RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/1717
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 19 maart 2009
[X], wonende te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.765. Hij heeft daarbij ten opzichte van de aangifte de aftrekbare kosten eigen woning tot een bedrag van € 14.880 gecorrigeerd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 april 2008, ontvangen bij de rechtbank op 4 april 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2008 te Arnhem. Eiseres is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
De rechtbank heeft de zitting geschorst en bepaalt dat eiseres vóór 15 januari 2009 nadere stukken kan indienen.
Bij brief van 15 december 2008 heeft eiseres nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder met een verzoek om een reactie vóór 18 januari 2009. Verweerder heeft bij brief van 24 december 2007 (bedoeld zal zijn 2008, rechtbank), door de rechtbank ontvangen op 30 december 2008, gereageerd op de door eiseres ingediende stukken. Deze brief is in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009 te Arnhem. Eiseres is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Eiseres woont in het onderhavige jaar bij haar ouders op de [A-straat 1 ] te [Q].
Zij is op 30 december 2007 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie op de [A-straat 2 ] te [Z]. In 2005 is de bouw van de woning op dit laatste adres nog niet voltooid.
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder over het jaar 2005 terecht de aftrek van hypotheekrente in verband met de eigen woning in aanbouw heeft geweigerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de tweejaarstermijn zoals genoemd in artikel 3.111, derde lid, van de Wet IB 2001 is overschreden.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt - voor zover van belang – dat wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom. Ingevolgde het derde lid van dit artikel wordt een woning mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de woning leeg staat of in aanbouw is en uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende twee jaren hem als eigen woning ter beschikking komt te staan.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 behoren tot de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning onder meer renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning.
Hieruit volgt dat indien eiseres de betaalde rente en kosten van hypothecaire geldleningen voor de eigen woning in aftrek wil brengen in het jaar 2005, in dat jaar redelijkerwijs te verwachten moet zijn geweest dat zij de nog te bouwen eigen woning in 2005 of in een van de daaropvolgende twee jaren (in casu 2006 en 2007) als eigen woning zou gaan gebruiken. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat het op de weg ligt van eiseres, die aanspraak maakt op een aftrekpost, om dat aannemelijk te maken.
Na het eerste onderzoek ter zitting is eiseres in de gelegenheid gesteld om met schriftelijke stukken aannemelijk te maken dat zij in 2005 redelijkerwijs de verwachting kon hebben dat zij de woning in dat jaar of in 2006 of 2007 als eigen woning kon gebruiken. Van een toezegging dat eiseres dat met stukken uit het jaar 2005, waaruit blijkt dat in het jaar 2005 handelingen zijn verricht met betrekking tot de aanvang van de bouw van de woning, aannemelijk kon maken, is dan ook, anders dan eiseres betoogt, geen sprake. Ook is van de zijde van verweerder van een dergelijke toezegging niet gebleken.
Met hetgeen eiseres in haar beroepschrift en bij haar brief van 15 december 2008 heeft aangevoerd heeft zij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in het onderhavige jaar redelijkerwijs kon verwachten dat zij de woning uiterlijk eind 2007 als eigen woning zou gaan gebruiken. Uit geen van die door eiseres overgelegde stukken kan immers worden afgeleid dat de geplande opleveringsdatum vóór het jaar 2008 lag.
Ter zitting heeft eiseres twee brieven overgelegd van [A] BV gedateerd 6 april 2005 en 13 februari 2009.
De brief met dagtekening 13 februari 2009 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“In navolging op ons eerste schrijven d.d. 09-12-2008 waarin is bevestigd dat de voor u gebouwde woning op 02-11-2007 wind en waterdicht was bevestigen wij u hierbij dat de woning op 18-12-2007 voor bewoning gereed was.”
Uit deze brief kan, gelet op de dagtekening ervan, evenmin worden afgeleid dat in 2005 de verwachting bestond dat eiseres de woning uiterlijk in 2007 als eigen woning zou gaan gebruiken.
De brief met dagtekening 6 april 2005 vermeldt, voorzover hier van belang, het volgende:
“Hierbij bevestigen wij dat wij in voorjaar 2005 de eerste gesprekken hebben gehad over nieuwbouw op bovengenoemde locatie. De plannen zijn hiervoor gemaakt in samenspraak met de Gemeente en de doelstelling is om dan de woning in 2007 voor bewoning gereed te hebben.”
Ook met deze brief heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aan haar bewijslast voldaan, omdat de rechtbank - evenals verweerder - niet overtuigd is van de authenticiteit van deze brief. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gehele onderste deel van de brief, inclusief een deel van de handtekening, is weggevallen en dat in deze brief gebruik wordt gemaakt van hetzelfde briefhoofd als dat van de brief van 13 februari 2009, maar dat verschilt van het briefhoofd dat is gebruikt in twee tot de stukken van het geding behorende brieven van hetzelfde bouwbedrijf van respectievelijk 14 december 2006 en 9 december 2008. Bovendien is de passage “de plannen zijn hiervoor gemaakt in samenspraak met de Gemeente” in tegenspraak met de inhoud van de brief van 14 december 2006, nu daaruit kan worden afgeleid dat op dat moment nog overeenstemming moest worden bereikt over het bouwplan. Tenslotte komt de verwijzing naar gesprekken die hebben plaatsgevonden in het voorjaar van 2005 de rechtbank vreemd voor gelet op de dagtekening van de brief op 6 april 2005.
Nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de nog te bouwen eigen woning in 2005 of in een van de daaropvolgende twee jaren (in casu 2006 en 2007) als eigen woning zou gaan gebruiken, heeft verweerder terecht de aftrek van de hypotheekrente in verband met de eigen woning in aanbouw geweigerd.
Eiseres beroept zich nog op enkele ‘bijzondere omstandigheden’. Voorzover zij zich hiermee beroept op toepassing van de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. De in artikel 63 AWR bedoelde bevoegdheid om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen, komt niet toe aan de belastingrechter, maar is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Het verzoek dient te worden afgewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.