ECLI:NL:RBARN:2010:BL1641

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/506272-09 en 05/ 513355-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met minderjarige meisjes, met gevangenisstraf en TBS

Op 2 februari 2010 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Arnhem een 48-jarige man veroordeeld voor ontucht met vier minderjarige meisjes, variërend in leeftijd van vijf tot negen jaar. Het Openbaar Ministerie had de man aangeklaagd voor vijftien ontuchtzaken, maar de rechtbank sprak hem vrij in tien van deze zaken. De rechtbank oordeelde dat de man vier keer ontucht heeft gepleegd, waarbij hij de meisjes in parken en op speelplaatsen aansprak en hen op ongewenste wijze aanraakte of kuste. In één van de zaken werd het bewijs geleverd door DNA-sporen. De man heeft deels bekend, maar de rechtbank oordeelde dat hij verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien maanden op, naast een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de risico's voor herhaling. De rechtbank benadrukte dat de feiten zeer ernstig zijn en dat de veiligheid van anderen in het geding is. De beslissing werd genomen na een zorgvuldige afweging van de psychologische rapportages en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij enkele vorderingen niet ontvankelijk werden verklaard omdat de feiten niet bewezen waren verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer : 05/506272-09 en 05/513355-09
Datum zitting : 8 september 2009, 24 november 2009 en 19 januari 2010
Datum uitspraak : 2 februari 2010
Promis II
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16
Arnhem.
Raadsman : mr. J. Zevenboom, advocaat te Breukelen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Ter zitting is door de officier van justitie een vordering wijziging tenlastelegging overgelegd ten aanzien van parketnummer 05/506272-09, feit 2. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Onder parketnummer 05/506272-09
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het
opzettelijk ontuchtig betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer1], door met
zijn vinger(s) door een gat in de legging/maillot van die [slachtoffer1] tegen haar
kruis te duwen/tikken;
2.
hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het
opzettelijk ontuchtig met zijn hand(en) wrijven over en/of met zijn tong
likken aan en/of kussen van de vagina van die [slachtoffer2];
3.
hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Culemborg, met [slachtoffer3], geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten
echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk
ontuchtig kussen van de vagina van die [slachtoffer3];
4.
hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer4], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzette-
lijk ontuchtig betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer4], door met zijn
vinger(s) door een gat in de legging/maillot van die [slachtoffer4] tegen haar kruis te
duwen/tikken;
5.
hij op of omstreeks 22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het
opzettelijk ontuchtig betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer], door haar
rokje op te tillen en met zijn hand over haar onderbroek te wrijven;
Onder parketnummer 05/513355-09
1.
hij op of omstreeks 20 april 2002 te Dordrecht, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (de toen
6-jarige) [slachtoffer5] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van ontuchtige handelingen, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig
met zijn, verdachtes, hand en/of vingers betasten van de vagina van die [slachtoffer5] en/of zijn, verdachtes, hoofd tussen de benen ter hoogte van de
schaamstreek van die [slachtoffer5] duwen/brengen en/of zich in aanwezigheid van die
[slachtoffer5] aftrekken en klaarkomen, en welk geweld of andere feitelijkheid en/of
welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit het opzette-
lijk gewelddadig en/of dreigend en/of onverhoeds die [slachtoffer5] aanspreken
terwijl zij in de bosjes aan het spelen was en vragen of zij een vuurtje aan
het stoken was en/of lucifers bij zich had, althans woorden van soortgelijke
strekking en/of vervolgens de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer5] naar
beneden trekken en/of tegen die [slachtoffer5] zeggen dat ze moet gaan zitten en/of
aan die [slachtoffer5] vragen of zij aan zijn, verdachtes, penis wil voelen en/of
tegen die [slachtoffer5] zeggen dat zij hem, verdachte, een kusje moet geven en dat
hij dan zal stoppen en/of onverhoeds zijn, verdachtes, penis ontbloten;
2.
hij op of omstreeks 2 september 2004 te Dordrecht, ter uitvoering van het
voornemen en het misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of
bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid de toen 12-jarige [slachtoffer6] te dwingen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige
handelingen, opzettelijk die [slachtoffer6] op de [woonplaats] al fietsend heeft
ingehaald en onverhoeds met zijn, verdachtes hand de borst(en) van die
[slachtoffer6] heeft vastgepakt en/of heeft betast/aangeraakt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 2 september 2004 te Dordrecht zich opzettelijk oneerbaar
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in of nabij
de speeltuin gelegen tussen de [naam] en de (naam), met
ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
4.
hij op of omstreeks 2 september 2004 te Dordrecht, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (de toen
8-jarige) [slachtoffer7] in/bij het park nabij de [woonplaats], heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen, bestaande
uit het opzettelijk ontuchtig betasten en/of vastpakken van de borst(en)/
borststreek en/of het lichaam van die [slachtoffer7], en welk geweld of andere
feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid
bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend aanspreken en/of
onverhoeds met zijn, verdachtes, hand(en) vastpakken van die [slachtoffer7];
5.
hij op of omstreeks 21 juni 2005 te Dordrecht, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid de toen
11-jarige [slachtoffer8] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig
betasten en/of vastpakken en/of knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer8], en welk
geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere
feitelijkheid bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of
onverhoeds die [slachtoffer8] op zijn, verdachtes, brommer/scooter passeren en daarbij
in het voorbijgaan onverhoeds met zijn, verdachtes, hand naar de bil(len) van
die [slachtoffer8] grijpen;
6.
hij op of omstreeks 16 augustus 2005 te Dordrecht, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (de toen
12-jarige) [slach[slachtoffer9] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten en/of
vastpakken van de borst(en) van die [slachtoffer9], en welk geweld of andere feite-
lijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit
het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of onverhoeds die [slachtoffer9] op
zijn, verdachtes, brommer/scooter passeren op het fietspad en daarbij in het
voorbijgaan onverhoeds met zijn, verdachtes, hand naar de borst(en) van die
[slachtoffer9] grijpen;
7.
hij op of omstreeks 25 juli 2006 te Ridderkerk, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid de toen
13-jarige) [slachtoffer10] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten
en/of vastpakken van de borst(en) van die [slachtoffer10], en welk geweld of andere
feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid
bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of onverhoeds die
[slachtoffer10] tegemoet fietsen en/of vervolgens met zijn, verdachtes, fiets blok-
keren van het (fiets)pad waardoor die [slachtoffer10] moest stoppen en/of van haar
fiets moest afstappen en/of die [slachtoffer10] vragen hoe laat het is althans woorden
van soortgelijke strekking en/of onverhoeds met zijn, verdachtes, hand naar de
borst(en) van die [slachtoffer10] grijpen;
8.
hij op of omstreeks 24 augustus 2007 te Dordrecht, door geweld of een andere
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (tel-
kens) de toen 5-jarige [slachtoffer11] en/of de toen 4-jarige [slachtoffer12] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige
handelingen, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig betasten van de
vagina en/of de schaamstreek en/of lichaam van die [slachtoffer11] en/of [slachtoffer12]
en/of zich in aanwezigheid van die [slachtoffer11] en/of die [slachtoffer12] en/of andere
jonge kinderen aftrekken en klaarkomen, en welk geweld of andere feitelijkheid
en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid bestond uit het
opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of onverhoeds aanspreken van die (slachtoffer11) en/of [slachtoffer12] en/of andere kinderen en/of vragen of hij, verdachte,
hun onderbroekje mocht zien en/of het naar beneden trekken van de onderbroek
van die [slachtoffer11] en/of onverhoeds zijn, verdachtes, penis ontbloten;
9.
hij op of omstreeks 2 mei 2008 te Dordrecht, door geweld of een andere feite-
lijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid de toen
8-jarige [slachtoffer13] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten van
de borsten/borststreek en/of de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer13], en welk
geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere
feitelijkheid bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of
onverhoeds die [slachtoffer13] aanspreken en/of vragen 'zijn jullie aan het fikkie
steken' althans woorden van soortgelijke strekking en/of daarop onverhoeds met
zijn, verdachtes, hand(en) vastpakken van die [slachtoffer13];
10.
hij op of omstreeks 7 december 2008 te Ridderkerk, (telkens) door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijk-
heid de toen (alle) 7-jarige [slachtoffer14] en/of [slachtoffer15] en/of
[slachtoffer16], (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van
ontuchtige handelingen, bestaande uit het (telkens) opzettelijk ontuchtig zich
in aanwezigheid van die [slachtoffer14] en/of [slachtoffer15] en/of [slachtoffer16] aftrekken, en welk
geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere
feitelijkheid bestond uit het opzettelijk gewelddadig en/of dreigend en/of
onverhoeds die [slachtoffer14] en/of [slachtoffer15] en/of [slachtoffer16] aanspreken en/of aan die [slachtoffer14]
en/of [slachtoffer15] en/of [slachtoffer16] vragen of zij (voor 5 euro) aan zijn, verdachtes,
penis wil(len) likken en/of tegen die [slachtoffer14] en/of [slachtoffer15] en/of [slachtoffer16] zeggen
'kom maar hier, dan komt er straks wat uit. Als je er aan likt, komt er iets
uit wat je lekker zult vinden' althans woorden van soortgelijke strekking
en/of (daarbij) zijn, verdachtes, penis ontbloten;
althans, indien het vorenstaande onder 10 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 december 2008 te Ridderkerk zich opzettelijk oneerbaar
op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten bij een
speelplaats aan [woonplaats], ter hoogte van perceel [nummer], met ontbloot
geslachtsdeel heeft bevonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 19 januari 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Zevenboom, advocaat te Breukelen.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [slachtoffer2]
• [slachtoffer1]
• [slachtoffer5]
• [slachtoffer10]
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en een TBS-maatregel met dwangverpleging voor de duur van twee jaar.
De officier van justitie heeft daarnaast verzocht dat de vorderingen van de benadeelde partijen
geheel worden toegewezen en dat er een schadever¬goedingsmaat¬regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge¬legd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Onder parketnummer 05/506272-09
Niet-ontvankelijkheid ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van dit feit, omdat dit feit ziet op hetzelfde feitencomplex als hetgeen onder feit 5, in een gewijzigde vorm, is tenlastegelegd en feit 1 om, kort gezegd, technische redenen ten onrechte op de dagvaarding is blijven staan.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van dit feit. Immers, zowel uit het dossier als het onderzoek ter zitting is duidelijk geworden dat feiten 1 en 5 op hetzelfde feitencomplex zien, waarbij feit 1, aldus de officier van justitie, ten onrechte is blijven staan. Op grond van het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde “ne bis in idem”-beginsel kan een verdachte niet tweemaal ter zake van één feit worden vervolgd. Hoewel artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht ziet op het nogmaals vervolgen wegens een feit waarin reeds onherroepelijk is beslist (waar in dit geval geen sprake van is) brengt dit beginsel ook mee dat er niet gelijktijdig in één tenlastelegging twee maal veroordeling voor hetzelfde feit kan worden gevraagd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Onder parketnummer 05/506272-09
Ten aanzien van feit 2
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte heeft op 22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer2], geboren op [geboortedatum], buiten echt ontuchtige handelingen gepleegd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig met zijn hand(en) wrijven over de vagina van die [slachtoffer2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring met dien verstande dat er geen bewijs is voor ‘het likken van de vagina’, maar wel voor ‘het kussen van de vagina’.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt gedeeltelijk dient te worden vrijgesproken omdat zowel ‘het likken van de vagina’ als ‘het kussen van de vagina’ niet bewezen kan worden. Zowel verdachte als [slachtoffer2] spreken over ‘kussen op de buik’. Dat [slachtoffer2] later verklaart dat zij op haar ‘pluisje’ is gelikt of gekust wijt de verdediging aan beïnvloeding, aangezien zij vóór het studioverhoor met meerdere mensen over het voorval heeft gesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met zijn tong over de vagina van [slachtoffer2] heeft gelikt. Wel acht de rechtbank bewezen dat hij haar daar heeft gekust. Getuige [getuige1] heeft gezien dat verdachte met zijn hoofd naar [slachtoffer2] toe bukte, richting de buik . Verdachte heeft toegegeven dat hij [slachtoffer2] in de buurt van de vagina heeft gekust . [slachtoffer2] heeft steeds, te weten
- tegen haar (stief)zusje , direct na het gebeuren,
- tegen haar ouders, korte tijd later, in aanwezigheid van een politieagent en
- bij het studioverhoor
volgehouden dat het haar “pluisje” was waar verdachte met zijn mond zat ([slachtoffer2] heeft het daarbij steeds over “likken”). Uit de verklaringen van de moeder van [slachtoffer2] en haar (stief)zusje volgt dat zij daarmee haar vagina bedoelt.
Nu [slachtoffer2] al direct na de aanranding spreekt over haar “pluisje” en zij dit consequent blijft volhouden acht de rechtbank haar uitlatingen op dit punt betrouwbaar. Dat er in de korte tijd tussen de aanranding en de eerste gesprekken met haar zusje en haar ouders sprake is geweest van beïnvloeding is niet aannemelijk geworden. Evenmin is er enige andere verklaring gebleken waarom zij zich op dit punt zou vergissen of daarover zou liegen. Dat zij tegen getuige [getuige1] direct na de aanranding desgevraagd heeft gezegd dat de man haar “buik” had gekust doet aan het vorenstaande niet af, nu [getuige1] voor [slachtoffer2] een vreemde was en zij daarom mogelijk terughoudend is geweest om te vertellen wat er precies was gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank dragen ook de uitlatingen van [slachtoffer3] bij tot de bewijslevering dat verdachte de vagina van [slachtoffer2] heeft gekust. Ook [slachtoffer3] vertelt, onder meer tijdens een studioverhoor, dat zij op 22 mei 2009 in een park door een man met een brommer is gekust op haar vagina (door haar aangeduid als “pik” of “kruis”, waarmee zij plast, waarbij zij naar haar vagina wijst) . Ook in die zaak bekent verdachte dat hij het meisje heeft aangerand, maar verklaart hij dat hij haar niet op de vagina, maar mogelijk wel op de onderbuik heeft gekust . Verdachte geeft toe dat hij beide meisjes op 22 mei 2009, niet lang na elkaar, op twee verschillende locaties, heeft aangerand. In beide gevallen verklaren de meisjes dat de man, verdachte, hen op of over de vagina heeft gekust of gelikt, terwijl verdachte verklaart dat hij enkele centimeters boven de vagina heeft gekust . Gelet op de overeenkomsten tussen beide gevallen ondersteunen de verklaringen van de beide meisjes elkaar dat het wél de vagina was waar verdachte hen met zijn mond aanrandde.
Ten aanzien van feit 3
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Verdachte heeft op 22 mei 2009 te Culemborg, bij [slachtoffer3], geboren op 24 juni 2003, buiten echt, haar onderbroek en legging uitgetrokken en over haar vagina gewreven .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat zijn cliënt de vagina van aangeefster heeft gekust. De verklaring van [slachtoffer3] is, zo stelt hij, onvoldoende betrouwbaar en uit de verklaring van getuige [getuige2] volgt dat verdachte en [slachtoffer3] zo tegenover elkaar zaten dat er van kussen van de vagina geen sprake kan zijn geweest. Verdachte bekent het ‘wrijven over de vagina’, maar die ontuchtige handeling is niet ten laste gelegd.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen vast komen te staan dat verdachte [slachtoffer3] wel op de vagina heeft gekust.
De rechtbank overweegt hierover dat [slachtoffer3] vanaf het begin consequent is in haar verklaringen waar zij vertelt dat zij op haar vagina (die door haar wordt aangewezen en door haar “kruis”, waarmee je kan plassen, wordt genoemd) is gekust. Zij vertelt dit aan haar ouders en tijdens het studioverhoor .
Ter zitting bekent verdachte voorts dat hij haar mogelijk wel “op de onderbuik” heeft gekust .
Naar het oordeel van de rechtbank dragen ook de uitlatingen van [slachtoffer2] bij tot de bewijslevering dat verdachte de vagina van [slachtoffer3] heeft gekust. Ook [slachtoffer2] vertelt, zoals reeds overwogen, aan haar stiefzuster , haar ouders en tijdens een studioverhoor , dat - kort gezegd - op 22 mei 2009 in het park een man met de mond aan haar vagina (door haar aangeduid als pluisje) zat. Ook daarover bekent verdachte de aanranding met het voorbehoud dat hij haar niet op de vagina maar wel op de onderbuik heeft gekust . Zoals overwogen ten aanzien van feit 2 ondersteunen de verklaringen van beide meisjes elkaar dat het wel de vagina was, gelet op de overeenkomst tussen de beide door verdachte kort na elkaar gepleegde aanrandingen.
Ten aanzien van feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte ten aanzien van feit 4 als bedoeld in de laatste zin van artikel 359 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Er wordt ten aanzien van dit feit daarom volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zijn:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2010;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van het studioverhoor, inhoudende de verklaring van [slachtoffer4].
- de geboorte-akte van [slachtoffer4].
Vrijspraak ten aanzien van feit 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd. De raadsman vraagt verdachte vrij te spreken en wijst erop dat [slachtoffer1] in eerste instantie tegen de politie vertelt dat ze is weggelopen en pas later, nadat zij mogelijk door haar omgeving beïnvloed is, verklaart dat verdachte ook haar zou hebben aangeraakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 22 mei 2009 van verbalisanten (namen) volgt dat [slachtoffer1] hen in eerste instantie, direct na het incident, heeft verteld dat zij, nadat de man [slachtoffer4] had aangeraakt, met [slachtoffer4] is weggelopen, omdat zij niet wilde dat de onbekende meneer aan haar zou zitten. (Verbalisanten) verklaren voorts dat zij na dit gesprek met [slachtoffer1] een afzonderlijk gesprek met haar vader hebben gehad die hen vertelde dat [slachtoffer1] zijn vraag of de man ook aan haar had gezeten had beantwoord met “Nee”. Later vertelt [slachtoffer1] dat zij wel door de man is aangeraakt. Niet uitgesloten kan echter worden dat er mogelijk sprake is van onbewuste beïnvloeding van haar herinneringen door reacties of vragen uit haar omgeving. Gelet op haar eerdere ontkenningen is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval geen sprake is van een dusdanige consistente en betrouwbare verklaring dat daarop, als belangrijkste bewijsmiddel, een bewezenverklaring kan worden gebaseerd. Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Onder parketnummer 05/513355-09
Ten aanzien van feit 1
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 april 2002 rond het middaguur was de toen 6-jarige [slachtoffer5] aan het spelen op een open plek in de struiken in de omgeving van de (naam] en de [naam] in Dordrecht. Op enig moment is [slachtoffer5] terwijl zij in nog de bosjes aan het spelen was aangesproken door verdachte die haar vroeg of zij een vuurtje aan het stoken was en/of lucifers bij zich had, althans woorden van soortgelijke strekking. Verdachte heeft vervolgens de broek, de maillot en de onderbroek van [slachtoffer5] naar beneden getrokken en haar betast op en rondom de schaamstreek. Op de onderbroek van [slachtoffer5] is celmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel overeenkomt met dat van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Zij baseert zich daarbij op de hierna volgende omstandigheden:
- Uit de aangifte van de moeder van [slachtoffer5] en het studioverhoor van [slachtoffer5] zelf volgt dat [slachtoffer5] op 20 april 2002 tijdens het spelen is aangesproken door een man die haar vroeg of ze vuurtje aan het stoken was. De man heeft vervolgens de broek en onderbroek van [slachtoffer5] naar beneden getrokken en haar schaamstreek en billen betast. Deze man heeft zichzelf afgetrokken en is klaargekomen. Toen [slachtoffer5] moest huilen heeft de man gezegd dat hij zou ophouden als ze hem een kusje gaf.
- Dat de man waarover [slachtoffer5] heeft verklaard verdachte is, blijkt uit het feit dat op de onderbroek van [slachtoffer5] speeksel is aangetroffen en het DNA-profiel daarvan matcht met dat van verdachte.
- Daarnaast heeft verdachte bekend, zowel tegenover de politie als ter terechtzitting.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte erkent dat hij [slachtoffer5] destijds heeft gepakt, dat hij de broek van haar naar beneden heeft getrokken en dat hij haar heeft betast maar hij betwist dat hij zich in het bijzijn van [slachtoffer5] heeft afgetrokken. Namens verdachte heeft de raadsman voorts naar voren gebracht dat van geweld en bedreiging geen sprake is geweest. Zulks blijkt niet uit de aangifte van de moeder en het studioverhoor van [slachtoffer5].
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer5] op 20 april 2002 in Dordrecht door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van de in de tenlastelegging omschreven ontuchtige handelingen. De rechtbank baseert haar oordeel, behalve op de verklaring van verdachte ter zitting dat hij [slachtoffer5] op de bij de vaststaande feiten omschreven wijze heeft aangerand en op het genoemde in de onderbroek aangetroffen DNA-materiaal, op het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte van de moeder van [slachtoffer5] en uit hetgeen [slachtoffer5] zelf heeft verteld tijdens het studioverhoor, volgt dat verdachte ook zijn hoofd tussen de benen van [slachtoffer5] heeft gestoken en dat verdachte zichzelf ten overstaan van [slachtoffer5] heeft afgetrokken en vervolgens is klaargekomen ([slachtoffer5] heeft zulks omschreven als dat er een soort velletje om de piemel van de man zat dat hij weg trok, dat de man toen ging plassen en dat de plas er uit zag als een beetje wit schuim) . Weliswaar ontkent verdachte ter zitting dat hij zich in aanwezigheid van [slachtoffer5] heeft afgetrokken, hij verklaart daarbij echter ook dat hij zich de desbetreffende gebeurtenissen, ruim 7 jaar geleden, slechts in grote lijnen kan herinneren.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer5] zich niet heeft kunnen ontrekken aan deze ontuchtige handelingen. Verdachte heeft [slachtoffer5] daartoe gedwongen door haar onverhoeds aan te spreken terwijl [slachtoffer5] niets vermoedend aan het spelen was, haar beet te pakken, haar broek, maillot en onderbroek naar beneden te trekken en door haar vervolgens te zeggen dat zij moest gaan zitten en dat hij pas zou ophouden als ze hem een kusje gaf. . Verdachte heeft opzettelijk misbruik gemaakt van het fysieke en psychologische overwicht dat een volwassen man nu eenmaal heeft op een meisje van zes jaar. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een feitelijkheid in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer van verdachte op dit punt wordt verworpen.
Vrijspraak ten aanzien van feiten 2 tot en met 10
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent deze feiten te hebben gepleegd. De raadsman vraagt verdachte vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 9
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de feiten 2 tot en met 9 omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank komt hiertoe op grond van het volgende.
Ten aanzien van deze feiten ontbreekt technisch bewijs. Het door de officier van justitie aangedragen bewijs ter zake van deze ten laste gelegde feiten bestaat grotendeels uit signalementen van de dader en de door hem gebruikte fiets of scooter. Deze signalementen zijn echter soms tegenstrijdig en naar het oordeel van de rechtbank voorts te algemeen en te weinig specifiek. Zij wijzen niet onomstotelijk in de richting van verdachte.
De rechtbank acht daarbij van belang dat door het politie-onderzoeksteam “(naam)”, dat de zaken heeft onderzocht, in eerste instantie 15 strafbare feiten zijn geselecteerd die volgens dat team qua werkwijze en signalement “pasten” bij verdachte. Gedurende het onderzoek heeft het onderzoeksteam, ondermeer na inzet van BOB-middelen, vastgesteld dat verdachte om verschillende redenen een deel van die 15 feiten niet kan hebben gepleegd, bijvoorbeeld omdat hij redelijkerwijs niet op de desbetreffende locatie aanwezig kan zijn geweest. Nu er dus kennelijk strafbare feiten hebben plaatsgevonden waarbij de werkwijze en het signalement van de dader wezen op verdachte maar waarvan door het onderzoeksteam is vastgesteld dat deze niet door verdachte zijn gepleegd, kan allerminst worden uitgesloten dat er een andere persoon is, die soortgelijke feiten pleegt, met een werkwijze die lijkt op de door verdachte elders gehanteerde werkwijze en wiens signalement op dat van verdachte lijkt. Dit brengt met zich dat in deze zaak des te meer geldt dat de enkele overeenkomst wat betreft werkwijze en signalement niet snel tot een bewezenverklaring kan leiden.
De officier heeft voorts aangevoerd dat verdachte ter zake van de feiten 5, 7 en 8 bij de politie heeft bekend ter plaatse of in de omgeving van het delict ooit schennis te hebben gepleegd. Deze bekentenissen, die verdachte inmiddels heeft herroepen, zijn naar het oordeel van de rechtbank te vaag en onvoldoende concreet in tijd, plaats en handelswijze om verdachte met enige mate van zekerheid in verband te kunnen brengen met de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 10
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van feit 10. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 december 2008 in Ridderkerk de zevenjarige meisjes [slachtoffer14], [slachtoffer15] en [slachtoffer16] heeft gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen, noch dat hij toen en aldaar schennis heeft gepleegd.
Verdachte heeft in eerste instantie een (deels) bekennende verklaring afgelegd ter zake van dit feit. Echter, in verband met dit feit is ook een andere persoon als verdachte aangemerkt en aangehouden. Deze persoon is voor de politierechter in Rotterdam ter zake gedagvaard. Net als verdachte [verdachte] heeft ook deze andere persoon een (deels) bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank kan daarom niet buiten redelijke twijfel stellen dat een andere persoon dan verdachte [verdachte] het onderhavige delict heeft begaan. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de andere bekentenis is gedaan op 16 december 2008, kort na 7 december 2008, en dat deze dus qua tijd duidelijker dan de bekentenis van verdachte, een klein jaar later, is te linken aan het tenlastegelegde feit. Dat de door de andere persoon afgelegde bekennende verklaring zoals door de officier van justitie is aangevoerd mogelijk gevoed is door daderinformatie die verstrekt is door de verhoorders doet daar niet aan af. Anders dan de officier van justitie stelt bevat de gedeeltelijke bekentenis van verdachte ook niet zoveel, concreet op het tenlastegelegde feit vast te pinnen, daderinformatie dat zijn schuld daarmee overtuigend is bewezen. Ook ten aanzien van dit feit geldt dat de signalementen niet zo duidelijk zijn dat deze, al dan niet in combinatie met voornoemde bekentenis tot een bewezenverklaring kunnen leiden.
Conclusies
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2, 3 en 4 van parketnummer 05/506272-09 en het onder feit 1 van parketnummer 05/513355-09 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Onder parketnummer 05/506272-09
2.
hij op22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig met zijn hand(en) wrijven over en kussen van de vagina van die [slachtoffer2];
3.
hij op 22 mei 2009 te Culemborg, met [slachtoffer3], geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten
echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk
ontuchtig kussen van de vagina van die [slachtoffer3];
4.
hij op 22 mei 2009 te Nieuwegein, met [slachtoffer4], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzette-
lijk ontuchtig betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer4], door met zijn
vinger(s) door een gat in de legging/maillot van die [slachtoffer4] tegen haar kruis te
duwen/tikken;
Onder parketnummer 05/513355-09
1.
hij op of omstreeks 20 april 2002 te Dordrecht, door een feitelijkheid (de toen 6-jarige) [slachtoffer5] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het telkens opzettelijk ontuchtig met zijn, verdachtes, hand en/of vingers betasten van de vagina van die [slachtoffer5] en/of zijn, verdachtes, hoofd tussen de benen ter hoogte van de schaamstreek van die [slachtoffer5] duwen/brengen en/of zich in aanwezigheid van die [slachtoffer5] aftrekken en klaarkomen, en welke feitelijkheid bestond uit het onverhoeds die [slachtoffer5] aanspreken
terwijl zij in de bosjes aan het spelen was en vragen of zij een vuurtje aan het stoken was en/of lucifers bij zich had, althans woorden van soortgelijke strekking en vervolgens de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer5] naar beneden trekken en
tegen die [slachtoffer5] zeggen dat ze moet gaan zitten en dan die [slachtoffer5] vragen of zij aan zijn, verdachtes, penis wil voelen en
tegen die [slachtoffer5] zeggen dat zij hem, verdachte, een kusje moet geven en dat hij dan zal stoppen en onverhoeds zijn, verdachtes, penis ontbloten;
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Onder parketnummer 05/506272-09
Ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Ten aanzien van feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Ten aanzien van feit 4:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Onder parketnummer 05/513355-09
Ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, d.d. 3 november 2009;
• een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, betreffende verdachte, d.d. 21 juli 2009,
• een Pro Justitia rapportage, opgemaakt door G.T. Gerssen, psychiater, betreffende verdachte, d.d. 11 september 2009
• een retourzending rapportageverzoek van Reclassering Nederland, d.d. 15 september 2009
• een Pro Justitia rapportage, opgemaakt door H.E.W. Koornstra, psycholoog, betreffende verdachte, d.d. 20 september 2009
• een retourzending rapportageverzoek van Reclassering Nederland d.d. 21 oktober 2009
• een rapport d.d. 2 december 2009, opgemaakt L.H.W.M. Kaiser, betreffende verdachte, feitelijk inhoudende retourzending van de opdracht tot rapporteren
• een aanvullende Pro Justitia rapportage, opgemaakt door H.E.W. Koornstra, psycholoog, betreffende verdachte, d.d. 4 januari 2010 en
• de ter terechtzitting van 19 januari 2010 door H.E.W. Koornstra, psycholoog, als deskundige afgelegde verklaring.
6.1. standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest en voorts tot de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege voor de duur van twee jaar. De officier van justitie benadrukt, samengevat en zakelijk weergegeven, dat het hier gaat om veertien strafbare feiten waardoor in de eerste plaats de slachtoffers, maar daarnaast ook hun gezinsleden, familie, klas- en buurtgenoten, zijn getroffen. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn voor de slachtoffers enorm. Niet alleen heeft verdachte inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit maar daarnaast heeft hij hun gevoel van veiligheid ernstig aangetast. Uit, met name, de feiten van 22 mei 2009 blijkt dat verdachte dwangmatig heeft gehandeld. Volgens de officier van justitie is onvoldoende gebleken dat bij verdachte sprake is geweest van middelengebruik. Zij verwijst naar de aanvullende rapportage van H.E.W. Koornstra die zij op dit punt bekritiseert. Recidive is volgens de officier van justitie te verwachten. Bij haar eis heeft de officier van justitie, ten slotte, verwezen naar de documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij in 1982 is veroordeeld voor zedendelicten, dat de feiten die thans voorliggen teruggaan tot 2002 met een escalatie op 22 mei 2009 en dat in de aanvullende rapportage van de psycholoog de conclusie is opgenomen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Verdachte is gehecht sinds 26 mei 2009.
6.2. standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de op te leggen straf maximaal gelijk moet zijn aan de duur van het voorarrest. Hij wijst erop dat zijn cliënt wil meewerken aan een ambulante behandeling, op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel. In die behandeling dient de verslavingsproblematiek van zijn cliënt te worden betrokken. Subsidiair (de rechtbank begrijpt: ter onderbouwing van zijn betoog) stelt de raadsman zich op het standpunt dat het advies om aan verdachte een TBS met dwangverpleging op te leggen, alleen is opgenomen in het aanvullende rapport van psycholoog Koornstra, welk rapport té onzorgvuldig is om tot de conclusie te kunnen komen dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging hier geboden is.
6.3 beoordeling en conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met en aanranding van meerdere jonge meisjes.
Verdachte heeft deze voor hem volstrekt onbekende meisjes op straat aangesproken en meegelokt en hen onder meer aangeraakt of gekust op hun vagina’s of andere plaatsen waar zij niet door hem aangeraakt wilden worden. Hij heeft daarmee op ernstige wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit en op hun gevoel van veiligheid. Hij heeft bovendien niet alleen het vertrouwen van de betrokken meisjes op ernstige wijze geschonden maar ook dat van hun ouders, familieleden en andere naast betrokkenen. Dit soort feiten wekt daarnaast gevoelens van afschuw en onrust op in de maatschappij, vooral nu het gaat om zeer jonge kinderen, die zich jegens verdachte, als volwassen man, op geen enkele wijze konden verweren; de meisjes varieerden ten tijde van de gepleegde feiten in leeftijd van vijf tot negen jaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten.
6.3.1 Ten aanzien van de toerekenbaarheid
Er zijn over verdachte een psychologisch rapport, een psychiatrisch rapport en een aanvullend psychologisch rapport uitgebracht.
Uit het psychiatrische rapport van 11 september 2009 van G.T. Gerssen blijkt ten aanzien van de toerekenbaarheid van verdachte het volgende
Het tenlastegelegde, het seksueel misbruik van jonge meisjes, mits bewezen, is deels te verklaren vanuit betrokkenes aanwezig seksuele problematiek met name zijn pedofilie in samenhang met betrokkenes cannabisgebruik. Dat laatste geeft betrokkene net een zodanige prikkel dat hij tot grensoverschrijdend gedrag komt. Omdat betrokkene vanuit zijn verleden weet dat hij door het gebruik van een middel de controle over zichzelf deel(s) verliest, is betrokkene voor een deel verantwoordelijk voor wat er heeft plaatsgevonden. Voor de toerekeningsvatbaarheid betekent dit dat gesproken kan worden over licht verminderde toerekeningsvatbaarheid omdat ten tijde van het tenlastegelegde er een mogelijke beïnvloeding was door cannabis, die hooguit luxerend geweest kan zijn. Dat laat onverlet dat betrokkene zich kon realiseren dat er sprake was van seksueel aberrant gedrag. (…)”
Deze conclusie wordt in grote lijnen onderschreven in het psychologische rapport van H.E.W. Koornstra van 20 september 2009 :
“(…) Er is sprake van exhibitionisme en pedofilie bij een man wiens persoonlijkheid gekenmerkt wordt door vermijdende en afhankelijke trekken waardoor zijn sociale functioneren ernstig beperkt wordt. Er moet derhalve gesproken worden van een persoonlijkheidsstoornis.
(…)
De hem ten laste gelegde feiten, het exhibitioneren bij en aanraken van kleine meisjes, kent een rechtstreeks verband met de pathologie. Ware het zo dat betr. ook zonder middelengebruik tot de seksuele handelingen zou komen, zou gesproken moeten worden van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Omdat het echter alleen gebeurt als hij onder invloed is en betr. zich hier terdege van bewust is getuige het feit dat hij middelengebruik zo lang mogelijk mijdt, is sprake van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concludeert onderzoekster dat betr. ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling dat deze feiten – indien bewezen – hem slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. (…)”
Het psychologische rapport is evenwel – bij rapport van 4 januari 2010 – aangevuld omdat in de rapportage van 20 september 2009 de feiten zoals ten laste gelegd bij dagvaarding met parketnummer 51335-09 (de feiten over de periode 2002-2008), niet expliciet zijn betrokken bij het onderzoek voor het eerste rapport.
Over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte schrijft psycholoog Koornstra in het aanvullende psychologische rapport van 4 januari 2010 :
“(…) Waar in eerder onderzoek gesteld werd dat betr. zich goed bewust lijkt te zijn van het effect van middelen op zijn handelen en het gebruik van alcohol derhalve mijdt kan dit na het bekend worden van de nieuwe feiten en het bekennen van feit 1 door verdachte, niet meer met zekerheid gesteld worden. Betr. lijkt zijn best te doen alcohol te mijden maar door het bekend worden van nieuwe feiten in het verleden, waar betr. noch over gesproken heeft, noch zelf enige herinnering aan gehad lijkt te hebben, is niet meer met zekerheid te stellen dat het hem zo vaak als hij denkt, lukt zijn seksuele behoeften te verdringen. Het alcoholmisbruik lijkt een grotere rol in zijn leven te spelen dan hij zich bewust is en meer samen te hangen met de pathologie dan eerder ingeschat. Het kan derhalve in onderhavige aanvulling, niet volgehouden worden dat er sprake is van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid; het alcoholgebruik hangt samen met de pathologie.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concludeert onderzoekster derhalve dat betr. ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling dat deze feiten – indien bewezen – hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend (hoewel dit niet in de vraagstelling zit, betreft dit dus ook de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 05/506272-09 nu duidelijk geworden is dat het middelenmisbruik behoort binnen de pathologie). (…)”
Ter terechtzitting van 19 januari 2010 heeft psycholoog Koornstra als deskundige een verklaring afgelegd. Zij heeft een toelichting gegeven op, met name, de conclusies in de aanvullende rapportage. Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte heeft zij, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij er bij het opstellen van de eerste rapportage vanuit is gegaan dat verdachte gedurende langere tijd – 25 jaar – zijn seksuele impulsen heeft kunnen beheersen, met andere woorden, dat de feiten van 22 mei 2009 waren te beschouwen als een incident. Thans moet worden vastgesteld, ook omdat verdachte het eerste feit van dagvaarding 513355-09 heeft bekend, welk feit al in 2002 plaatshad, ook indien de andere feiten op die dagvaarding niet tot een veroordeling leiden, dat geen sprake is geweest van een incident. Verdachte heeft gedurende een langere periode zijn seksuele drang niet altijd onder controle kunnen houden. Zijn verklaringen over wat is voorgevallen, zijn onbetrouwbaar. Zo heeft hij feiten bekend die hij niet heeft gepleegd en heeft hij dingen niet verteld die wel zijn gebeurd. Volgens de psycholoog is het onbetrouwbaar verklaren van verdachte toe te schrijven aan zijn wanhopige behoefte aan het hebben van contact. Hij vindt het onbestaanbaar dat de gebeurtenissen, zoals die zich hebben voorgedaan, bestaan. Uit schaamte en angst (om)dat het is gebeurd, heeft hij zaken verdrongen. Deze verdringing heeft ervoor gezorgd dat hij altijd normaal heeft kunnen functioneren en werken terwijl zijn (naaste) omgeving niets heeft gemerkt. Het is een tweede natuur geworden. Het middelenmisbruik is een onderdeel van de stoornis van verdachte. Deze samenhang tussen stoornis en middelenmisbruik is in het aanvullend onderzoek duidelijk(er) naar voren gekomen, reden waarom de psycholoog ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid – net als ten aanzien van de voorgestane behandeling, zie hierna onder 6.3.3 – haar zienswijze heeft aangepast.
Dr. Kaiser, psychiater, heeft op 2 december 2009 geschreven dat verdachte niet meewerkt aan een nieuwe rapportage, dat verdachte onderzoek niet nodig vindt, en dat verdachte aangeeft dat hij de aangegeven delicten niet heeft gepleegd – hoogstens één zaak – en dat in de eerdere rapportage van de psycholoog alles goed is weergegeven en dat verdachte daar voor 100% achter staat. De psychiater heeft de opdracht tot rapporteren daarom geretourneerd.
De rechtbank is, gelet op al voorgaande en in het bijzonder op het aanvullende psychologische rapport en de daarop door H.E.W. Koornstra gegeven toelichting, van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank zal daar rekening mee houden bij het opleggen van de straf.
6.3.2 Ten aanzien van de gevangenisstraf
Zoals al naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige feiten die, mede gelet op de verminderde toetredingsvatbaarheid een gevangenisstraf van na te melden duur rechtvaardigen. Nu verdachte van een groot aantal feiten wordt vrijgesproken is de duur van de gevangenisstraf korter dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman voorgestelde gevangenisstraf van de duur van het voorarrest te laag is.
6.3.3 Ten aanzien van de gevorderde TBS met dwangverpleging
De rechtbank houdt rekening met de onder 6.3.1 aangehaalde psychologische en psychiatrische rapportages, en met de op de psychologische rapportages ter terechtzitting door de psycholoog gegeven toelichting.
In het psychiatrische rapport van 11 september 2009 en het psychologische rapport van 20 september 2009 is, samengevat en zakelijk weergegeven, geadviseerd om verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, onder toezicht te plaatsen van de reclassering waarbij hij zich onder behandeling zou moeten laten stellen van een forensische behandelaar/dagklinische behandeling gespecialiseerd in de seksuele problematiek. Gedacht werd aan het Dok, de forensisch psychiatrische poli- en dagkliniek van FPC de Kijvelanden.
In de aanvullende psychologische rapportage van 4 januari 2010 komt de psycholoog Koornstra tot een andere conclusie:
“(…) Hoewel er in aanvullende onderzoek geconcludeerd moet worden dat voor alle bewezen feiten feitelijk sprake is van een andere toerekeningsvatbaarheid dan eerder geconcludeerd, blijft wel overeind dat het functioneren van betr. op de overige levensgebieden amper gehinderd, of zelfs verstrekt werd, door zijn beperkingen. Waar echter in eerder onderzoek gesteld werd dat het feit dat hij een goede en loyale werknemer en een lieve en zorgzame zoon en echtgenoot was, goede voorwaarden zou scheppen voor een ambulant kader van een behandeling, moet dit in onderhavige aanvulling toch minder stevig gesteld worden. Nu gebleken is dat betr. in de afgelopen jaren, meerdere keren maar minstens een maal, tot ontuchtige handelingen is gekomen bij zeer jonge kinderen en zijn functioneren hier kennelijk niet onder geleden heeft, noch dat iemand hier iets van gemerkt heeft, kan niet meer met zekerheid gesteld worden dat ambulant toezicht en behandeling voldoende is om recidive te komen. Er moet gesproken worden van alcoholmisbruik in samenhang met de persoonlijkheidsstoornis en de perversie. Deze combinatie maakt betr. moeilijk grijpbaar hetgeen een contra-indicatie is voor ambulante behandeling. Geadviseerd wordt derhalve betr. op te nemen voor een intensieve behandeling, waarbij onderzoekster, gezien de hem ten laste gelegde feiten, zijn zeer beperkte inzicht in de problematiek en zijn toch – indien de nieuwe hem ten laste gelegde feiten bewezen geacht worden – dusdanig beperkte openheid en daarmee behandelmotivatie – al dan niet op basis van verdringing –, geen mogelijkheden ziet binnen een vrijwillig kader. Concreet houdt dit in dat onderzoekster uw College adviseert betr. een TBS op te leggen met dwangverpleging. (…)”
Ter terechtzitting van 19 januari 2010 heeft de psycholoog haar advies nader toegelicht. Zij heeft zakelijk weergegeven verklaard dat het verschil tussen het eerdere advies en het aanvullende advies er in is gelegen dat nu verdachte het feit uit 2002 bekent de eerdere, getrapte redenering niet meer opgaat. Die redenering was kort gezegd dat verdachte weliswaar leed aan exhibitionisme, pedofilie en een persoonlijkheidsstoornis NAO, maar dat nu er zich in de laatste 25 jaar sinds het vorige delict tot de gebeurtenissen op 22 mei 2009 geen strafbare feiten hadden voorgedaan geconcludeerd moest worden dat de rem op de behoefte van verdachte, welke rem alleen op 22 mei 2009 was weggevallen onder invloed van het incidenteel gebruik van cannabis, zo groot was, dat ambulante behandeling mogelijk was, vooral ook omdat het feit dat hij een goede en loyale werknemer en een goede zoon en echtgenoot was de benodigde controle en een goed kader vormde voor een dergelijke behandeling. Nu echter blijkt, zoals verdachte toegeeft, dat eerder een vergelijkbaar feit heeft plaatsgevonden, waarna verdachte toch nog is blijven fungeren als een goede werknemer, zoon en echtgenoot, blijkt dat enerzijds de rem van verdachte op zijn gedrag en anderzijds het kader en de controle van zijn omgeving niet zo effectief zijn als gedacht om herhaling te voorkomen. Waar bij het eerste rapport nog werd verondersteld dat de behoeften van verdachte heel diep waren weggestopt blijkt thans dat die behoefte nog steeds bestaat. Er is middelengebruik nodig om het laagje waaronder de behoefte is weggedrukt weg te halen, maar dat laagje is veel dunner dan gedacht.
De psycholoog heeft voorts aangegeven dat klinische behandeling als voorwaarde bij bijvoorbeeld TBS met voorwaarden geen optie is omdat de motivatie van verdachte onvoldoende is om een dergelijke behandeling succesvol te laten zijn. Verdachte heeft weliswaar de wil zijn stoornis de baas te worden, maar dit vergt veel meer dan bijvoorbeeld pillen slikken. Hij zal moeten praten over zijn stoornis en handelen. Het ‘terughalen’ van gebeurtenissen is slechts het begin van de therapie. Het rapporteren hierover door verdachte is echter niet betrouwbaar, omdat hij zijn handelen veracht, hij gewoon niet wil dat het heeft plaatsgevonden en hij dit, al dan niet onbewust, verdringt. Het verdringen van deze zaken is een tweede natuur van verdachte geworden.
De deskundige verklaart voorts dat het voor de conclusies niet relevant is of van de nieuwe dagvaarding 1 of 10 feiten bewezen worden verklaard. Het gaat er om dat gebleken is dat de betrouwbaarheid van zijn controle en van zijn rapporteren onvoldoende is. Het heeft vaker de kop op gestoken dan rapporteurs dachten, dat maakt het zo ongrijpbaar en “eng”.
Nu blijkt dat er minder dan gedacht nodig is om remmingen los te maken, is de kans op recidive groot en is een zwaardere behandeling noodzakelijk.
Er is geen aanvullende psychiatrische rapportage opgemaakt omdat verdachte daaraan niet wilde meerwerken.
De rechtbank zal de conclusie van de psycholoog, zoals verwoord in de aanvullende rapportage en toegelicht ter zitting van 19 januari 2010, overnemen. Door de verdediging is aangevoerd dat de rapportage te onzorgvuldig is om de daarin vervatte conclusies over te nemen maar dat standpunt verwerpt de rechtbank. In de eerste plaats heeft de raadsman zijn standpunt niet onderbouwd. Daarnaast blijkt uit de aanvullende rapportage ook niet dat de psycholoog onzorgvuldig te werk is gegaan; zij heeft drie maal uitgebreid gesproken met verdachte, daarnaast ook met zijn echtgenote, moeder, werkgever, reclassering en mederapporteur. Ter terechtzitting van 24 november 2009 heeft verdachte bovendien verklaard dat de psycholoog een vakvrouw is die dwars in zijn ziel heeft gekeken.
De bevindingen zoals neergelegd in de aanvullende psychologische rapportage en met name de door de psycholoog ter terechtzitting gegeven verklaring over de oorzaak van het verschil tussen de conclusies in de (psychologische en psychiatrische) rapportage en de aanvullende psychologische rapportage, hebben de rechtbank overtuigd dat een ambulante behandeling, zoals door de verdediging voorgestaan, alsmede klinische behandeling als bijzondere voorwaarde in het onderhavige geval ontoereikend is. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de bij verdachte aanwezige problematiek en het gevaar voor herhaling en de schade die dat mogelijk meebrengt, hij de best mogelijke behandeling moet ondergaan ten einde het recidivegevaar in te perken.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de ernst van de feiten, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eisen. De algemene veiligheid van personen vereist gelet op het vorenstaande ook dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De maatregel wordt voorts gegrond op de door verdachte begane misdrijven, die behoren tot de misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, immers het betreft feiten (art. 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht) die met maximumstraffen van acht respectievelijk zes jaar worden bedreigd.
De misdrijven ter zake waarvan de maatregel wordt opgelegd betreffen misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van de lichamen van de slachtoffers.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij [slachtoffer1] vordert een bedrag van € 1124,18. Aangezien het feit waarop de vordering ziet niet bewezen is verklaard, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer2] vordert een bedrag van € 868,83. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 118,83 aan materiële schade en een bedrag van € 750,- aan immateriële schade.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat de vordering van de benadeelde partij haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en voldoende onderbouwd is. De rechtbank acht verder aannemelijk dat [slachtoffer2] door hetgeen haar is aangedaan, immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank maakt zij terecht aanspraak op vergoeding van die schade. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het feit op het slachtoffer hebben gehad, zoals ook wordt beschreven op het schade-onderbouwingsformulier, het gevorderde bedrag van € 750,- aan schadevergoeding op zijn plaats is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer2] geheel toewijzen tot een bedrag van € 868,83, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2009. De rechtbank zal tevens de maatregel ex artikel 36f van het wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd bedrag opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer5] vordert een bedrag van € 800,- aan immateriële schade.
De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer5] door hetgeen haar is aangedaan, immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank maakt zij terecht aanspraak op vergoeding van die schade. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het feit op het slachtoffer hebben gehad, zoals ook wordt beschreven op het schade-onderbouwingsformulier en de brief van haar ouders, het gevorderde bedrag van € 800,- aan schadevergoeding op zijn plaats is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering van[slachtoffer5] geheel toewijzen tot een bedrag van € 800,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2002. De rechtbank zal tevens de maatregel ex artikel 36f van het wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd bedrag opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer10] vordert een bedrag van € 300,-. Aangezien het feit waarop de vordering ziet niet bewezen is verklaard, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 246 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder feit 1 van parketnummer 05/506272-09 tenlastegelegde.
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 5 van parketnummer 05/506272-09 tenlastegelegde.
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tot en met feit 10 van parketnummer 05/513355-09 tenlastegelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2, 3, en 4 van parketnummer 05/506272-09 en onder feit 1 van parketnummer 05/513355-09 tenlastegelegde , zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1].
Verklaart de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer10].
Verklaart de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer2], wonende te p/a gemachtigde mr. M.A.J. Kubatsch, [adres] te betalen € 868,83 (zegge achthonderdenachtenzestig euro en drieëntachtig cent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 868,83, subsidiair 17 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], wonende te p/a gemachtigde mr. M.A.J. Kubatsch, [adres] te betalen € 868,83, (zegge achthonderdenachtenzestig euro en drieëntachtig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer5].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer5], wonende te [adres] te betalen € 800,- (zegge achthonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 800,- , subsidiair 16 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer5], wonende te [adres] te betalen € 800,-, (zegge achthonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, als voorzitter,
mr. E. de Boer, rechter,
mr. D.R. Sonneveldt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.G. Piras griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2010.