ECLI:NL:RBARN:2010:BL0239

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
20 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-920
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Arnhem op 20 januari 2010 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de verdachte, [verzoeker], tegen de politierechter, mr. [naam]. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting op 3 december 2009, waar de verdachte niet aanwezig was. Tijdens deze zitting werd een enkelvoudige fysieke confrontatie met getuigen gelast, wat de raadsman van de verdachte, mr. F.H.J. van Gaal, als partijdig beschouwde. Hij voerde aan dat de politierechter al vóór de zitting had besloten tot deze confrontatie zonder de verdediging te raadplegen, wat de vrees voor partijdigheid rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat er inderdaad sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, omdat de politierechter belangrijke procesbeslissingen had genomen zonder de verdediging te horen. De rechtbank wees het wrakingsverzoek toe, waarmee de politierechter werd gewraakt. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit mrs. M.C.G.J. van Well, G. Noordraven en D.S.M. Bak, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.J. Daggenvoorde.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ARNHEM
Wrakingskamer
Zaaknummer: 09-920
Beschikking van 20 januari 2010
inzake het verzoek van
[verzoeker]
wonende te Malden,
advocaat mr. F.H.J. van Gaal te Wijchen
tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van
MR. [naam]
in zijn hoedanigheid van politierechter in de strafzaak met parketnummer [nummer]
Partijen worden hierna [verzoeker] en mr. [naam] genoemd.
1. De procedure
1.1. Namens [verzoeker] is ter terechtzitting van 3 december 2009 in bovengenoemde strafzaak door mr. Van Gaal een verzoek tot wraking gedaan tegen mr. [naam].
Bij brief van 8 december 2009 van mr. Van Gaal is dat verzoek verder verduidelijkt.
1.2. Per e-mail van 14 december 2009 heeft mr. [naam] laten weten dat hij niet in de wraking berust.
1.3. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek behandeld ter terechtzitting
van 7 januari 2010. Mr. Van Gaal is namens [verzoeker] verschenen en heeft het verzoek mondeling toegelicht aan de hand zijn overgelegde pleitaantekeningen. Mr. [naam] heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd. Namens het Openbaar Ministerie heeft de officier van justitie, mr. A.W.H. van Velzen, een mondelinge toelichting op de zaak gegeven.
1.4. Tenslotte is de beslissing bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. In de genoemde strafzaak wordt [verzoeker] verdacht van betrokkenheid bij mishandeling. De strafzaak is uitgeroepen ter terechtzitting van 6 oktober 2009. Op die zitting was niet mr. Van Velzen voornoemd, maar mr. M.A.J. Kunst als officier van justitie aanwezig. In het proces-verbaal van de zitting, aangevuld op 4 november 2009, staat dat
mr. Van Gaal verzoekt om de zaak op 6 oktober 2009 af te doen omdat de politie niet is ingegaan op het verzoek van [verzoeker] om een fotoconfrontatie op het politiebureau te doen.
Ook is in het proces-verbaal opgenomen dat de politierechter, na de officier van justitie
en de raadsman van [verzoeker] gehoord te hebben, de zaak aanhoudt tot de terechtzitting
van 3 december 2009 opdat er een fysieke confrontatie in de vorm van een Oslo-confrontatie tussen de verdachte en de aangever kan plaatsvinden.
2.2. Bij brief van 24 november 2009 heeft de officier van justitie, mr. Kunst, aan
mr. [naam] onder meer bericht:
‘In deze zaak heeft u op de zitting van 6 oktober j.l. een Oslo confrontatie gelast. Voortzetting van de behandeling zal plaatsvinden op 3 december a.s.
Tijdens de zitting heb ik al namens het OM laten weten dat ik mij niet kan vinden in de Oslo confrontatie en dat een meervoudige fotoconfrontatie mij meer op zijn plaats lijkt.
U heeft besloten tot een Oslo confrontatie en ik heb dat verzoek uitgezet bij de politie Nijmegen.
Naar aanleiding van dit verzoek ontving ik een mail die ik hieronder heb opgenomen.
(…)
Naar aanleiding van deze mail stel ik mij op het standpunt dat gelet op de organisatorische problemen die een dergelijke confrontatie met zich meebrengt en de daarmee gepaard gaande kosten, het strafbare feit de inzet van een dergelijk middel niet rechtvaardigt.
Het OM is bereid om een meervoudige fotoconfrontatie te organiseren.
Ter zitting van 3 december zal ik u van het voorgaande op de hoogte brengen en dan zie ik uw beslissing wel tegemoet.
Afschrift van deze brief zend ik ook aan de raadsman mr Van Gaal.’
2.3. Mr. Van Velzen heeft als officier van justitie de zaak overgenomen van mr. Kunst. Op 26 november 2009 heeft mr. Van Velzen telefonisch contact gehad met mr. Van Gaal en aangegeven dat hij had besloten om op de zitting van 3 december 2009 vier getuigen, waaronder aangever, op te roepen ten einde een enkelvoudige fysieke confrontatie met de Jong mogelijk te maken. Mr. Van Gaal heeft hiertegen in ditzelfde telefoongesprek bezwaar gemaakt.
2.4. Bij brief van 26 november 2009 heeft mr. Van Gaal zijn bezwaar tegen de oproeping van getuigen ook kenbaar gemaakt aan mr. [naam]. In deze brief is verder, voor zover van belang, nog het volgende vermeld:
‘Het moge duidelijk zijn dat de verdediging op 3 december a.s. zal verzoeken om in plaats van de gelaste, maar niet uitgevoerde Oslo-confrontatie een meervoudige fotoconfrontatie te laten organiseren. (…) Teneinde te voorkomen dat de getuigen onnodig ter zitting aanwezig zullen zijn, heb ik de officier van justitie verzocht om de oproeping van de getuigen terug te draaien en uw beslissing van 3 december a.s. af te wachten. De officier van justitie liet weten dat hij daartoe vooralsnog niet zal overgaan, maar wellicht kunt u hem op andere gedachten brengen.’
2.5. De strafzaak tegen [verzoeker] is hervat ter terechtzitting van 3 december 2009 van politierechter mr. [naam]. De zitting is gehouden op de eerste verdieping van het paleis van justitie. Als officier van justitie was mr. Van Velzen aanwezig. Mr. Van Gaal was op de zitting aanwezig als raadsman van [verzoeker], die zelf niet ter zitting was verschenen. Het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2009 vermeldt onder meer:
‘De bode heeft voor het uitroepen van de zaak (…) meegedeeld dat de 4 getuigen hierna te noemen, zijn verschenen en zich ophouden in een afgesloten ruimte achter de informatie balie op de begane grond en dat de raadsman hem heeft meegedeeld dat de verdachte niet zal verschijnen.
De politierechter verzoekt de bode de getuigen naar de 1e verdieping te laten komen en buiten de zittingzaal te laten plaatsnemen.
(…)
De politierechter hervat het onderzoek in de zaak in de stand waarin het zich op het moment van de schorsing ter terechtzitting d.d. 6 oktober 2009 bevond.
De politierechter heeft de getuigen binnen laten komen en stelt vast dat als getuigen ter terechtzitting aanwezig zijn:
(…)
De politierechter merkt op, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie die de getuigen heeft opgeroepen, heeft geregeld dat de verdachte en de getuigen elkaar niet eerder zouden zien dan in de zittingzaal, reden om hen te laten wachten in de afgesloten ruimte achter de informatiebalie op de begane grond.
Omdat ik al van de bode vernomen had dat de verdachte niet zou verschijnen, heb ik de getuigen naar boven laten komen.
De raadsman gaf aan dat hij graag een fotoconfrontatie wil met zijn cliënt en de getuigen zoals hij eerder ter zitting van 6 oktober 2009 heeft verzocht en hij heeft bij brief van 26 november 2009 dat verzoek herhaald en daarin ook meegedeeld dat hij bezwaar heeft tegen het oproepen van 4 getuigen en hij verwijst naar het bericht van de officier van justitie mr. M. Kunst van 24 november 2009 waarin zij verklaart bereid te zijn tot de organisatie van een meervoudige fotoconfrontatie.
De politierechter deelt mee al eerder aangegeven (te hebben, rb) dat hij daar geen voorstander van is, maar de Oslo-confrontatie wilde gebruiken, doch dat de politie in Nijmegen daar niet aan mee wil werken.
Het is dan ook erg vervelend dat de verdachte niet aanwezig is vandaag.
De officier van justitie merkt op, zakelijk weergegeven:
Ik vind het jammer dat de verdachte er niet is vandaag.
Elke vorm van confrontatie heeft uiteraard zijn voor- en nadelen. Ik ben echter in dit geval voorstander van een fysieke confrontatie. Bij een fysieke confrontatie zien de getuigen de mimiek en de bewegingen en horen zij het stemgeluid. Dit kan mogelijk meer herinneringen oproepen. Ik ben dan ook van mening dat de zaak aangehouden moet worden, eventueel met een bevel medebrenging voor de verdachte.
De raadsman reageert, zakelijk weergegeven:
Ik wil hier graag op reageren, maar niet zolang de getuigen in de zaal zitten.
De politierechter verzoekt de aanwezige getuigen de zittingszaal te verlaten en op de gang te wachten aan welk verzoek zij gevolg geven (…)
De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
De officier van justitie wil de zaak aanhouden en de confrontatie door laten gaan. Ik ben van mening dat dit niet noodzakelijk is. Ik denk dat er gewoon vandaag afgedaan kan worden op basis van de inhoud van het dossier.
Er zit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in om tot de veroordeling van mijn cliënt te komen (…)
De confrontatie waar de officier van justitie het over heeft had veel eerder gekund. Als de politierechter de zaak toch wil aanhouden verzoek ik om een meervoudige fotoconfrontatie (…)
De enkelvoudige methode is hier niet de beste methode. Er moet echter wel voor de beste methode gekozen worden.
Ik hoorde de getuigen net op de gang praten over mijn cliënt. Ze zeiden dat hem op hyves zouden gaan zoeken omdat ze nu zijn naam weten. Op die manier is zelfs een fotoconfrontatie al besmet. Dit zal de herkenning zeker beïnvloeden. Als mijn cliënt hier was geweest, dan had de confrontatie die zo goed gepland zou zijn, al op de gang hebben plaatsgevonden.
De politierechter reageert, zakelijk weergegeven:
De getuigen zaten in een afgesloten ruimte en hadden geen zicht op u en uw cliënt. Toen ik hoorde dat uw cliënt niet zou komen heb ik de bode meegedeeld dat zij naar boven konden komen.
De raadsman van verdachte merkt op, zakelijk weergegeven:
Ik vind het vreemd dat de officier van justitie op eigen initiatief een getuige heeft opgeroepen voor een enkelvoudige confrontatie. Een bevel medebrenging is veel te zwaar en echt buitenproportioneel.
Ik weet niet of mijn cliënt de volgende keer wel zou komen. (…)
De politierechter merkt op, zakelijk weergegeven:
Ik ga toch de zaak aanhouden. Ik wil toch de fysieke confrontatie omdat ik van mening ben dat dit in het belang is van de zaak. We zorgen ervoor dat de getuigen en de verdachte elkaar niet tegenkomen buiten de zittingszaal.
Ik wil dat de verdachte erbij aanwezig is, daarom zal ik (…) bepalen dat hij persoonlijk dient te verschijnen. Ook laat ik de getuigen opnieuw oproepen.
De raadsman van verdachte merkt op, zakelijk weergegeven:
Ik wil even contact opnemen met mijn cliënt. Ik ga overwegen of ik U moet wraken.
(…)
Na tien minuten hervat de politierechter de zaak (…)
De raadsman van verdachte merkt op, zakelijk weergegeven:
Ik heb met mijn cliënt overlegd. De vrees bestaat dat de politierechter partijdig is, beter gezegd ik heb de objectieve vrees voor uw partijdigheid.
De grondslag daarvan is de route die u inslaat met betrekking tot de fysieke confrontatie.
Ik denk dat er overleg geweest is tussen de rechtbank en het openbaar ministerie. Dit wekt de vrees op voor partijdigheid.
Ik doe een wrakingsverzoek van u als politierechter.’
2.6. Op 8 december 2009 schrijft mr. Van Gaal een brief aan mr. Van Velzen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
‘Daarnaast verwijs ik naar een telefonisch contact dat ik met u had op 26 november j.l. (…) Als ik mij niet vergis, gaf u in dat gesprek tevens aan dat er via de mail al contact was geweest met de politierechter over de oproeping. Indien mijn herinnering aan ons gesprek juist is, dan verzoek ik u vriendelijk om de email(s) tussen het Openbaar Ministerie en de politierechter nog aan het dossier toe te voegen en mij hiervan een kopie toe te zenden.’
2.7. Op 11 december 2009 heeft mr. Van Velzen aan dit verzoek voldaan.
2.8. Het eerste bericht dateert van 26 november 2009 om 16:14 uur. Mr. Van Velzen heeft na het telefoongesprek met mr. Van Gaal op 26 november 2009 per email aan
mr. [naam] bericht:
‘Van Gaal advocaat in de “Osl-confr” zaak belde nav de mededeling dat ik 4 getuigen heb opgeroepen.
Hij maakte bezwaar gelet op hetgeen ter zitting is besloten. Hij prefereert -als Oslo niet langer wordt opgedragen- een fotoconfrontatie boven 1 op 1 confr.
Ik heb afgesproken dat getuigen vooralsnog opgeroepen blijven en dat hij zijn cliënt tov getuigen afschermt in het paleis en ik de getuigen door de bode in een aparte ruimte laat plaatsen.
Ter zitting moet dan eerst maar worden beslist hoe we verder gaan.
Ik heb hem gevraagd met spoed alvast separaat zijn standpunt aan pr kenbaar te maken.
Mocht jij op voorhand van mening zijn dat toch een fotoconfr. (toch) de voorkeur verdient dan zouden de getuigen alsnog moeten worden afgezegd.
Ik ben er pas dinsdag weer. Dat is mogelijk te laat om nog iets te kunnen regelen in de richting van de getuigen.
Zou jij (…) willen mededelen of getuigen moeten worden afgebeld.’
2.9. In reactie daarop heeft mr. [naam] op 26 november 2009 aan mr. Van Velzen teruggemaild:
‘de getuigen niet afbellen en geen foto confrontatie organiseren; confrontatie in levenden lijve is de enige optie die het meeste aan de waarheidsvinding kan bijdragen en daarom wilde ik de oslo-confr. maar ja dat “kan”’ niet …’
3. Het wrakingsverzoek en het verweer
3.1. Ter ondersteuning van het wrakingsverzoek tegen mr. [naam] als politierechter in de strafzaak tegen hem, voert [verzoeker] aan dat mr. [naam] kennelijk voorafgaand aan de zitting van 3 december 2009 al een belangrijke procesbeslissing had genomen, te weten dat er een enkelvoudige fysieke confrontatie tussen ieder van de getuigen en [verzoeker] zou plaatsvinden, en dat mr. [naam] daarover contact heeft gehad met de officier van justitie en niet met de verdediging. [verzoeker] wijst daarvoor op de voornoemde e-mail van 26 november 2009 van mr. [naam] aan mr. Van Velzen. Volgens [verzoeker] is hij pas na de zitting
van 3 december 2009 bekend geworden met die e-mail. In dat verband stelt [verzoeker] tevens dat mr. [naam] niet heeft gereageerd op de brief van mr. Van Gaal, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de oproeping van getuigen. Voor zijn stelling dat mr. [naam] kennelijk al had besloten tot een enkelvoudige fysieke confrontatie, beroept [verzoeker] zich ook op het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2009.
3.2. Mr. [naam] voert als verweer aan dat hij voor de zitting van 3 december 2009 nog niet had besloten tot een fysieke confrontatie tussen de getuigen en [verzoeker], ook al had hij per e-mail van 26 november 2009 aan mr. Van Velzen bericht dat de getuigen niet moesten worden afgebeld en dat er geen fotoconfrontatie georganiseerd moest worden. Volgens mr. [naam] waren dat organisatorische beslissingen en heeft hij zich pas ter zitting aangesloten bij het standpunt van mr. Van Velzen dat een fysieke confrontatie nodig is, nadat mr. Van Gaal op de zitting had verteld waarom hij een fotoconfrontatie wilde. Verder debat daarover heeft door het wrakingsverzoek niet meer kunnen plaatsvinden, aldus mr. [naam].
4. De motivering van de beslissing
4.1. Gelet op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier het geval op grond van het navolgende.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2009 heeft mr. [naam] in een vroeg stadium ter zitting laten weten dat hij al eerder had aangegeven geen voorstander van een fotoconfrontatie te zijn en dat hij de Oslo-confrontatie wilde gebruiken, doch dat de politie daaraan niet wil meewerken en dat hij het daarom erg vervelend vindt dat [verzoeker] niet is verschenen. Op dat moment had mr. Van Gaal ter zitting zijn voorkeur voor een fotoconfrontatie kenbaar gemaakt, maar mr. Van Velzen was nog niet aan het woord geweest. Die heeft pas gezegd dat hij het jammer vond dat [verzoeker] er niet was en dat hij voorstander was van een fysieke confrontatie, nadat mr. [naam] had aangegeven het erg vervelend te vinden dat [verzoeker] niet ter zitting was verschenen. Nadat de getuigen de zaal hadden verlaten heeft mr. Van Gaal vervolgens gereageerd op het standpunt van
mr. Van Velzen. Daarna, zo blijkt uit het proces-verbaal van de zitting, heeft mr. [naam] laten weten dat hij de zaak zou gaan aanhouden voor een fysieke confrontatie. Dat, zoals
mr. [naam] stelt, het tot een verder debat over een fysieke confrontatie niet is gekomen omdat hij was gewraakt door [verzoeker], blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting.
Ook anderszins heeft hij deze stelling niet onderbouwd.
4.4. In samenhang bezien met de antwoordmail van 26 november 2009, waarin
mr. [naam] aan mr. Van Velzen schrijft dat de getuigen niet moeten worden afgebeld en dat er geen fotoconfrontatie georganiseerd moet worden omdat confrontatie in levende lijve de enige optie is die het meest aan de waarheidsvinding kan bijdragen, rechtvaardigt de hiervoor uiteengezette gang van zaken op de zitting van 3 december 2009 het vermoeden van [verzoeker] dat mr. [naam] al vóór de zitting had besloten tot een enkelvoudige fysieke confrontatie. Tevens rechtvaardigt deze gang van zaken het vermoeden dat mr. [naam] daarover wel contact heeft gehad met het openbaar ministerie maar niet met [verzoeker] en/of mr. Van Gaal. Immers mr. [naam] heeft onweersproken gelaten dat hij niet heeft gereageerd op de brief waarin mr. Van Gaal bezwaar maakt tegen de oproeping van getuigen. Ook heeft mr. [naam] niet weersproken dat [verzoeker] pas na de zitting
van 3 december 2009 bekend is geworden met de antwoordmail van 26 november 2009 aan mr. Van Velzen.
4.5. Anders dan mr. [naam] ziet de rechtbank de beslissingen in de antwoordmail van 26 november 2009 om de getuigen niet af te bellen en geen fotoconfrontatie te organiseren, niet als organisatorische beslissingen, maar als belangrijke procesbeslissingen. Voor zijn beslissingen geeft mr. [naam] in de mail van 26 november 2009 immers als reden dat een confrontatie in levende lijve de enige optie is die het meeste aan de waarheidsvinding kan bijdragen en dat hij daarom eigenlijk de Oslo-confrontatie wilde, maar dat die niet “kan”. Hieruit kan worden opgemaakt dat mr. [naam] een enkelvoudige fysieke confrontatie met getuigen nog als de enige mogelijkheid zag en dat hij hieraan gelet op de waarheidsvinding meer waarde hecht dan aan de fotoconfrontatie. In de literatuur komt naar voren dat die onderzoeksmethode (de enkelvoudige fysieke confrontatie) een veel grotere kans op foutieve herkenning van een verdachte oplevert dan de Oslo-confrontatie (een meervoudige fysieke confrontatie, ook wel line-up genoemd). Ook wordt in de literatuur wel de stelling verdedigd dat een meervoudige fotoconfrontatie een geringere kans op een foutieve herkenning oplevert dan een enkelvoudige fysieke confrontatie. De stelling van
mr. [naam] dat het in de mail van 26 november 2009 louter gaat om organisatorische beslissingen kan de rechtbank dan ook niet volgen. Zowel uit het mailbericht van
mr. [naam] als uit de literatuur blijkt dat deze beslissingen van belang zijn in het kader van de waarheidsvinding. Deze procesbeslissingen mogen niet worden genomen zonder wederhoor.
4.6. Nu op grond van het vorenstaande het vermoeden van [verzoeker] gerechtvaardigd is dat mr. [naam] al vóór de zitting van 3 november 2009 belangrijke procesbeslissingen heeft genomen zonder [verzoeker] daarover te hebben gehoord en dat over die beslissingen alleen communicatie heeft plaatsgevonden met het openbaar ministerie, is de vrees van
[verzoeker] dat mr. [naam] jegens hem vooringenomen is, dan ook objectief gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking zal daarom toegewezen worden.
De beslissing
De rechtbank,
wijst toe het verzoek tot wraking van mr. [naam].
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C.G.J. van Well (voorzitter), G. Noordraven en D.S.M. Bak, rechters, en in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.J. Daggenvoorde in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2010.
de griffier de voorzitter