG ZA 10-63
Vonnis in kort geding van 18 februari 2010
in de zaak van
1. [eiser1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E. Bülbül te Nijmegen,
tegen
de stichting
STICHTING PRIMAIR ONDERWIJS OP ISLAMITISCHE GRONDSLAG IN MIDDEN EN OOST NEDERLAND,
gevestigd te Leusden,
gedaagde,
bijgestaan door mr. S. Prekpalaj te Amersfoort.
Eisers zullen gezamenlijk de ouders van [naam kind] en gedaagde zal de school dan wel SIMON worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de ouders van [naam kind]
- de pleitnota van de school.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eisers zijn de ouders van de [naam kind], geboren op [datum]. [naam kind] is sinds 16 mei 2005 ingeschreven op de islamitische basisschool Ibn-i-Sina te Arnhem (hierna ook: de school). De school maakt deel uit van de Stichting Primair Onderwijs op Islamitische Grondslag in Midden en Oost Nederland (gedaagde).
2.2. In september/oktober 2005 is [naam kind] in verband met gedragsproblemen aangemeld bij het Zorgplatform dat deel uit maakt van het Bijzonder WSNS-verband Arnhem en omstreken (hierna: ZPF). Op 13 februari 2007 is het dossier gesloten.
2.3. In januari 2009 is [naam kind] door de school opnieuw aangemeld bij het ZPF.
In het aanmeldingsformulier staat onder meer:
“In de klas heeft hij storend gedrag: hij luistert niet, gedraagt zich niet, is agressief naar andere kinderen, reageert tegenstrijdig, gooit met spullen.” en “De leerkracht geeft aan dat [naam kind] in zijn eigen wereld leeft. Hij is in de klas moeilijk te handhaven. Ondanks allerlei afspraken en gesprekken met hem, is er geen resultaat. Hij houdt zich niet aan de afspraken. De leerkracht weet niet meer hoe ze hem bereiken moet.”
2.4. Op 17 maart 2009 heeft de eerste bespreking van het ZPF plaatsgevonden. Op 21 april 2009 heeft de tweede bespreking plaatsgevonden. In het verslag daarvan staat onder meer:
“[betrokkene1] (observant van het ZPF, toevoeging voorzieningenrechter) heeft [naam kind] op school geobserveerd. Zij zag [naam kind] om 9.45 uur al op de gang zitten na een zeer hectische gebeurtenis. [naam kind] had al een kind geslagen en er was een ruit gesneuveld door zijn toedoen. Er was veel tumult om [naam kind] heen. (…) [betrokkene2] laat weten dat het nu helemaal niet meer gaat. School heeft de inspectie en leerplichtzaken ingeschakeld. [naam kind] wordt sinds 14 april om 12.30 uur opgehaald. Hij is ’s middags niet meer op school. De overblijfouder kan hem niet aan tussen de middag. En de leerkracht kan het nog maar net bolwerken.”
2.5. Op 24 april 2009 heeft de Permanente Commissie Leerlingenzorg op aanvraag van de ouders van [naam kind] een Beschikking PCL gegeven, overeenkomstig artikel 23 lid 1 Wet op Primair Onderwijs (hierna: WPO). Daarin staat onder meer vermeld:
“MOTIVERING BIJ PCL BESLUIT
Speciaal basisonderwijs is voor [naam kind] noodzakelijk op grond van zijn verminderde cognitieve mogelijkheden en het zwaar storende gedrag. Ondanks dat school over een langere periode diverse interventies heeft gepleegd is er momenteel sprake van acute en ernstige handelingsverlegenheid.”
2.6. Bij brief van 27 mei 2009 hebben de ouders van [naam kind] bezwaar gemaakt tegen voornoemde beslissing. Bij brief van 12 juni 2009 heeft PCL de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld:
“ In antwoord op uw schrijven d.d. 27-05-2009 waarin u aangeeft dat u wilt dat uw zoon op de Ibn I Sinaschool blijft, kunnen wij u mededelen dat dit mag. De beschikking verplicht u niet uw zoon op een andere school te plaatsen. Dat is uw eigen keuze.”
2.7. Op 10 juli 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de school en de ouders van [naam kind]. In het gespreksverslag staat onder meer:
“ Uit de leerlinggegevens van [naam kind] blijkt, dat er geen vooruitgang zichtbaar is in de leeropbrengsten. Het kind is in de groep onrustig, soms angstig, zit dan met zijn handen voor zijn gezicht en komt niet tot het maken van opdrachten. Hij houdt de hele groep in de gaten en moet steeds aangespoord worden aan het werk te gaan.
Wij maken ons zorgen om zijn gedrag, en we hebben zorg over zijn leren.
Het kind moet goed onderwijs krijgen en de zorg die hij nodig heeft, kunnen wij hem niet bieden.
Er was een plaats voor hem geregeld op een school voor speciaal basisonderwijs, waar hij tot rust zou kunnen komen door in zijn eigen tempo op zijn eigen niveau onderwijs te volgen. De ouders wilden niet meewerken aan de overplaatsing.
De directeur geeft aan, dat als ouders voor hun kind een andere school willen zoeken, een nieuwe uitdaging aan willen gaan, zij dat zeker moeten proberen. Maar zij onthouden hun kind wel de speciale zorg die het nodig heeft door hem op een reguliere school te willen plaatsen. Als hij op een reguliere basisschool blijft, zal hij het eindniveau van groep 8 niet behalen. De “Ibn i Sinaschool” is een reguliere basisschool. Wij geven aan ouders aan dat wij problemen ondervinden bij het lesgeven aan [naam kind]; problemen met zijn gedrag, zijn werkhouding, zijn omgang met medeleerlingen en volwassenen, zijn leerresultaten. Wij adviseren de ouders hem op een school te plaatsen, die meer aan zijn behoeftes tegemoetkomt.
Ouders geven aan dat zij op zoek gaan naar een andere basisschool. Als een andere school hem niet accepteert, blijft hij op de “Ibn i Sinaschool”.
De directeur geeft aan, dat er dan procedures zijn, die de school kan volgen, deze staan beschreven in de schoolgids (hoofdstuk 5).
Ouders moeten goed nadenken, het kind is hun verantwoordelijkheid.”
2.8. Op dinsdag 24 november 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders van [naam kind], de directeur van de school, de groepsleerkrachten van groep 3 en 4 en de intern begeleider van de school. In het gespreksverslag staat onder meer:
“Onderwerp: Overplaatsing van [naam kind] [naam kind] naar een sbo school.
Op dinsdag 25 november 2009 hebben wij de ouders van [naam kind] [naam kind] uitgenodigd om te praten over de overplaatsing van hem naar een sbo school (speciaal basisonderwijs).
Tijdens dit gesprek zijn onze zorgen als school bekend gemaakt. De leerprestaties en het gedrag van hem hebben een grote negatieve invloed op zijn ontwikkeling, maar tevens ook op die van de groepsleerkracht en de kinderen. Zowel [betrokkene3], als de ib-er en de leerkracht van [naam kind] [naam kind] geven aan dat de gebruikte middelen op school en in de klas niet voldoende zijn om [naam kind] [naam kind] in zijn ontwikkeling de nodige aandacht te geven. De aanwezige middelen zijn tot in het uiterst toegepast, maar tevergeefs, aldus dhr. [betrokkene3]. Er zijn eerdere interventies geweest over dit onderwerp, maar de ouders hebben tot op heden niet meegewerkt. Dhr. [betrokkene3] geeft de ouders tot maandag 30 november 2009 de tijd om een school te kiezen. Ook geeft hij zijn volledige medewerking aan om scholen samen te bezichtigen. De ouders geven alleen aan dat ze erover gaan nadenken.
Einde verslag”
2.9. Bij brief van 26 november 2009 heeft de school de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld:
“De ontwikkelingen van de laatste tijd en het incident van woensdag 25 november 2009 heeft ons doen besluiten om [naam kind] met ingang van 26 november 2009 voor onbepaalde tijd te schorsen.
Op dinsdag 24 november 2009 hebben de directeur, de leerkrachten van groep 3 en 4 en de intern begeleider met u een gesprek gevoerd en u uitgelegd dat het met [naam kind] niet goed gaat in de klas.
Wij als school hebben in juli al aangegeven dat wij ons zorgen maken over zijn gedrag en zijn leeropbrengsten. Wij gaven aan dat wij de zorg, die hij nodig heeft, niet kunnen bieden. De PCL heeft een beschikking gegeven, waarin gezegd wordt dat onderwijs voor [naam kind] noodzakelijk is. Er was een plaats voor hem geregeld op een SBO-school, maar u als ouders wilden niet meewerken aan overplaatsing.
De school draagt verantwoordelijkheid voor het bieden van goed onderwijs aan de leerlingen op school. Dit onderwijs wordt door verschillende incidenten van de afgelopen periode behoorlijk belemmerd voor de leerlingen van groep 4. Door het incident van woensdag 25 november zit bovendien de leerkracht van groep 3 ziek thuis.
De school kan daarom uw kind [naam kind] niet meer accepteren als leerling en schorst hem vanaf vandaag voor onbepaalde tijd.
De school vindt dat u als ouder verantwoordelijk bent voor het vinden van passend onderwijs voor uw kind, wij zijn ten alle tijde bereid om u te helpen bij het vinden van een school die hem wel de nodige begeleiding kan bieden.”
2.10. Bij aangetekende brief van 18 december 2009 heeft de school de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld:
“Betreft: Definitief besluit tot verwijdering
Geachte ouders,
Bij brief d.d. 4 december 2009 heeft het bestuur u op de hoogte gesteld van ons voornemen [naam kind] [achternaam] van onze school te verwijderen. Wij hebben u tweemaal uitgenodigd voor een gesprek. Het eerste gesprek zou plaats vinden op 4 december jl., helaas heeft u dit gesprek afgebeld. Op 4 december jl. heeft u namens het bestuur een brief ontvangen, met daarin wederom een uitnodiging voor een gesprek d.d. 9 december jl. Ook op deze afspraak bent u helaas niet verschenen.
Op 14 december jl. bent u gelukkig wel verschenen voor een gesprek. In dit gesprek heeft u geen bezwaren te kennen gegeven tegen het verwijderen van uw zoon van onze school. Gezien het feit dat u in het gesprek geen bezwaren heeft geuit tegen het voorgenomen besluit, heeft het bestuur definitief besloten [naam kind] [achternaam] van onze school te verwijderen.
Overeenkomstig artikel 40, vijfde lid van de Wet Primair Onderwijs heeft het bestuur zich ingespannen een andere school voor uw zoon te vinden. Op 11 december jl. heeft het bestuur een basisschool voor speciaal onderwijs -SBO de Piramide- bereid gevonden uw zoon toe te laten. Deze school kan de vereiste zorg bieden die wij uw zoon niet kunnen bieden. Van SBO de Piramide heeft het bestuur vrijdag 11 december jl. vernomen dat u uw zoon daar reeds heeft ingeschreven.
Op grond van het hiervoor gemelde, bericht het bestuur u hierbij tot daadwerkelijke verwijdering over te gaan van uw zoon [naam kind] [achternaam] en aldus vanaf heden de toegang tot de school te zullen weigeren.
U heeft in het gesprek d.d. 14 december jl. aangegeven geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheden tot bezwaar en beroep. Hierbij wijst het bestuur u echter nogmaals op uw recht om -indien u het niet eens bent met dit besluit- binnen zes weken na dagtekening bezwaar te maken. (…)”
2.11. Op 11 december 2009 hebben de ouders van [naam kind] [naam kind] ingeschreven bij SBO de Piramide. Op 4 januari 2010 is [naam kind] voor het eerst naar deze school gegaan. Na een kort verblijf heeft de Piramide de vader van [naam kind] verzocht hem op te halen.
2.12. Bij brief van 4 januari 2010 heeft SBO de Piramide de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld:
“ Hierbij deel ik u mede dat [naam kind] [achternaam] niet ingeschreven wordt op SBO de Piramide.
[naam kind] is op 4 januari 2010 twintig minuten in de groep geweest en heeft in deze tijd leerkrachten geschopt en geknepen, de adjunct-directeur gebeten, een tafel omgegooid en een boek gescheurd.
De veiligheid van zowel onze leerlingen en leerkrachten, maar zeker ook van [naam kind] zelf, is in het geding en kan onvoldoende gegarandeerd worden. Daarnaast zijn wij niet in staat om adequaat onderwijs aan [naam kind] te geven.
Ik heb de directeur van basisschool Inn-I Sina, dhr. [betrokkene3], telefonisch hiervan op de hoogte gebracht.”
2.13. Bij brief van 13 januari 2010 heeft mevrouw [betrokkene4], coördinator WSNS Arnhem Noord e.o., de ouders van [naam kind] uitgenodigd voor een gesprek op 21 januari 2010 op de SBO-school De Toonladder. In de bijlage bij de brief heeft mevrouw [betrokkene4] alle stappen vermeld die zijn gezet in en door het Bijzonder Samenwerkingsverband Arnhem e.o., waaronder:
“ In november werd het gedrag van [naam kind] zodanig dat [naam kind] niet te handhaven was op school en is toen geschorst. Hierover is contact geweest met de leerplichtambtenaar Dhr. M. [betrokkene5], de inspectie, mevr. [betrokkene6] en het Samenwerkinsgverband WSNS: mevr. [betrokkene4].
Er is op dat moment, mede gezien de beschikking SBO, gezocht naar een SBO-school voor [naam kind].”
2.14. Bij brief van 13 januari 2010 heeft de advocaat van de ouders van [naam kind] bij de school schriftelijk bezwaar gemaakt tegen het verwijderingsbesluit van 18 december 2009.
2.15. Bij fax van 15 januari 2010 heeft de school de advocaat van de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld dat het bestuur kennis heeft genomen van het bezwaarschrift en op korte termijn inhoudelijk zal reageren om de onjuist geschetste voorstelling van zaken recht te zetten.
2.16. Bij brief van eveneens 15 januari 2010 heeft de school de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld:
“Bij deze wil het bestuur van SIMON u informeren over de te nemen stappen omtrent de procedure m.b.t. uw zoon [naam kind]. Namens uw advocaat heeft u bezwaar aangetekend tegen het besluit uw zoon te verwijderen van de Inb-I-Sinaschool. Hierop zal het bestuur op zeer korte termijn inhoudelijk reageren.(…)
Wat het bestuur overigens bevreemdt, is dat er op donderdag 21 januari a.s. een gesprek met u gepland staat waarbij WSNS, een andere SBO-school, de leerplichtambtenaar en een lid van het bestuur aanwezig zullen zijn om de mogelijkheden te bekijken uw zoon tijdelijk op deze SBO-school te plaatsen alvorens hij op een cluster-4 school kan worden geplaatst. Ook de leerplichtambtenaar vond het uiterst merkwaardig dat u - voordat dit gesprek überhaupt heeft plaatsgevonden - een advocaat inschakelt om de toegang tot de Ibn-I-Sina-school af te dwingen. Het bestuur hoopt dat u wenst mee te werken aan een constructieve oplossing, hetgeen inhoudt dat u de toegang tot de Ibn-I-Sina-school niet zult proberen af te dwingen en dat u op het gesprek van a.s. donderdag 21 januari zult verschijnen.”
2.17. Op 21 januari 2010 heeft op SBO de Toonladder een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders van [naam kind], de directeur van deze school, de leerplichtambtenaar, de directeur van de Ibn-I-Sina-school en de coördinator van WSNS.
2.18. Bij aangetekende brief van 1 februari 2010 heeft de school de ouders van [naam kind] onder meer meegedeeld:
“Op 14 januari jl. heeft het bestuur van SIMON kennisgenomen van het bezwaarschrift dat uw advocaat Dhr. E. Bülbül namens u heeft ingediend. Bij deze wil het bestuur u uitnodigen uw bezwaarschrift mondeling toe te lichten.
Gezien het bepaalde in artikel 63 lid 3 WPO dient het bestuur binnen vier weken na ontvangst van uw bezwaarschrift te beslissen. Daarom willen wij u op korte termijn uitnodigen voor bovenstaand gesprek, te weten op dinsdag 9 februari om 17.00 uur op de Ibn-I-Sina-school. (…)
2.19. In hoofdstuk 5 van de Schoolgids van SIMON staat onder meer vermeld:
“Protocol “ ter begrenzing van “
Dit protocol treedt in werking als er sprake is van structureel grensoverschrijdend gedrag m.b.t. het uitvoeren van regels en afspraken vastgesteld in “de juiste weg”. Gedrag waarbij psychisch en of licamelijk letsel aan derden is toegebracht.(…)
Er zijn 3 vormen van begrenzing:
• Time out (…)
• Schorsing
• Verwijdering
(De directeur vervult hier wel de rol van mediator richting aanname nieuwe school.)
(…)
Schorsing
(…)
Pas bij een volgend incident, of in het afzonderlijke geval dat het voorgevallen incident zo ernstig is, kan worden overgegaan tot een formele schorsing. De wettelijke regeling voor het bijzonder onderwijs is hier van toepassing. Hierbij gelden de volgende acties.
• Het bevoegd gezag van de school wordt van maatregel tot schorsing in kennis gesteld en verzocht om een besluit tot schorsen.
• Gedurende de schorsing wordt de leerling de toegang tot de school ontzegd. Voor zover mogelijk worden er maatregelen getroffen, waardoor de voortang van het leerproces van de leerling gewaarborgd kan worden.
• De schorsing bedraagt maximaal 3 weken en kan hooguit 2 maal worden verlengd.
• De betrokken ouders worden door de directie uitgenodigd voor een gesprek betreffende de maatregel. Hierbij dienen nadrukkelijk oplossingsmogelijkheden te worden verkend, waarbij de mogelijkheden en de onmogelijkheden van de opvang van de leerling op de school aan de orde kunnen komen.
• Van de schorsing en het gesprek met de ouders wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt door de ouders voor gezien, c.q. akkoord, getekend en in het leerlingendossier opgeslagen.
• Het verslag wordt ter kennisgeving verstuurd aan:
1. Het bevoegd gezag
2. De ambtenaar leerplichtzaken
3. De inspectie van het onderwijs.
• De ouders kunnen beroep aantekenen bij het bevoegd gezag van de school. Het bevoegd gezag beslist uiterlijk binnen 14 dagen na beroep.
Verwijdering
Bij het zich meermalen voordoen van een ernstig incident, dat ingrijpende gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de onderwijskundige voortgang van de school, kan worden overgegaan tot verwijdering. De wettelijke regeling voor het bijzonder onderwijs is hier van toepassing. Hierbij gelden de volgende acties:
• Verwijdering van een leerling van school is een beslissing van het bevoegd gezag.
• Voordat men een beslissing neemt, dient het bevoegd gezag de betrokken leerkracht en de directie te horen. Verslaglegging volgt. Het verslag wordt aan de ouders opgestuurd. Ouders tekenen voor gezien.
• Het verslag wordt ter kennisgeving opgestuurd naar:
1. De ambtenaar Leerplichtzaken
2. De inspectie onderwijs.
• Het bevoegd gezag informeert de ouders schriftelijk en met redenen over het voornemen tot verwijdering, waarbij de ouders gewezen wordt op de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift.
• De ouders krijgen de mogelijkheid binnen 6 weken een bezwaarschrift in te dienen.
• Het bevoegd gezag neemt, na ontvangst van het bezwaarschrift, binnen 4 weken, een uiteindelijke beslissing.
• Een besluit is pas mogelijk, nadat een andere basisschool of een school voor speciaal onderwijs is gevonden om de leerling op te nemen.
• Het moet aantoonbaar zijn dat het bevoegd gezag, gedurende 8 weken, er alles aan heeft gedaan om de leerling elders geplaatst te krijgen.
• De leerling wordt tussentijds niet toegelaten tot de lessen of tot de school.”
3. Het geschil
3.1. De ouders van [naam kind] vorderen samengevat – de school, op straffe van een dwangsom, te veroordelen om [naam kind] per direct weer toe te laten op de Ibn-i-Sina basisschool, totdat een andere school bereid is gevonden hem op te nemen.
3.2. De ouders van [naam kind] leggen aan hun vordering ten grondslag dat de school bij de schorsing, respectievelijk de verwijdering van [naam kind] heeft gehandeld in strijd met artikel 40 WPO en met de daarop betrekking hebbende regels uit de Schoolgids van SIMON. Volgens de ouders van [naam kind] is de betrokken groepsleraar niet gehoord, is de directie niet gehoord, ontbreekt een schriftelijk verslag daarvan en heeft het bevoegd gezag het voornemen tot verwijdering niet schriftelijk en niet met redenen omkleed aan de ouders kenbaar gemaakt. Zo is er volgens hen geen enkele lijst met incidenten overgelegd en zijn de feiten en omstandigheden bij het incident van 25 november 2009 voor hen nog volstrekt onduidelijk. Bovendien menen de ouders van [naam kind] dat op grond van de regeling van SIMON (hoofdstuk 5) kinderen eerst de fases van de time-out en de schorsing moeten passeren voordat tot verwijdering kan worden overgegaan, welk traject door de school niet is gevolgd. Ten slotte stellen de ouders van [naam kind] dat de school op geen enkele manier heeft kunnen aantonen dat zij vanaf de datum waarop zij voornemens was [naam kind] te verwijderen (4 december 2009) haar best heeft gedaan om hem elders geplaatst te krijgen. Volgens de ouders van [naam kind] is uit de stukken geen enkele brief terug te vinden waarin de school met dit doel correspondeert met andere scholen. [naam kind] zit inmiddels meer dan twee maanden thuis en er is op korte termijn geen zicht op plaatsing op een andere school. Op grond daarvan stellen de ouders van [naam kind] spoedeisend belang te hebben bij hun vordering.
3.3. De school voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang volgt in voldoende mate uit de stellingen en standpunten van de ouders van [naam kind].
4.2. De essentie van dit geschil is of de school bij de schorsing en de definitieve verwijdering van [naam kind] van de Ibn-I-Sinaschool heeft voldaan aan de wettelijke en de in de Schoolgids genoemde vereisten. De school heeft zich op het standpunt gesteld dat zij aan alle vereisten heeft voldaan en zich tot het uiterste heeft ingespannen om voor [naam kind] een andere school te vinden. Zij stelt dat, nadat de Piramide op 4 januari 2010 had besloten [naam kind] niet toe te laten, SBO-school de Toonladder bereid is gevonden hem in het kader van een noodplaatsing toe te laten, maar dat de ouders, nu zij dit hebben geweigerd, het aan henzelf te wijten hebben dat [naam kind] momenteel niet naar school kan.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt het navolgende. [naam kind] is op 26 november 2009 geschorst en de school heeft de ouders bij brief van dezelfde datum daarover ingelicht. De ouders van [naam kind] zijn van mening dat het voor hen onduidelijk is wat de gronden voor de schorsing zijn geweest. De voorzieningenrechter volgt de ouders hierin niet. In de brief, waarvan de inhoud, voor zover relevant, is weergegeven onder 2.9. is vermeld dat de ontwikkelingen van de laatste tijd en het incident van 25 november 2009 de school hebben doen besluiten [naam kind] te schorsen. Aannemelijk is in elk geval dat de ontwikkelingen van de laatste tijd zien op de periode vanaf januari 2009, het moment waarop [naam kind] wegens storend gedrag (opnieuw) werd aangemeld bij het ZPF. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat [naam kind] wegens dezelfde reden vanaf 14 april 2009 ’s middags niet meer naar school gaat. Op 24 april 2009 is, op aanvraag van de ouders, een PCL beschikking afgegeven waarin speciaal basisonderwijs noodzakelijk wordt geacht op grond van verminderde cognitieve mogelijkheden en zwaar storend gedrag. Dat aan deze conclusies getwijfeld zou moeten worden omdat de onderzoeken drastisch zouden zijn beïnvloed door het gebruik van bepaalde medicijnen destijds, is onvoldoende, althans niet gemotiveerd gesteld of gebleken. De school heeft onweersproken aangevoerd dat zij, na voorafgaande gesprekken met de ouders waarin ook de PCL beschikking aan de orde is geweest, in mei 2009 SBO-school de Horizon bereid had gevonden [naam kind] toe te laten, maar dat de ouders hebben geweigerd mee te werken aan de overplaatsing. [naam kind] is vervolgens op de Ibn-I-Sinaschool gebleven. Daar heeft op 10 juli 2009 een gesprek tussen de school en de ouders plaatsgevonden. Uit het gespreksverslag (weergegeven onder 2.7.) blijkt onder meer dat de school haar “zorgen om zijn gedrag en zorg over zijn leren” heeft geuit. Tijdens een ander gesprek met de ouders op 24 november 2009 zijn wederom de zorgelijke situatie rond zijn gedrag en leerprestaties en de volgens de school noodzakelijke overplaatsing van [naam kind] naar een SBO-school aan de orde geweest. De directeur van de school, de leerkracht van [naam kind] en de intern begeleider van de school hebben in dat gesprek onder meer aangegeven dat de gebruikte middelen op school en in de klas niet voldoende zijn om [naam kind] in zijn ontwikkeling de nodige aandacht te geven en dat de aanwezige middelen tot in het uiterste zijn toegepast, maat tevergeefs (zie 2.8.). Daags na dat gesprek heeft een incident plaatsgevonden waarbij [naam kind] kinderen heeft geslagen en een leerkracht gewond is geraakt. De school heeft daarop besloten [naam kind] te schorsen. Niet gesteld of gebleken is dat de ouders van [naam kind] tegen de schorsing bezwaar hebben gemaakt. Op 4 december 2009 heeft de school de ouders van [naam kind] schriftelijk op de hoogte gesteld van haar voornemen [naam kind] van school te verwijderen. De enkele stelling van de ouders dat zij die brief nimmer hebben ontvangen, wordt als niet, althans onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Bovendien heeft naar aanleiding van die brief, na een eerder uitgestelde afspraak d.d. 9 december 2009, op 14 december 2009 een gesprek met de ouders plaatsgevonden. Bij aangetekende brief van 18 december 2009, waarin wordt verwezen naar dat gesprek, heeft de school de ouders van [naam kind] haar besluit tot definitieve verwijdering meegedeeld. De school had volgens deze brief op 11 december 2009 SBO-school de Piramide bereid gevonden [naam kind] toe te laten, maar toen bleek dat zijn ouders hem daar kort tevoren zelf al hadden ingeschreven.
4.4. In tegenstelling tot hetgeen de ouders van [naam kind] hebben gesteld kan voorshands niet worden geoordeeld dat het schorsingsbesluit onvoldoende met redenen is omkleed. Uit de in het geding gebrachte stukken en hetgeen de school ter zitting heeft verklaard, is gebleken dat er voorafgaand aan de schorsing vele gesprekken met de ouders van [naam kind] zijn geweest, er begeleiding was van WSNS, er sprake was van gedragsproblemen bij [naam kind], van meerdere incidenten alsmede van eerdere interventies (PCL beschikking en mogelijke toelating tot SBO-school het Palet) door de school. Evenmin aannemelijk is dat de school bij het nemen van het schorsingsbesluit heeft gehandeld in strijd met het protocol in hoofdstuk 5 van de Schoolgids (weergegeven onder 2.19), zoals door de ouders van [naam kind] is betoogd. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de school en de overlegde stukken waarvan de weergave is vermeld onder De feiten, is voorshands voldoende aannemelijk dat de school aan die vereisten heeft voldaan.
4.5. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de school bij het nemen van het definitieve verwijderingsbesluit heeft gehandeld in strijd met artikel 40 lid 5 Wet op het primair onderwijs (WPO). Daarin wordt bepaald:
Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs bereid is de leerling toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige school of instelling waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de vorige volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.
Uit de in het geding gebrachte stukken is gebleken dat de school de betrokken groepsleraar, mevrouw [betrokkene7], heeft gehoord voordat op 4 december 2009 werd besloten tot verwijdering van [naam kind]. Bovendien zijn de betrokken leerkrachten steeds aanwezig geweest bij de gesprekken die met de ouders van [naam kind] zijn gevoerd. Voorts kan, anders dan de ouders van [naam kind] hebben betoogd, voorshands niet worden vastgesteld dat de school niet op afdoende wijze heeft voldaan aan de in artikel 40 lid 4 WPO genoemde inspanningsverplichting. De school heeft juist veel moeite gedaan een andere school bereid te vinden [naam kind] toe te laten. Zo is op 24 april 2009 een PCL beschikking afgegeven waardoor [naam kind] conform artikel 40 lid 3 WPO kon worden toegelaten tot het speciaal basisonderwijs en kon hij na bemiddeling door de Inb-I-Sinaschool in mei 2009 worden geplaatst op de SBO-school het Palet, hetgeen de ouders hebben geweigerd. In december 2009, voordat door de school het definitieve besluit tot verwijdering is genomen, heeft zij zich ingespannen om plaatsing van [naam kind] te bewerkstelligen op de Piramide. Immers, gebleken is dat de school op 11 december 2009 SBO-school de Piramide bereid had gevonden [naam kind] toe te laten en daarná op 18 december 2009 het definitieve besluit tot verwijdering heeft genomen. Dat de ouders kort daarvoor zelf een plaats voor [naam kind] hadden geregeld op dezelfde school doet daaraan niet af. Toen plaatsing bij de Piramide op 4 januari 2010 niet mogelijk bleek, heeft de school vervolgens SBO-school de Toonladder bereid gevonden [naam kind] op basis van een noodplaatsing toe te laten. Van deze bereidheid hebben de ouders van [naam kind] echter geen gebruik gemaakt. Zij hebben gesteld het niet eens te zijn met de door de Toonladder en WSNS voor [naam kind] noodzakelijk geachte onderzoeken en geen reden tot noodplaatsing te zien. Nu de ouders van [naam kind] door deze weigering zelf hebben bewerkstelligd dat [naam kind] momenteel niet naar school kan gaan, kunnen zij zich er niet op beroepen dat de school niet of niet voldoende aan haar wettelijke inspanningsverplichting heeft voldaan.
4.6. Ten slotte hebben de ouders van [naam kind] gesteld dat het verwijderingsbesluit is genomen in strijd met het protocol in Hoofdstuk 5 van de Schoolgids (weergegeven onder 2.19.). Deze stelling wordt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de school, verworpen. Uit de overlegde producties is in voldoende mate vast komen te staan dat de betrokken leerkracht en de directie zijn gehoord voordat de school een beslissing heeft genomen. Overigens heeft de directeur ter zitting onweersproken verklaard dat hij [naam kind] gedurende enige maanden zelf onder zijn hoede heeft genomen en hem les heeft gegeven. Ook zijn de betrokken leerkracht en de directeur steeds bij de gesprekken met de ouders aanwezig geweest en heeft verslaglegging plaatsgevonden. De enkele stelling van de ouders van [naam kind] dat zij nooit een verslag hebben ontvangen en voor gezien hebben getekend, wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Vast staat dat de school de leerplichtambtenaar en de inspectie van het onderwijs tijdig heeft ingelicht (zie de bijlage bij de brief van mevrouw [betrokkene4] d.d. 13 januari 2010 geciteerd, voor zover van belang, onder 2.13.). Ook staat vast dat de school het verwijderingsbesluit pas heeft genomen nadat voor [naam kind] een andere basisschool, in dit geval de SBO-school de Piramide, was gevonden. Alles overziend kan voorshands niet anders worden geoordeeld dan dat de school, althans het bevoegd gezag, aantoonbaar er alles aan heeft gedaan [naam kind] elders geplaatst te krijgen.
4.7. De onderhavige beslissingen van de school kunnen door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal worden getoetst, in die zin dat beoordeeld dient te worden of de door de school genomen besluiten in redelijkheid genomen konden worden. Uit de in het geding gebrachte stukken en rapportages is voorshands in voldoende mate vast komen te staan dat er sprake was van ernstige gedragproblemen bij [naam kind] en van meerdere incidenten, die door de school ten grondslag zijn gelegd aan haar besluiten. Deze zijn in overeenstemming met de wettelijke en in de Schoolgids vermelde vereisten vastgelegd en meegedeeld aan de ouders van [naam kind]. Ten slotte heeft de school zich op afdoende wijze ingespannen om [naam kind] op een andere school te plaatsen.
De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat de door de ouders van [naam kind] aangevoerde procedurele verwijten ongegrond zijn
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. De ouders van [naam kind] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van de school worden begroot op EUR 263,00 voor vast recht.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de ouders van [naam kind] in de proceskosten, aan de zijde van de school tot op heden begroot op EUR 263,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.S.M. Daamen op 18 februari 2010.