zaaknummer / rolnummer: 186743 / HA ZA 09-1199
Vonnis van 13 januari 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens,
de vennootschap onder firma
V.O.F. [gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.K.E. Buysrogge.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 september 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 3 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] voert een veehouderijbedrijf waar varkens worden gefokt. [gedaagde] heeft een opfokstal waarin zij jonge biggen opfokt, waarna ze als zes à acht maanden oude fokgelten naar een fokkerij gaan.
2.2. [eiser] heeft van [gedaagde] 65 fokgelten gekocht en geleverd gekregen op
1 januari 2008. De fokgelten zijn vrijwel onmiddellijk na levering gedekt.
2.3. Deze door [gedaagde] aan [eiser] geleverde fokgelten bleken beduidend minder vruchtbaar dan dergelijke dieren in het algemeen zijn. Het aantal herinseminaties en abortussen was aanzienlijk hoger dan bij andere zeugen in het bedrijf van [eiser].
2.4. Uit laboratoriumonderzoek van op 28 februari 2008 steekproefsgewijs afgenomen monsters is gebleken dat (een deel van) de op 1 januari 2008 geleverde fokgelten waren besmet met het Circovirus en het PRRS-virus (Amerikaanse stam). Besmetting met deze virussen tast de vruchtbaarheid van fokgelten aan.
2.5. [eiser] heeft de factuur van [gedaagde] van 5 januari 2008 ad € 12.479,50 inzake deze partij fokgelten onbetaald gelaten.
2.6. Eind maart 2008 is er overleg gevoerd tussen [eiser] en de heer [ ] [gedaagde] (vennoot van gedaagde), in het bijzijn van de heer [betrokkene 1] (werkzaam bij TOPIGS), de dierenarts [dierenarts] en de varkenshandelaar [varkenshandelaar].
2.7. Op 11 juni 2008 hebben de heren [betrokkene 1] en [ ] [betrokkene 2] (eveneens werkzaam bij TOPIGS) bemiddeld tussen [eiser] en [gedaagde]. Bij de stukken bevindt zich een geschrift, met daarin de verklaring van beide genoemde heren van TOPIGS hierover. In deze verklaring staat, voorzover hier van belang:
“(…) Aanleiding voor het bezoek was een openstaande factuur die door [eiser] aan
[gedaagde] betaald moest worden wegens geleverde gelten (jonge vermeerderingszeugen). De bedoelde factuur was door [eiser] niet betaald omdat de productie van die dieren op zijn bedrijf zwaar teleurstellend was. Helaas was op geen enkele aannemelijke manier te verklaren waarom dit zo was. (…)
Er stond op dat moment nog een rekening open van ca. 12.500,= euro. Dhr. [eiser] heeft op dat moment aangegeven dat hij tot afhandeling wilde instemmen als het bedrag ergens tussen de 5000,= en de 10.000,- euro lag.
Op dat moment hebben wij aangegeven dat we dezelfde middag naar [gedaagde] zouden gaan en ook hem de vraag gingen stellen voor welk bedrag [gedaagde] de zaak wilde afhandelen, zonder dat wij hem zouden informeren over het standpunt van [eiser] in deze. Na overleg met [gedaagde] gaf deze aan dat hij de rekening van 12.500,= euro terug wilde brengen tot 10.000,= euro en dat dan voor hem de zaak ook was afgehandeld. (…)
Daarna hebben Dhr. [betrokkene 2] en Dr. [betrokkene 1] vanuit de auto met de telefoon op de luidsprekerstand Dhr. [eiser] gebeld, hem medegedeeld dat en hijzelf en [gedaagde] het bedrag van 10.000 euro hadden genoemd en dat hierin overeenstemming was en dat het zo afgehandeld zou worden.
Dhr. [eiser] heeft ons toen gevraagd of wij als TOPIGS zorg wilden dragen voor verzending van de juiste factuur van 10.000 euro. Wij hebben Dhr. [eiser] verzekerd dat wij hiervoor garant stonden dat dit correct werd afgewerkt. Tevens zijn er afspraken gemaakt over de betalingstermijn. (…)”
2.8. Op 24 juni 2008 heeft [eiser] € 10.000,- betaald aan [gedaagde], onder vermelding van het nummer en de omschrijving van de conform de afspraak van 11 juni 2008 aangepaste factuur.
2.9. Op 18 november 2008 heeft mr. Duijsens, namens [eiser], [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, begroot op een bedrag van
€ 125.000,-. In deze brief staat, voorzover van belang:
“(...) Cliënt heeft van u gelten aangekocht. Deze gelten zijn in januari 2008 gedekt. Het blijkt echter dat er veel problemen met de vruchtbaarheid van de door u geleverde gelten zijn. Het aantal herinseminaties en/of abortussen was bij de door u geleverde opfokgelten fors hoger dan bij de andere zeugen op het bedrijf van cliënt. Na onderzoek bleek dat de gelten zijn besmet met het virus ‘Abortus Blauw, Amerikaanse variant’. Dit virus is niet aanwezig op het bedrijf van cliënt. Cliënt is daarom van mening dat de ziekte bij de gelten al aanwezig was tijdens de levering. Het virus is dus afkomstig van uw bedrijf.
Cliënt heeft meerdere malen contact met u op proberen te nemen, zodat u het gebrek kon herstellen. Er is echter steeds afwijzend door u gereageerd.
Nu u uw verplichtingen als leverancier van de fokgelten niet bent nagekomen en geen enkele actie hebt ondernomen om het verzuim ongedaan te maken, stelt cliënt u aansprakelijk voor de door hem geleden schade, zijnde de somma van
€ 125.000,--. (...)”
2.10. Op 2 december 2008 heeft de heer Poelman namens [gedaagde] aan mr. Duijsens per e-mail geschreven, voorzover van belang:
“(...) Op verzoek van de heer [ ] [gedaagde] deel ik u naar aanleiding van uw brief aan hem van 18 november het volgende mde.
Uw brief heeft cliënt verbaasd. Afgelopen zomer is er discussie geweest over dezelfde materie en misschien wel over de zelfde dieren als waarover u me schrijft. Partijen hebben daarover overeenstemming bereikt en door uw cliënt is ook betaald.
Uw stelling dat cliënt zijn verplichtingen als leverancier van fokgelten niet is nagekomen, blijft geheel zonder onderbouwing.(...)”
2.11. Per brief van 28 januari 2009 heeft J.M.W. Huitink, kantoorgenoot van
mr. Duijsens, in reactie op deze e-mail geschreven, voorzover hier van belang:
“(...) U stelt dat partijen reeds overeenstemming hebben bereikt en dat cliënt ook heeft betaald. Het is juist dat cliënt onder druk een bedrag ad € 10.000,-- heeft betaald, doch cliënt heeft nooit afstand gedaan van zijn recht op schadevergoeding.
Duidelijk zal zijn dat cliënt aanspraak maakt op vergoeding van de schade die cliënt heeft geleden doordat uw cliënt aan cliënt fokgelten heeft geleverd die niet deugdelijk waren. De gelten zijn met een virus besmet. Uw cliënt is hier ook van op de hoogte. De exacte omvang van de schade nog begroot. Cliënt houdt uw cliënt aansprakelijk voor de door cliënt geleden en te lijden schade. (...)”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van zijn schade, nader op te maken bij staat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat [gedaagde] in gebreke is gebleven dan wel een in goede justitie vast te stellen datum. Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 900,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding en de proceskosten. De grondslag van deze vorderingen is dat [gedaagde] volgens [eiser] ondeugdelijke, want verminderd vruchtbare, fokgelten heeft geleverd.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 1 januari 2008 uit hoofde van een daartoe gesloten koopovereenkomst 65 fokgelten heeft geleverd aan [eiser]. Evenmin is in geschil dat bij de geleverde fokgelten sprake was van een verminderde productiviteit. Wel twisten de partijen over de vraag of de schadeclaim van [eiser] reeds is afgedaan met de in juni 2008 door hen overeengekomen regeling. Verder is tussen de partijen in geschil wat de oorzaak is geweest van de verminderde productiviteit van de fokgelten. Indien komt vast te staan dat de bij (een deel van) de fokgelten geconstateerde virussen de oorzaak zijn geweest, is voorts een twistpunt wat de bron van de besmetting is geweest.
4.2. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] houdt in dat de partijen met de in juni 2008 overeengekomen regeling de schade van [eiser] al definitief hebben afgehandeld. De rechtbank zal eerst op dit verweer ingaan, omdat de vordering van [eiser] zal moeten worden afgewezen indien de daaraan ten grondslag liggende stelling komt vast te staan. Aan de verdere stellingen van de partijen wordt dan niet meer toegekomen.
4.3. [gedaagde] stelt dat [eiser] aanvankelijk niet bereid was de koopprijs van de fokgelten te betalen wegens de door hem gestelde schade, maar dat na bemiddeling op 11 juni 2008 door de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] tussen partijen een regeling is getroffen. Overeengekomen is dat de koopprijs zou worden verlaagd tot een bedrag van € 10.000,-, waarvoor een aangepaste factuur zou worden verzonden, en dat [eiser] zijn schadeclaim zou laten vallen, aldus [gedaagde]. [gedaagde] verwijst ter staving hiervan naar de verklaring van de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (zie onder 2.7.).
4.4. [eiser] erkent dat in juni 2008 is overeengekomen dat de koopprijs zou worden verlaagd naar € 10.000,-, maar stelt dat deze verlaging betrekking had op andere klachten dan de tegenvallende productie, zoals het ontbreken van contact en adviezen van [gedaagde] bij de levering. De verklaring van de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is volgens [eiser] op dit punt dan ook onjuist. De verlaging van de koopprijs neemt niet weg dat [eiser] de schade, die hij heeft geleden door de ondeugdelijkheid van de fokgelten, nog steeds van [gedaagde] kan vorderen, aldus [eiser].
4.5. Ingevolge art. 150 Rv rust op [gedaagde] de bewijslast van de door haar gestelde, maar door [eiser] gemotiveerd betwiste reikwijdte van de op 11 juni 2008 getroffen regeling. Zij beroept zich immers, bij wege van bevrijdend verweer, op de rechtsgevolgen van de gestelde minnelijke regeling. De rechtbank zal daarom [gedaagde] opdragen het bewijs van haar stelling te leveren, zoals hierna weer te geven.
4.6. Indien [gedaagde] niet slaagt het haar opgedragen bewijs te leveren, ligt de vraag voor of de geconstateerde verminderde productiviteit van de fokgelten is toe te schrijven aan de besmetting met het Circovirus en/of het PRRS-virus. Verder moet, ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, worden vastgesteld of de fokgelten reeds bij levering waren besmet en zo ja, of die besmetting voor rekening van [gedaagde] moet komen of in de risicosfeer van [eiser] ligt. De rechtbank overweegt dat dan waarschijnlijk een onderzoek door een deskundige omtrent deze punten zal moeten worden gelast. De partijen wordt de gelegenheid geboden zich bij hun conclusies na enquête alvast uit te laten over de als deskundige aan te wijzen persoon en de aan hem te stellen vragen.
4.7. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.8. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [gedaagde] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan volgen dat de partijen met de op 11 juni 2008 getroffen regeling ook de door [eiser] geleden schade definitief en volledig hebben afgedaan,
5.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. C.M.E. Lagarde van deze rechtbank in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op 4 maart 2010 van 12.30 tot 16.30 uur,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moet berichten of zij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen,
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen op donderdagen in de drie maanden volgend op de datum van het bericht van verhindering,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2010.