ECLI:NL:RBARN:2010:BL0910

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
25 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/800003-09
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voormalig militair voor handel in XTC, cocaïne en voorhanden hebben van oefenmunitie

In deze zaak heeft de Militaire Kamer van de Rechtbank Arnhem op 25 januari 2010 uitspraak gedaan tegen een voormalig militair die werd beschuldigd van het verkopen en voorhanden hebben van harddrugs, alsook het voorhanden hebben van oefenmunitie. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen van XTC-pillen en cocaïne in de periode van 1 juli 2008 tot en met 9 november 2008, en het voorhanden hebben van 89 patronen oefenmunitie op zijn legeringskamer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk en een werkstraf van 240 uren. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat zijn handelen strafbaar was, en beroept zich op de afwezigheid van alle schuld (AVAS). De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk strafbaar was. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, alsook een werkstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en het feit dat hij inmiddels was ontslagen uit zijn functie. De rechtbank benadrukte dat de handel in harddrugs, vooral binnen defensie, zeer ernstig is en dat er een zero-tolerance beleid geldt. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Militaire Kamer
Parketnummer : 05/800003-09
Data zittingen : 5 oktober 2009 en 11 januari 2010
Datum uitspraak : 25 januari 2010
Promis II
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
raadsman : mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen van 1 juli 2008 tot en met
9 november 2008, te of nabij Stroe, gemeente Barneveld, en/of Hengelo (Overijssel), en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [betrokkene1]
en/of [betrokkene2] en/of (betrokkene3] en/althans aan (een) ander(en),
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of MDEA (XTC) en/of MDA (XTC) en/of cocaïne en/of amfetamine, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond C Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 5 november 2008, te of nabij Stroe, gemeente Barneveld,
voorhanden heeft gehad 89 patronen (kaliber 5.56 mm), in elk geval een
hoeveelheid munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 11 januari 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en voorts tot een werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
feit 1
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zijnde:
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2010;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL27NV/08-006176, gesloten op 23 december 2008, opge¬maakt door verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, brigade Veluwe, met bijlagen, voor zover inhoudende:
- het proces-verbaal van aangifte, p. 146 en p. 147;
- het proces-verbaal van verhoor, p. 152;
- het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene1], p. 211, p. 212 en
p. 225;
- het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene3], p. 254 en p. 256;
- het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene2] p. 241.
feit 2
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen worden de navolgende feiten, die verder ook niet ter discussie staan, vastgesteld.
Op of omstreeks 5 november 2009 bevond zich in de lade van het bureau op de legeringskamer van verdachte, in de kazerne te Stroe, een hoeveelheid oefenmunitie . Het ging om 89 patronen van het kaliber 5.56. Deze patronen zijn uitsluitend geschikt voor vuurwapens van de categorie II. Het is munitie in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II, onder 1, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM)
Standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat hetgeen zijn cliënt ten laste is gelegd, weliswaar kan worden bewezen maar dat zijn cliënt niet strafbaar is omdat hij niet wist dat zijn handelen strafbaar is gesteld in de WWM. De raadsman beroept zich op de afwezigheid van alle schuld aan de zijde van zijn cliënt (AVAS). De militaire kamer bespreekt dit verweer onder punt 5 van het vonnis.
Conclusie
De militaire kamer acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode gelegen van 1 juli 2008 tot en met 9 november 2008,
te of nabij Stroe, gemeente Barneveld, en Hengelo (Overijssel),
opzettelijk heeft verkocht of verstrekt aan [betrokkene1]
en [betrokkene2] en. [betrokkene3] en aan anderen een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of MDEA (XTC) en/of MDA (XTC), als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en
dat hij in de periode gelegen van 1 juli 2008 tot en met 9 november 2008 te Hengelo (Overijssel) opzettelijk aanwezig heeft gehad cocaïne, als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I
2.
hij op 5 november 2008, te of nabij Stroe, gemeente Barneveld,
voorhanden heeft gehad 89 patronen (kaliber 5.56 mm), in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en Munitie
4b. De strafbaarheid van de feiten
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging ten aanzien van strafbaarheid van verdachte voor feit 2
De raadsman bepleit de afwezigheid van alle schuld (AVAS) aan de zijde van zijn cliënt. Die wist niet dat het strafbaar was om oefenmunitie in zijn lade te hebben. Dit blijkt al uit het feit dat hij de munitie open en bloot bewaarde. Hij had de munitie niet mee naar huis genomen. Hij had de munitie van iemand anders gekregen en wilde die later inleveren. Dat laatste gebeurde wel vaker. Er is geen strijd met de WWM, aangezien daarvoor vereist is dat je je bewust bent dat je in strijd met die wet handelt. Hoogstens is daarom sprake van strijd met interne regelgeving, aldus de raadsman.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie benadrukt dat niet relevant is of verdachte zich bewust is geweest van de strafbaarheid van zijn handelen en evenmin of sprake is geweest van enig “raffinement” bij verdachte. Verdachte heeft niet gedwaald ten aanzien van de strafbaarheid van zijn handelen.
Beoordeling van de standpunten
Voor de vraag of verdachte strafbaar is, is in beginsel niet van belang of hij zich heeft gerealiseerd dat hij geen oefenmunitie onder zich mocht houden. De WWM vereist immers, anders dan de raadsman aanvoert, geen bewustheid van de ongeoorloofdheid van de gedraging.
Schulduitsluiting is alleen aan de orde als aannemelijk is dat sprake is geweest van een verontschuldigbare rechtsdwaling aan de zijde van verdachte. De verdediging heeft echter niets aangevoerd en ook overigens is niets gebleken op basis waarvan moet worden aangenomen dat dit laatste het geval is geweest. De enkele stelling dat het vaker voorkomt dat mensen oefenmunitie onder zich hadden, is – nog los van de juistheid van die stelling – onvoldoende. Het verweer faalt.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, zodat verdachte strafbaar is ter zake van de feiten 1 en 2.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 9 september 2009;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 23 september 2009, betreffende verdachte.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat met name feit 1 ernstig is. De handel in harddrugs gaat niet samen met het ‘militaire bedrijf’. Daar staat tegenover dat slechts een beperkt deel van de drugs is verhandeld in militaire kring. Dit laatste ontneemt evenwel niet het strafwaardige karakter aan het handelen van verdachte.
Verder benadrukt de officier van justitie dat verdachte geen relevante strafrechtelijke documentatie heeft, dat hij door defensie is ontslagen en, ten slotte, dat hij eerlijk lijkt te zijn over hetgeen hem wordt verweten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht wat betreft de strafmaat rekening te houden met het feit dat zijn cliënt een nagenoeg blanco strafblad heeft, dat hij is ontslagen en in zijn nieuwe baan meer moet werken terwijl hij minder verdient, dat hij volledig open kaart speelt. Zijn cliënt heeft al twee dagen vastgezeten. De raadsman acht het redelijk dat aan zijn cliënt een werkstraf wordt opgelegd maar acht de omvang van de werkstraf van 240 uren, zoals gevorderd, veel te fors.
Beoordeling van de standpunten en conclusie
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan het verkopen en afleveren van harddrugs, te weten 250 XTC-pillen. Het grootste deel daarvan heeft hij verkocht in discotheken in Hengelo, een klein aantal pillen heeft hij verkocht of verstrekt aan militairen. Daarnaast heeft verdachte cocaïne voorhanden gehad.
De militaire kamer acht dit zeer ernstige feiten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van cocaïne en XTC-pillen een bedreiging voor de gezondheid van de gebruikers ervan vormt. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. De mensen die van deze drugs afhankelijk zijn veroorzaken doorgaans veel overlast om deze drugs te kunnen bekostigen. Om die redenen moet de handel in harddrugs krachtig worden tegengegaan. Het voorgaande geldt temeer binnen defensie. Voor militairen geldt een zogenaamd ‘zero-tolerance’ beleid. Zo geldt het gedoogbeleid ten aanzien van het voorhanden hebben van kleine hoeveelheden drugs voor eigen gebruik niet voor militairen. Voor een militair geldt een zwaarder verantwoordelijkheidsbewustzijn dan voor gewone burgers. Dat verdachte heeft gehandeld in XTC-pillen, ook binnen defensie, moet hem daarom temeer worden aangerekend. Dat geldt met name omdat de reden voor het handelen in XTC-pillen is geweest, het geld dat hij ermee kon verdienen.
Daarnaast moet het verdachte worden aangerekend dat hij oefenmunitie voorhanden heeft gehad. Dit acht de militaire kamer echter een minder zwaar feit dan het eerste, temeer gelet op de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Verdachte had geen slechte intenties met de munitie, hij had het van een kamergenoot gekregen en wilde het te zijner tijd inleveren. Het ging bovendien niet om scherpe patronen.
De militaire kamer is, gelet op de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten, van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de militaire kamer rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, dat hij van meet af aan open is geweest over zijn handelen alsmede over de redenen van dat handelen, dat hij uit eigen beweging is gestopt met het gebruik van drugs alsmede met de handel daarin, dat de handel (mede daardoor) beperkt is gebleven tot 250 XTC-pillen en dat verdachte van zijn handelen reeds gevolgen, in de vorm van een ontslag, heeft ondervonden. De militaire kamer acht voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Verdachte heeft verklaard te weten waar hij harddrugs kan verkrijgen. Ondanks dat hij niet meer bij defensie werkzaam is en hij een ander leven leidt dan ten tijde van het bewezenverklaarde, moet ervoor worden gewaakt dat verdachte zich opnieuw inlaat met de handel in harddrugs .
Al het bovenstaande overwegende en aansluiting zoekende bij de afdoening in soortgelijke zaken, is de militaire kamer van oordeel dat de straf zoals door de officier van justitie geëist te hoog is. Zij zal verdachte een werkstraf opleggen van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.
8. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A. een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
B. een werkstraf voor de duur van 180 uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de
tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, te weten 2 dagen, zijnde 4 uren geheel in mindering zal worden gebracht
Aldus gewezen door:
mr. E. de Boer (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en kolonel mr. B.F.M. Klappe (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. S.C.A.M. Janssen (griffier),
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2010.