RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/4812
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 20 april 2009
inzake[X], wonende te [Z], eiser,
de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 december 2006 over het heffingsjaar 2003 een naheffingsaanslag fosfaatheffing (aanslagnummer [000]) opgelegd ten bedrage van € 7560.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2008 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 15 oktober 2008, ontvangen bij de rechtbank op 28 oktober 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2009 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser exploiteert een akkerbouwbedrijf en heeft voor het heffingsjaar 2003 op 15 juni 2006 een zogenoemde verfijnde aangifte Minas ingediend. Daarbij is door eiser aangegeven dat hij 5043 kilogrammen fosfaat in bemonsterde en geanalyseerde dierlijke meststoffen heeft aangevoerd. De toegestane verliezen en afvoer bedragen volgens de aangifte in totaal 5050 kilogrammen. Op basis van deze gegevens is eiser voor het heffingsjaar 2003 geen fosfaatheffing verschuldigd.
In 2003 heeft Agrarisch Loonbedrijf [A] vrachten dierlijke mest, afkomstig van de varkenshouderij van de heer [B], aangevoerd en geïnjecteerd op het bedrijf van eiser.
Op 7 januari 2004 heeft verweerder namens de heer [A] een brief ontvangen van [B]. In deze brief staat -voor zover hier van belang- het volgende vermeld:
“(…)
Van 12 vrachten mest (vervoerd in april 2003) is per abuis de verkeerde mestafnemer ingevuld. Er is namelijk ingevuld [X] (mestnummer [001]). Deze mest is afgevoerd naar onze client, de heer [A] te [Q] (mestnummer [002]).
De bonnummers welke gewijzigd dienen te worden zijn de volgende (zie ook bijlage inzake analyseverslag):
[a ]
[b ]
[c]
[d ]
[e ]
[f]
[g ]
[h ]
[i]
[j]
[k ]
[l]
Wij verzoeken u een en ander aan te passen, zodat de heer [X] voor bovengenoemde vrachten niet meer geregistreerd is als mestafnemer.
(…)”
Verweerder heeft de gevraagde wijzigingen doorgevoerd in de administratie.
In 2006 heeft de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) bij eiser een onderzoek ingesteld naar het (laten) wijzigen van de afnemer op de vervoersbewijzen dierlijke meststoffen uit het jaar 2003. Tevens is een onderzoek ingesteld op de naleving van de voorschriften, gesteld in en krachtens hoofdstuk IV van de Meststoffenwet en naar de feiten en omstandigheden, die een relatie kunnen hebben tot de vermoedelijke overtreding van artikel 69, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Van de controlebevindingen is met dagtekening 22 mei 2006 een afdoeningsrapport opgemaakt. Uit dit rapport volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen in de brief van [B] staat vermeld, eiser wél de feitelijke afnemer van de betreffende vrachten mest is geweest. Het schriftelijk verzoek om de afnemer van deze vrachten te wijzigen is daarom ten onrechte gedaan.
Op 31 mei 2006 heeft verweerder het rapport van de AID ontvangen. Verweerder heeft hieruit de conclusie getrokken dat de aanvoer van dierlijke meststoffen met een totaal van 877 kilogrammen aan fosfaat (11x73 + 1x74) ten onrechte niet in de “Verfijnde aangifte Minas 2003” van eiser is verwerkt, waardoor eiser over 2003 een te laag bedrag aan fosfaatheffing heeft betaald.
Op grond van de voormelde bevindingen heeft verweerder de thans in geding zijnde naheffingsaanslag fosfaatheffing aan eiser opgelegd. De naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd:
Fosfaat (kg)
Aanvoer dierlijke meststoffen 5890 (5013 + 877)
Toegestaan verlies 1481 -/-
Afvoer via meststoffen, dieren, producten 3569 -/-
Fosfaatoverschot 840
Fosfaatheffing: 840 kg x € 9 = € 7560.
In geschil is of de naheffingsaanslag fosfaatheffing terecht is opgelegd.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Eiser betoogt dat de naheffingsaanslag fosfaatheffing ten onrechte aan hem is opgelegd. Ter onderbouwing hiervan voert eiser in het bijzonder aan dat hij de betwiste vervoersbewijzen niet heeft ondertekend. Daarnaast wijst eiser erop dat de betwiste vervoersbewijzen zowel aan zijn bedrijf als aan loonwerker/intermediaire onderneming [A] toegerekend zijn en dat dit nooit de bedoeling kan zijn.
Op grond van de bevindingen van de AID acht de rechtbank aannemelijk dat de op de betwiste vervoersbewijzen vermelde mest is afgeleverd op het bedrijf van eiser. Met name de de verklaring van de heer [A] behorende bij het AID-rapport (productie 3 bij het verweerschrift), de financiële documentatie van de heer [A] (factuur en bankafschrift, productie 13 van het verweerschrift) en de bij verweerder bekend zijnde gegevens over de afvoer van mest van het bedrijf van de heer [B] (productie 14 en 15 van het verweerschrift), acht de rechtbank hiervoor van belang. Daarnaast heeft verweerder ter zitting, onweersproken, gesteld dat eiser niet heeft gereageerd op de analyseresultaten van de mestmonsters afkomstig uit de mestopslag van [B].
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aangevoerd om het tegendeel aannemelijk te maken. Enerzijds kan ook eiser zelf niet uitsluiten dat de desbetreffende mest op zijn bedrijf is afgeleverd; tegenover de AID heeft hij verklaard dat hij dat niet weet omdat hij geen controle heeft uitgeoefend op de hoeveelheid mest die op zijn bedrijf door de heer [A] in 2003 is aangevoerd. Anderzijds hecht de rechtbank niet veel waarde aan het feit dat eisers handtekening ontbreekt op de betwiste vervoersbewijzen, aangezien uit productie 15 van het verweerschrift blijkt dat eiser de vervoersbewijzen ter zake van de niet betwiste aanvoer van dierlijke meststoffen in 2003 ook niet (zelf) heeft ondertekend.
Anders dan eiser betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat de op de betwiste vervoersbewijzen vermelde afgevoerde mest zowel aan zijn onderneming als aan loonwerker/intermediaire onderneming [A] is toegerekend.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de aanvoer van 5890 kilogrammen fosfaat in de bemonsterde en geanalyseerde dierlijke meststoffen heeft meegenomen bij de berekening van de verschuldigde mineralenheffing voor het jaar 2003. Dit betekent de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. U.E. Tromp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.