ECLI:NL:RBARN:2009:BM7420

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
180534
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door Waterschap Rivierenland na beschadiging van rioolpersleiding

In deze zaak vorderde het Waterschap Rivierenland schadevergoeding van gedaagde, die verantwoordelijk werd gehouden voor het beschadigen van een gietijzeren rioolpersleiding. De leiding, die afvalwater afvoert van verschillende kernen naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie, moest verlegd worden vanwege de verbreding van de Rijksweg A2. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde de leiding tussen 24 en 28 juli 2008 heeft uitgegraven, wat leidde tot schade aan de leiding en de noodzaak voor het Waterschap om juridische stappen te ondernemen. Het Waterschap vorderde een bedrag van EUR 23.914,85, inclusief schadevergoeding en kosten van een kort geding. Gedaagde ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de schade mogelijk door anderen was veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat het Waterschap voldoende bewijs had geleverd dat gedaagde de leiding had uitgegraven, maar gaf gedaagde de kans om tegenbewijs te leveren. De rechtbank bepaalde dat gedaagde binnen twee weken moest aangeven of hij bewijs door getuigen wilde leveren, en stelde een zitting vast voor het getuigenverhoor. De zaak werd aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 180534 / HA ZA 09-180
Vonnis van 30 september 2009
in de zaak van
de rechtspersoon naar publiek recht
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
gevestigd te Tiel,
eiser,
advocaat mr. P.J.M. van Wersch te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem.
Partijen zullen hierna het Waterschap en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 mei 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 15 september 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Het Waterschap beheert een gietijzeren rioolpersleiding, waarmee het afvalwater vanuit de kernen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te [woonplaats 3]. In verband met de verbreding van Rijksweg A2 moest deze leiding worden verlegd in oostelijke richting. De leiding zou daarmee het perceel landbouwgrond van [gedaagde] gelegen langs de A2, plaatselijk bekend gemeente [woonplaats 4], sectie M, nr. 802, met een oppervlakte van circa 4.500 m² - hierna: het perceel - over een lengte van 60 m doorkruisen. De leiding zou worden gelegd op een diepte van 2 m.
2.2. Aanleg van de leiding zou [gedaagde] aldus beperken dat hij geen verharding en bebouwing boven het tracé mocht aanbrengen. Namens het Waterschap heeft ing. [betrokkene], beëdigd rentmeester en makelaar te [woonplaats], in zijn rapport van 1 november 2007 het nadeel voor [gedaagde] begroot op € 1.801,00. Het Waterschap heeft dit bedrag bij brief van 21 november 2007 als schadeloosstelling aangeboden. Over de hoogte van de schadeloosstelling hebben partijen echter geen overeenstemming bereikt.
2.3. Op verzoek van het Waterschap heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat op 30 mei 2008 een gedoogbeschikking als bedoeld in art. 2 lid 5 Belemmeringenwet privaatrecht - hierna: Bwp - genomen, waarin [gedaagde] de plicht werd opgelegd de aanleg en instandhouding van de leiding te gedogen. [gedaagde] heeft tegen deze beschikking geen beroep ingesteld.
2.4. Op 10 juli 2008 wilde het Waterschap een tijdelijke afrastering aanbrengen. [gedaagde] blokkeerde het Waterschap echter de toegang tot het perceel met een shovel. Het Waterschap heeft toen besloten de werkzaamheden uit te stellen. Op 22 juli 2008 is er weer overleg geweest over de aan [gedaagde] uit te keren schadeloosstelling. Partijen hebben ook toen geen overeenstemming bereikt.
2.5. Het Waterschap heeft op 24 juli 2008 de leiding op het perceel aangelegd.
2.6. Op maandag 28 juli 2008 heeft het Waterschap geconstateerd dat de leiding was opgegraven en dat delen van de leiding los op het perceel lagen. Sommige delen waren beschadigd. Het Waterschap heeft aangifte bij de politie gedaan.
2.7. Het Waterschap heeft [gedaagde] bij brief van 29 juli 2008 aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door de verwijdering. Tevens heeft het [gedaagde] gesommeerd om zich te onthouden van elke handeling die het verleggen van de leiding zou belemmeren of ongedaan maken. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief geweigerd.
2.8. Het Waterschap heeft toen opdracht aan zijn advocaat gegeven een kort geding tegen [gedaagde] aanhangig te maken. Op 7 augustus 2008, de dag waarop het Waterschap [gedaagde] in kort geding zou dagvaarden om hem te bevelen zich te onthouden van iedere gedraging die het verleggen van de leiding zou belemmeren of ongedaan maken, heeft [gedaagde] bij brief van die dag toegezegd dat hij zal gedogen dat de leiding in zijn perceel wordt aangelegd.
2.9. De persleiding is daarna opnieuw aangelegd.
2.10. De politie heeft het onderzoek naar de daders van de uitgraving van de leiding gestaakt, omdat het niets heeft opgeleverd.
3. Het geschil
3.1. Het Waterschap vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 23.914,85, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het Waterschap stelt dat [gedaagde] de leiding tussen 24 en 28 juli 2008 heeft uitgegraven en de delen van de leiding beschadigd op het perceel heeft achtergelaten. Het stelt dat [gedaagde] daardoor een onrechtmatige daad tegenover hem heeft gepleegd en gehouden is de dientengevolge geleden schade van € 19.913,69 te vergoeden. Verder vordert het Waterschap de kosten van de voorbereiding van het kort geding van € 4.001,16. Volgens hem was dit kort geding nodig, omdat [gedaagde] ondanks de gedoogbeschikking de medewerkers van het Waterschap de toegang weigerde om de leiding aan te leggen.
4.2. Volgens het Waterschap kan op basis van de feiten een vermoeden worden aangenomen dat [gedaagde] de leiding heeft uitgegraven of daartoe opdracht heeft gegeven. Hij heeft tegen medewerkers van het Waterschap op 10 en 22 juli 2008 gezegd dat hij de leiding niet zou gedogen en weer zou verwijderen als het Waterschap deze zou aanleggen. Hij heeft voldoende materiaal om dat te kunnen doen. Hij heeft een loonbedrijf. Zijn familie heeft een aannemingsbedrijf.
4.3. [gedaagde] ontkent dat hij heeft gezegd dat hij de leiding weer zou uitgraven als het Waterschap die zou aanleggen. Volgens hem zou het kunnen dat de leiding is uitgegraven door solidaire dorpsgenoten die dat zonder te zeggen hebben gedaan.
4.4. Vaststaat dat [gedaagde] het Waterschap op 10 juli 2008 de toegang tot het perceel heeft geblokkeerd en dat het Waterschap om verdere escalatie te voorkomen ervan heeft afgezien zijn plan een tijdelijke afrastering aan te brengen uit te voeren. Vast staat ook dat [gedaagde] zich op het onjuiste standpunt stelt dat het Waterschap niet gerechtigd was de leiding aan te leggen. Dit standpunt is ook nog tijdens de comparitie namens [gedaagde] verwoord. Verder staat ook vast dat [gedaagde] met zijn ene zoon een loonbedrijf uitoefent en dat een andere zoon een aannemingsbedrijf uitoefent en dat deze zoon beschikt over een kraan. Op het Waterschap rust de last zijn stelling dat [gedaagde] de leiding heeft uitgegraven te bewijzen. In de genoemde omstandigheden ziet de rechtbank echter aanleiding om voorshands bewezen te achten dat [gedaagde] de leiding heeft uitgegraven. [gedaagde] zal tot tegenbewijs worden toegelaten.
4.5. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat [gedaagde] toe te bewijzen dat hij tussen 24 en 28 juli 2008 de leiding niet heeft uitgegraven uit het perceel,
5.2. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. F.J. de Vries in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4 op woensdag 11 november 2009 van 10:00 tot 14:00 uur,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)- en aan de wederpartij moet berichten of hij bewijs door getuigen wil leveren en zo ja, onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen.
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank -ter attentie van de enquêtegriffie van de sector civiel (e-mail: rc.civiel.rb.arnhem@rechtspraak.nl)
- om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van het aantal en de namen van de te horen getuigen en de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle bewijsstukken die zij nog in het geding willen brengen aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2009.