ECLI:NL:RBARN:2010:BK9751

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
6 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177221
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande factuur door advocaat in erfrechtelijke procedure

In deze zaak vorderde [eiseres] Advocaten B.V. betaling van een openstaande factuur van € 4.837,83 van [gedaagde], die niet was voldaan. De vordering was gebaseerd op werkzaamheden die [eiseres] Advocaten had verricht in een erfrechtelijke procedure waarin [gedaagde] en anderen betrokken waren. De procedure was gestart na een notariële akte van 29 oktober 2004, waarin partijen overeenkwamen om alle onderlinge procedures stop te zetten. Ondanks deze overeenkomst, bleef [gedaagde] de betaling van de factuur betwisten, met als argument dat de werkzaamheden nodeloos waren, omdat er na de overeenkomst geen uren meer aan de zaak besteed zouden worden.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] de hoogte van de declaratie niet had betwist en dat de werkzaamheden van [eiseres] Advocaten noodzakelijk waren om de belangen van [gedaagde] te behartigen. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] Advocaten niet eerder de notariële akte in het geding had hoeven brengen, omdat de zaak al in staat van wijzen was. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] Advocaten toe, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en veroordeelde [gedaagde] in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de advocaat in het behartigen van de belangen van de cliënt, zelfs wanneer er een overeenkomst is die lijkt te impliceren dat verdere actie niet nodig is. De rechtbank bevestigde dat de advocaat de verantwoordelijkheid heeft om te handelen in het belang van de cliënt, ongeacht de omstandigheden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177221 / HA ZA 08-1908
Vonnis van 6 januari 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. B.H.M. Nijsten te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.A.A. van Buggenum te Westervoort.
De partijen zullen hierna [eiseres] Advocaten en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 april 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 7 augustus 2009
- de akte van [eiseres] Advocaten
- de akte van [gedaagde]
- de antwoordakte van [eiseres] Advocaten.
Nadat aan [gedaagde] akte niet dienen was verleend, is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiseres] Advocaten heeft [gedaagde] en anderen - broer en zus [van gedaagde], alsmede zwager [X] - bijgestaan in een erfrechtelijke procedure tegen broer [betrokkene].
1.2. In deze procedure heeft de rechtbank te Maastricht op 17 december 2003 een vonnis gewezen. Daartegen heeft [betrokkene] bij dagvaarding van 16 maart 2004 appel ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
1.3. Op 29 oktober 2004, de memorie van grieven en de memorie van antwoord in de appelprocedure waren toen al genomen, is een notariële akte opgemaakt waarbij alle onder 1.1. genoemde procespartijen partij waren. In deze akte zijn de partijen tot een verdeling van de nalatenschap van hun (schoon)ouders gekomen. De akte bevat onder meer de bepaling:
“De deelgenoten komen bij deze uitdrukkelijk aanvullend overeen dat zij alle onderlinge gerechtelijke en buitengerechtelijke procedures met onmiddellijke ingang zullen stopzetten en dat zij voor nu en in de toekomst, aangaande de verdeling van de onderhavige nalatenschappen, afstand doen van hun recht dienaangaande te procederen”.
1.4. [eiseres] Advocaten heeft [gedaagde] in december 2004 laten weten dat [betrokkene] niet aan royement van de appelprocedure wilde meewerken.
1.5. Op 8 november 2005 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch arrest gewezen, waarin aan de beide partijen (tegen)bewijsopdrachten worden gegeven.
1.6. Bij brief van 22 maart 2006 heeft [eiseres] Advocaten de advocaat van [betrokkene] gesommeerd de lopende procedure bij het Hof te royeren.
1.7. Op 24 maart 2006 is [betrokkene] als getuige gehoord. Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft [eiseres] Advocaten een kopie van de onder 1.3 bedoelde notariële akte aan het Gerechtshof gezonden. Daarover is in het proces-verbaal van getuigenverhoor het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van de door mr. [eiseres] ingezonden stukken waaronder een kopie van de notariële akte van 29 oktober 2004, waarvan mr. [eiseres] ter zitting een volledige kopie heeft overgelegd wordt met partijen van gedachten gewisseld over de vraag of nog geschilpunten resteren.
Mr. [eiseres] licht toe dat deze akte geen gevolg is van het vonnis van de rechtbank van 24 maart 2004, maar dat de partijen zelf deze notaris hebben benaderd.
Geïntimeerden stellen zich op het standpunt dat als gevolg van deze akte alle procedures hadden moeten worden stopgezet.
Appellant stelt alleen bereid te zijn tot beëindiging van deze procedure indien de krediethypotheek waarop bewijsopdracht a betrekking heeft, wordt geroyeerd en indien aan enkele kleine andere voorwaarden wordt voldaan.
Geïntimeerde sub 2 verklaart dat geïntimeerden niet bereid zijn de hypotheek te royeren. Wel erkennen geïntimeerden dat in de laatste jaren van de maatschap sprake is geweest van een verdeling van de winst waarbij 75% toekwam aan [betrokkene] met een maximum van 13.500 gulden per jaar, zoals volgens geïntimeerden blijkt uit de jaarstukken over 1994. Geïntimeerden zijn van mening dat de vordering waar bewijsopdracht d betrekking op heeft bij de notariële akte is geregeld zodat daarover nu geen geschil meer bestaat en geen getuigen meer gehoord hoeven te worden.
Appellant is het daar niet mee eens. Appellant handhaaft voorts de vordering waarop bewijsopdracht c betrekking heeft”.
Uiteindelijk is de appelprocedure op 2 mei 2006 geroyeerd.
1.8. [eiseres] Advocaten heeft in verband met de door haar in de appelprocedure verrichte werkzaamheden op 2 januari 2007 een declaratie aan [gedaagde] gezonden tot een bedrag van € 4.837,83. Deze declaratie is niet voldaan. Eerdere declaraties, die betrekking hadden op werkzaamheden van [eiseres] Advocaten tot aan de appelprocedure zijn wel door [gedaagde] voldaan.
Het geschil
2. [eiseres] Advocaten heeft gevorderd [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen het bedrag van de openstaande factuur ad € 4.837,83, te vermeerderen met wettelijke rente en met € 768,-- wegens buitengerechtelijke kosten. [eiseres] Advocaten heeft daaraan de vaststaande feiten ten grondslag gelegd.
3. [gedaagde] heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna zo nodig aan de orde zullen komen.
De beoordeling van het geschil
4. Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] de hoogte van de in geschil zijnde declaratie niet heeft betwist. Alleen in geval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie moet de bijzondere rechtsgang van de artikelen 32 - 40 Wet Tarieven Burgerlijke Zaken gevolgd worden en moet het geschil ter beoordeling aan de raad van toezicht worden voorgelegd. [gedaagde] heeft echter alleen opgeworpen dat de door [eiseres] Advocaten opgevoerde uren in de appelprocedure als nodeloos gemaakt moeten worden beschouwd, enerzijds omdat was afgesproken dat er na de overeenkomst van 29 oktober 2004 geen uren meer aan de zaak besteed zouden worden - [eiseres] Advocaten zou de zaak slechts blijven “volgen” - en anderzijds omdat [eiseres] Advocaten de notariële akte van 29 oktober 2004 veel eerder dan pas bij gelegenheid van het getuigenverhoor in het geding had moeten brengen en daarbij had moeten verzoeken [betrokkene] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, omdat met bedoelde overeenkomst alle geschillen tussen de erven waren geschikt. De rechtbank is dus bevoegd van het geschil kennis te nemen.
5. Dat [eiseres] Advocaten, nadat de erven op 29 oktober 2004 de onder 1.3 bedoelde overeenkomst met elkaar hadden gesloten, de zaak slechts zou “volgen” kan wel worden aangenomen. [eiseres] Advocaten heeft nadien ook geen proceshandelingen meer verricht. Dat was ook niet nodig omdat de zaak op dat moment al in staat van wijzen was. De memorie van grieven en de memorie van antwoord waren immers al genomen. Nadat het Hof arrest had gewezen waarbij aan de erven over en weer (tegen)bewijsopdrachten waren gegeven en het Hof de zitting van het getuigenverhoor aan de zijde van [betrokkene] had vastgesteld op 24 maart 2006, heeft [eiseres] advocaten alsnog getracht de advocaat van [betrokkene] ertoe te bewegen de procedure te royeren door aan hem de hiervoor onder 1.6 bedoelde brief te schrijven. Toen daaraan geen gehoor werd gegeven stond haar redelijkerwijs geen andere weg open dan het getuigenverhoor bij te wonen en [gedaagde] te adviseren daarbij aanwezig te zijn. Het enkele feit dat toen alleen [betrokkene] als getuige zou worden gehoord maakt dat niet anders. [eiseres] Advocaten behoorde de belangen van haar cliënt immers te behartigen op een wijze die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Zij moest zich daarbij niet beperken tot verrichtingen waarom [gedaagde] uitdrukkelijk had gevraagd, maar zij diende zelfstandig te beoordelen wat voor de zaak van nut kon zijn en daarnaar te handelen, opdat [gedaagde] niet werd blootgesteld aan onnodige risico’s. In dit geval is evident dat het verschijnen van mr. [eiseres] en zijn cliënt noodzakelijk was om het risico te voorkomen dat eventuele onduidelijkheden of onwaarheden in de verklaring van de getuige [betrokkene] niet zouden kunnen worden weggenomen door het stellen van vragen aan deze getuige.
6. Dat [eiseres] Advocaten de notariële akte van 29 oktober 2004 al veel eerder dan in maart 2006 in het geding had moeten brengen en al eerder om niet-ontvankelijkverklaring van [betrokkene] had moeten verzoeken kan niet worden aangenomen. Nog daargelaten dat dit niet strookt met het verweer van [gedaagde] dat aan [eiseres] Advocaten slechts de opdracht was gegeven de (appel)procedure te “volgen”, geldt het volgende.
Omdat, zoals overwogen, de zaak op het moment van het opmaken van de notariële akte al in staat van wijzen was, zou [eiseres] Advocaten het Hof hebben moeten vragen de zaak weer naar de rol te verwijzen om haar de gelegenheid te geven die notariële akte alsnog bij akte in het geding te mogen brengen. Met de verschillende standpunten van de erven, zoals die ook uit het onder 1.7 weergegeven proces-verbaal van getuigenverhoor blijken (enerzijds dat met die akte alle geschillen waren geregeld en anderzijds dat daarmee slechts was beoogd een einde te maken aan de geschillen die uitsluitend betrekking hadden op de verdeling van de nalatenschap) bestond bij die gang van zaken bovendien het risico dat het gerechtshof een bewijsopdracht zou geven over de uitleg van de overeenkomst. Dat alles hield dus het risico van aanmerkelijke extra kosten in zich. Het past al met al in de door [gedaagde] gestelde “volgopdracht” dat [eiseres] Advocaten heeft gewacht met het in het geding brengen van de notariële akte tot het moment waarop duidelijk was dat [betrokkene] het daadwerkelijk tot een getuigenverhoor liet komen en het duidelijk was dat hij de procedure wilde vervolgen. Bovendien is zonder toelichting, die ontbreekt, geenszins aannemelijk dat [betrokkene] wel met royement zou hebben ingestemd indien de notariële akte eerder in het geding was gebracht. Daarbij speelt mee dat in de notariële akte niet valt te lezen dat daarmee aan alle in appel aan de orde zijnde geschillen tussen de partijen een einde werd gemaakt. [gedaagde] heeft gesteld dat dat wel degelijk de intentie van partijen bij het treffen van die regeling was. Dit moge zo zijn, maar dat [betrokkene] zich later in strijd daarmee anders heeft opgesteld en de appelprocedure nog een tijd heeft voortgezet, kan niet aan [eiseres] Advocaten worden tegengeworpen. Hetzelfde geldt voor het feit dat [eiseres] Advocaten niet eenzijdig de procedure tegen [betrokkene] kon doen stoppen. Aan het bewijsaanbod van [gedaagde] wordt voorbijgegaan, omdat het bewijs van de intentie van de bij de notaris getroffen regeling niet ter zake dienend is.
7. De slotsom is dat het verweer faalt en dat de vordering van [eiseres] Advocaten moet worden toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, die door [gedaagde] niet zijn weersproken.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [betrokkene] in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] Advocaten te betalen een bedrag van € 4.837,83 (zegge: vierduizend achthonderd zevenendertig euro en drieëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2007 tot de dag der algehele voldoening, en met de buitengerechtelijke kosten ad € 768,--,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] Advocaten bepaald op € 1.152,-- voor salaris en op € 380,68 wegens verschotten,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2010.
Coll.: ED