RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/5318
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 april 2009
mr. [X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser, met dagtekening 22 oktober 2004 voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [000].H.16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.666 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.908.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2007 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.666 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.686.
Eiser heeft daartegen bij brief van 30 november 2007, ontvangen bij de rechtbank op 3 december 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 18 oktober 2007 heeft verweerder beslist op de bezwaarschriften van eiser gericht tegen de aanslagen IB/PVV 2000 en 2001.
Met dagtekening 21 november 2007 heeft verweerder een “hernieuwde” uitspraak op bezwaar gedaan op de bezwaarschriften van eiser gericht tegen de aanslagen IB/PVV 2000 en 2001. De eerste zin van deze brief luidt: “Allereerst mijn verontschuldigingen voor de onjuiste datering van de uitspraak. De datering dient te worden gesteld op 9 november 2007.”
Met dagtekening 23 november 2007 heeft verweerder aan eiser een verminderings-beschikking doen toekomen met in de rechter bovenhoek de kop: “uitspraak op bezwaar”.
Eiser is gehuwd met mevrouw [A].
Eiser en zijn echtgenote bezitten een woning aan de [A-straat 1 ] te [Z]. De waarde van deze woning is € 270.000. Eiser en zijn echtgenote zijn op dit adres in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven. Eiser verblijft ongeveer 8,5 maanden per jaar in deze woning. De echtgenote van eiser verblijft ongeveer 7 tot 7,5 maanden per jaar in deze woning.
Per 28 december 2000 hebben eiser en zijn echtgenote de eigendom verkregen van een villa te [A-straat 2 ], [Q] te Portugal. De koopprijs, inclusief kosten voor alarm, pergola en tuinaanleg bedroegen afgerond € 455.000. Eiser verblijft ongeveer 3,5 maanden per jaar in deze woning, zijn echtgenote ongeveer 4,5 tot 5 maanden per jaar. De woning is volledig gemeubileerd. Ook staat een eigen auto ter beschikking en een gevulde kledingkast. Eiser en zijn echtgenote zijn in Portugal niet ingeschreven in de gemeentelijke basis-administratie.
In de tijd dat eiser en zijn echtgenote in hun woning in Portugal verblijven wordt de woning te [Z] niet verhuurd. Ook de woning in Portugal wordt niet verhuurd als eiser en zijn echtgenote in Nederland verblijven.
Eiser drijft met een compagnon een belastingadviesbureau met twee vestigingen, één te [Z] en één te [R]. Eiser heeft in Nederland diverse bankrekeningen; de bankafschriften worden naar het Nederlandse adres gestuurd. Eiser heeft in Nederland de beschikking over een auto en een vaste privé-telefoonaansluiting. Daarbij zijn eiser en zijn echtgenote in Nederland tegen ziektekosten verzekerd en zij hebben hun huisarts en een tandarts in Nederland aangehouden. Ook de familie van eiser en zijn echtgenote woont in Nederland.
Eiser heeft in 2001 één van zijn panden aan de [A-straat 3 ] te [S] verkocht voor € 109.000. Ook heeft hij in dat jaar zijn pand aan de Braamkamp te [Z] voor € 109.000 verkocht.
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV 2001 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in bijzonder is in geschil:
- of de woningen te [Z] en in Portugal beide als hoofdverblijf kunnen worden aangemerkt;
- of verweerder rekening heeft gehouden met de verkoop van de panden te [S] en [Z].
Volgens eiser zijn zowel de woning in Nederland als de woning in Portugal als hoofdverblijf aan te merken en mag hij op grond van artikel 3.111, achtste lid, van de Wet IB 2001, de keuze maken de woning in Portugal als eigen woning aan te merken. Het inkomen uit werk en woning dient in dat geval te worden vastgesteld op € 57.238. De heffingsgrondslag van het inkomen uit sparen en beleggen, ook rekening houdend met de verkoop van de twee hierboven panden, dient te worden vastgesteld op € 73.188.
Volgens verweerder is er, gelet op het middelpunt van het levensbelang van eiser en zijn echtgenote, slechts sprake van één hoofdverblijf, namelijk de woning te [Z]. Het inkomen uit werk en woning is dan ook tot het juiste bedrag vastgesteld.
Verweerder erkent ten onrechte geen rekening gehouden te hebben met de verkoop van de twee panden in [S] en [Z]. Het inkomen uit sparen en beleggen dient daarom verminderd te worden tot nihil. Verweerder concludeert daarom tot gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
De rechtbank zal de eerste uitspraak op bezwaar met dagtekening 18 oktober 2007 aanmerken als de uitspraak op bezwaar waar het beroep tegen is gericht. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het niet mogelijk een tweede of zelfs derde uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank zal de tweede uitspraak op bezwaar van 21 november 2007 dan ook vernietigen. De derde uitspraak op bezwaar met dagtekening 23 november 2007 zal de rechtbank aanmerken als een verminderingsbeschikking. Gelet op de toelichting in de tweede uitspraak op bezwaar van 21 november 2007 staat echter vast dat de eerste uitspraak op bezwaar niet eerder dan 9 november 2007 is verstuurd. De rechtbank is, gelet op deze late verzending, dan ook van oordeel dat het beroepschrift van eiser, door de rechtbank ontvangen op 3 december 2007, tijdig is ingediend.
Vast staat dat eiser en zijn echtgenote twee woningen hebben die hen anders dan tijdelijk ter beschikking staan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of beide woningen aangemerkt kunnen worden als hoofdverblijf zodat eiser op grond van artikel 3.111, achtste lid, van de Wet IB 2001 mag kiezen welke van de twee woningen als hoofdverblijf dient te worden aangemerkt.
Voor het beoordelen van de plaats van het hoofdverblijf is van belang waar eiser het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft. Daarbij zijn onder meer van belang de familiale en/of vriendschappelijke betrekkingen, de zakelijke betrekkingen, bezittingen, politieke, culturele en/of andere activiteiten, plaats van zakendoen en de plaats van de financiële administratie. Er dient op basis van de feiten en omstandigheden beoordeeld te worden waar eiser zijn hoofdverblijf heeft.
Partijen twisten niet over de vraag waar het middelpunt van de persoonlijke levensbelangen van eiser en zijn echtgenote ligt. Beide partijen zijn van mening dat het middelpunt in Nederland ligt. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de woning te [Z] daarom is aan te merken als het hoofdverblijf van eiser en zijn echtgenote. De woning te Portugal is, nu het middelpunt van de persoonlijke levensbelangen van eiser en zijn echtgenote in Nederland ligt, niet te beschouwen als hoofdverblijf maar als een tweede eigen woning van eiser en zijn echtgenote. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat niet van belang is dat de woning in Portugal gelijke verblijfsmogelijkheden biedt en ook niet dat deze woning gedurende het gehele jaar aan eiser en zijn echtgenote ter beschikking staat.
Het bovenstaande oordeel, dat in het geval van eiser en zijn echtgenote slechts sprake is van één hoofdverblijf, brengt met zich dat artikel 3.111, achtste lid, van de Wet IB 2001, niet van toepassing is. De grief van eiser met betrekking tot de ongelijke behandeling tussen gehuwde en ongehuwde partners in bovengenoemd artikel kan, gezien het bovenstaande, dan ook buiten bespreking blijven.
Verweerder heeft het inkomen uit werk en woning dan ook tot het juiste bedrag vastgesteld.
Inkomen uit sparen en beleggen
Verweerder heeft erkend geen rekening te hebben gehouden met de verkoop van de panden te [S] en [Z]. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar dan ook vernietigen en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderen tot nihil.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond worden verklaard.
Verweerder is ter zitting akkoord gegaan met een vergoeding voor proceskosten van € 400. De rechtbank zal dit bedrag aan eiser toewijzen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met dagtekening 18 oktober 2007;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.666 en uit sparen en beleggen van nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met dagtekening 21 november 2007;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 400 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2009en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.