zaaknummer / rolnummer: 184035 / HA ZA 09-722
Vonnis van 23 december 2009
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L. Alberts te Hardinxveld-Giessendam,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EDE,
zetelend te Ede,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Wilmink te Arnhem.
De partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 augustus 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2009.
Daarna is vonnis bepaald.
De vaststaande feiten
1.1. [eiser] exploiteert een veehouderij met pluimvee, kalveren en schapen op het aan hem in eigendom toebehorende perceel aan de [adres].
1.2. Bij besluit van 29 januari 2004 heeft de raad van de Gemeente het bestemmingsplan “ISEV” vastgesteld. Het bestemmingsplan is, mede naar aanleiding van zienswijzen van belanghebbenden, waaronder die van [eiser], gewijzigd vastgesteld. In het bestemmingsplan is aan het perceel van [eiser] de bestemming “Landelijk gebied”, met op de plankaart de nadere aanduiding “groot agrarisch bedrijf” (Ag) gegeven, overeenkomstig de zienswijze van [eiser]. Op grond daarvan zou op het bedrijfsperceel van [eiser] maximaal 5.000 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig mogen zijn.
1.3. Bij besluit van 31 augustus 2004 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan ISEV. Onder andere is aan de aanduidingen Ag op de plankaart goedkeuring onthouden. Voor het perceel van [eiser] had dit tot gevolg dat het bestemmingsplan ISEV niet in werking is getreden en dat het oude bestemmingsplan “Artikel-30-herziening Agrarisch Buitengebied” is blijven gelden. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het perceel van [eiser] de bestemming “Agrarisch veenontginningslandschap Ederveen”, met de nadere aanduiding “Agrarisch bedrijf (middelgroot)”. Op grond hiervan is op het bedrijfsperceel van [eiser] maximaal 2.500 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan.
1.4. Nadat [eiser] het plan had opgevat zijn bedrijf uit te breiden met een nieuwe kippenschuur, heeft daarover in augustus 2006 overleg plaatsgevonden tussen [eiser] en de Gemeente. [eiser] werd vergezeld door de heer [betrokkene1] van [naam BV] B.V., namens de Gemeente waren aanwezig de heren [betrokkene2] en [betrokkene3] van de afdeling Vergunningen en [betrokkene4] van de afdeling Ontwikkeling. Van de zijde van de Gemeente is toen meegedeeld dat er “geen onoverkomelijke bezwaren” bestonden tegen de bouw van een kippenschuur.
1.5. Op 1 maart 2007 heeft [eiser] bij de Gemeente een vergunning voor de bouw van de kippenschuur van 1.333 m² ingediend. Op het perceel van [eiser] was op dat moment aan bedrijfsbebouwing aanwezig 2.590 m².
1.6. Bij brief van 5 maart 2007 heeft de Gemeente de ontvangst van de vergunningaanvraag aan [eiser] bevestigd. Zij heeft daarin onder andere geschreven:
“We gaan na of uw aanvraag compleet is. Als dat niet zo is krijgt u daarover uiterlijk binnen 4 weken bericht (...).
Binnen 12 weken nadat u de aanvraag heeft ingediend beslissen wij op uw aanvraag. Als uw aanvraag onvolledig is en u aanvullende gegevens moet indienen geldt een langere termijn. De termijn van 12 weken wordt dan verlengd met de periode die u nodig had om de aanvullende gegevens in te dienen. De periode is maximaal 4 weken.
Rechtswege
Onder “algemeen” staat wanneer u uiterlijk een beslissing op uw aanvraag krijgt. Als u na afloop van die termijn nog geen beslissing op uw aanvraag van ons heeft gekregen dan zegt de wet dat u van rechtswege, dat wil zeggen automatisch, de gevraagde vergunning heeft gekregen.
Dat geldt niet als uw bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dan is er nooit sprake van een van rechtswege verleende vergunning.
Vrijstelling
Als voor uw bouwplan een vrijstelling nodig is dan krijgt u daarover ook binnen 12 weken bericht. Wij geven dan ook aan wat de verdere procedure is. Het duurt dan langer dan 12 weken voordat u bericht krijgt of u de vergunning krijgt”.
1.7. Op 6 maart 2007heeft de Gemeente aan [eiser] geschreven dat zijn bouwaanvraag incompleet is en dat gegevens omtrent “rapportage ven beheersbaarheid van brand (...)” en “ruimte benoemen volgens bouwbesluit” ontbreken. Verder heeft de Gemeente geschreven dat de wettelijke termijn waarbinnen zij moet beslissen tijdelijk wordt opgeschort totdat de ontbrekende gegevens zijn aangevuld.
1.8. Bij brief, ingekomen bij de Gemeente op 2 april 2007, heeft [naam BV] namens [eiser] de gevraagde aanvullende informatie verschaft.
1.9. Kort daarvoor, op 26 maart 2007, heeft [eiser] ongeveer 10.000 jonge hennen gekocht. De levering daarvan zou plaatsvinden eind augustus 2007. [eiser] wilde deze hennen onderbrengen in de nieuw te bouwen schuur.
1.10. Op 4 juni 2007, [eiser] was toen juist gestart met de bouw van de kippenschuur, heeft overleg plaatsgevonden tussen [betrokkene5], wethouder van de Gemeente, [eiser] en [naam BV]. Tijdens dat gesprek is onder meer de voor de bouwvergunningverlening voor het bouwplan van [eiser] vereiste artikel 19 WRO-vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan aan de orde gesteld. In het van dat gesprek opgemaakte besprekingsverslag is vermeld:
“De bouwvergunning wacht op advies van A. [betrokkene4]. Het betreft hier een 19-3 procedure.
[betrokkene4] moet groen licht geven dat dit plan geen problemen oplevert voor de ISEV-ontwikkelingen.
Dhr. [eiser] is al met het werk begonnen (beton storten).
Op 30-08 komen de kippen”.
1.11. Nadat door een inspecteur van de Gemeente op 12 juni 2007 was geconstateerd dat [eiser] zonder vergunning was gestart met de bouw van de schuur, en [eiser] die bouw niet stopte, heeft de Gemeente [eiser] bij besluit van 14 juni 2007 een last onder dwangsom opgelegd. [eiser] is gelast alle bouwwerkzaamheden aan de pluimveestal op zijn perceel onmiddellijk te (laten) staken en daarmee niet weer te beginnen totdat hij over de vereiste bouwvergunning beschikt, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,--. Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van de Gemeente van 19 december 2007 ongegrond is verklaard. [eiser] heeft daartegen geen beroep ingesteld. Wel heeft hij bij brief van 22 juni 2007 de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de door de Gemeente aan hem opgelegde bouwstop. Namens de Gemeente heeft haar aansprakelijkheidsverzekeraar bij brief aan [eiser] van 21 april 2008 iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
1.12. Ondertussen had de Gemeente ook schriftelijk, bij brief van 25 juni 2007, aan [eiser] bericht dat de gevraagde bouw van de kippenschuur afwijkt van het geldende bestemmingsplan (omdat de maximum toegestane bedrijfsbewouwing wordt overschreden), maar dat de Gemeente bereid is te onderzoeken of op grond van artikel 19 WRO vrijstelling kan worden verleend voor het bouwplan.
1.13. Bij besluit van de Gemeente van 21 augustus 2007 is met behulp van een vrijstelling op grond van artikel 19 lid 3 WRO de vergunning aan [eiser] verleend voor de bouw van de kippenschuur. Tegen dit besluit is geen bezwaar of beroep ingesteld.
Het geschil
2. [eiser] heeft gevorderd de Gemeente te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 22.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding.
Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de Gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door te handelen in strijd met de wet danwel onzorgvuldig op te treden in de behandeling van zijn aanvraag om een bouwvergunning. Hij heeft daarvoor aangevoerd dat de Gemeente haar informatieplicht heeft geschonden door hem er niet over te informeren dat de Provincie haar goedkeuring aan de aanduiding op de plankaart Ag (groot agrarisch bedrijf) had onthouden. [eiser] kon daarom niet weten dat zijn bouwplan in strijd was met het vigerende bestemmingsplan en hij mocht er dan ook op vertrouwen dat zijn aanvraag om een bouwvergunning binnen de daarvoor gestelde termijn van twaalf weken (conform artikel 46 Woningwet) zou zijn afgewikkeld. Hij heeft dan ook op legitieme gronden al eind maart 2007 de leghennen voor de nieuwe schuur mogen bestellen. Weliswaar geldt voormelde termijn van twaalf weken niet als het bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan, maar een aanvraag om een bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 WRO, wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden. Dat de termijnen zijn overschreden en later buiten spel zijn gezet doordat een vrijstelling van het bestemmingsplan was vereist kan [eiser], gegeven de omstandigheid dat hij daarover niet door de Gemeente was geïnformeerd, niet worden toegerekend.
3. De Gemeente heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna aan de orde zullen komen.
De beoordeling van het geschil
4. Voor het antwoord op de vraag of de Gemeente op de hiervoor geschetste wijze onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld is allereerst van belang vast te stellen of de Gemeente haar informatieplicht heeft geschonden door [eiser] er niet persoonlijk over te informeren dat de Provincie haar goedkeuring aan de aanduiding op de plankaart Ag (groot agrarisch bedrijf) had onthouden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De Gemeente heeft op 29 september 2004 het besluit van gedeputeerde staten inzake de goedkeuring - met vermelding van de onthouden goedkeuring aan de bestemming Ag - in de Staatscourant en in het huis-aan-huis-blad binnen de gemeente Ede (“Ede-Stad”) gepubliceerd, onder vermelding van de wettelijk vereiste terinzagelegging ervan gedurende zes weken ter gemeentesecretarie. Met deze wijze van bekendmaking heeft de Gemeente voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. De enkele omstandigheid dat [eiser] bij de Gemeente (evenals vele anderen) zienswijzen naar voren had gebracht over het ontwerpbestemmingsplan maakt dit niet anders. Op de Gemeente rustte jegens [eiser] geen actieve informatieplicht. Via de genoemde publicatie had [eiser] zelf op de hoogte kunnen geraken van het feit dat het bestemmingsplan ISEV voor zijn perceel niet in werking was getreden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] of hij van dergelijke publicaties ook daadwerkelijk kennis neemt of niet. Of de vertegenwoordigers van [eiser] ([naam BV] en [betrokkene1]) daarvan op de hoogte waren, zoals de Gemeente heeft opgeworpen, doet dan niet ter zake en kan dus in het midden blijven.
5. Vervolgens is van belang vast te stellen of de Gemeente bij de behandeling van de aanvraag van [eiser] van 1 maart 2007 om een bouwvergunning onzorgvuldig is opgetreden, door daarop niet of slechts nipt binnen de wettelijke termijnen te beslissen. Het volgende wordt overwogen.
6. Tussen de partijen is niet in geschil dat het bouwplan van [eiser] in strijd was met het “oude”, vigerende bestemmingsplan “Artikel-30-herziening Agrarisch Buitengebied”, omdat het plan de voor zijn perceel nog steeds voorgeschreven maximale bedrijfsbebouwing van 2.500 m² overschreed.
7. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c van de (hier toepasselijke) Woningwet moet de bouwvergunning worden geweigerd, als het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning als de onderhavige binnen twaalf weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen, maar die termijn geldt ingevolge lid 3 van dat artikel niet als de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 15, 17, 18 of 19 van de WRO. Een dergelijke aanvraag wordt aangemerkt mede een verzoek om vrijstelling in te houden. Nu het onderhavige bouwplan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en derhalve de bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, moest worden geweigerd, deed zich hier, gelet op artikel 46, lid 3, van die wet, het geval voor dat slechts na verlening van vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17, 18 of 19 van de WRO een vergunning kon worden verleend. De aanvraag om een bouwvergunning is dan ook door de Gemeente terecht mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Artikel 19a tweede en derde lid WRO schrijven voor dat de Gemeente in ieder geval binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag om een bouwvergunning/vrijstelling moeten beslissen of in principe een vrijstelling voor het bouwplan wordt verleend en dat het ontwerp vrijstellingsbesluit gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Verder moest, gelet op voormeld artikel 49 tweede lid aanhef en onder a sub 2 van de Woningwet binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen in de artikel 19-procedure op de aanvraag om een bouwvergunning worden beslist. Daaruit volgt dat de Gemeente binnen, in totaal, zesentwintig weken moest beslissen op de aanvraag om een bouwvergunning. Die termijn moet in dit geval nog ingevolge het toen nog geldende artikel 47 Woningwet worden verlengd, omdat uit de hiervoor onder 1.7 en 1.8 weergegeven feiten volgt dat de aanvraag van [eiser] van 1 maart 2007 incompleet was en de Gemeente [eiser] de gelegenheid heeft gegeven zijn aanvraag te completeren, waardoor de termijn om te beslissen is verlengd met bijna vier weken (de periode tussen 6 maart 2007 en 2 april 2007). Gerekend vanaf 1 maart 2007 had de Gemeente op de aanvraag/het verzoek van [eiser] om een bouwvergunning/vrijstelling moeten beslissen uiterlijk op 26 september 2007. De Gemeente heeft bij besluit van 21 augustus 2007, met behulp van een vrijstelling op grond van artikel 19 lid 3 WRO de bouwvergunning aan [eiser] verleend voor de bouw van de kippenschuur. De conclusie is dat de Gemeente ruimschoots binnen de haar door de wet gegeven beslistermijnen op de aanvraag/het verzoek van [eiser] heeft beslist. In zoverre heeft zij dan ook niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
8. Gegeven hetgeen onder 7. en 4. is overwogen, mocht [eiser] er ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de bouwvergunning binnen twaalf weken na zijn aanvraag zou zijn afgewikkeld. Het vooroverleg over de vergunningaanvraag, waarin de Gemeente geen ‘onoverkomelijke’ bezwaren zag (zie onder 1.4), vormt tegen de achtergrond van die overwegingen evenmin een basis voor dit vertrouwen. Hetzelfde geldt voor de ontvangstbevestiging van 5 maart 2007 (zie onder 1.6) die de Gemeente aan [eiser] heeft gezonden. Evenmin is het in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt dat de Gemeente ‘op de valreep van de termijn van twaalf weken’ melding heeft gemaakt van de strijdigheid van de bouwvergunningaanvraag met het bestemmingsplan, zoals [eiser] heeft betoogd. Zoals uit het betoog van [eiser] volgt, heeft de Gemeente deze termijn voor het verstrekken van informatie niet overschreden. Zij was rechtens niet gehouden daarover eerder met [eiser] te communiceren. Bovendien had [eiser] zelf vóór het indienen van zijn aanvraag reeds op de hoogte kunnen zijn van het bestaan van die strijdigheid (zie wederom onder 4.). Ook in dit opzicht is geen sprake van onrechtmatig handelen van de Gemeente jegens [eiser].
9. Voor zover [eiser] tevens heeft bedoeld te stellen dat de Gemeente onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door aan hem op 14 juni 2007 een bouwstop en even later een last onder dwangsom op te leggen, geldt dat ten aanzien van die besluiten de bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan en ten dele is gevolgd. Vanwege de formele rechtskracht die die - nu onherroepelijke - besluiten hebben, is de rechtmatigheid ervan in deze procedure het uitgangspunt.
10. Uit al het voorgaande volgt dat [eiser] op eigen risico is vooruitgelopen op de duur van de procedure inzake de door hem aangevraagde bouwvergunning door op 26 maart 2007 reeds de hennen voor in de nieuwe schuur te bestellen. De eventuele nadelige financiële gevolgen daarvan komen voor zijn rekening. Hetgeen de partijen in dit verband overigens nog hebben aangevoerd, behoeft geen (verdere) bespreking meer. Hetzelfde geldt voor de verdere verweren van de Gemeente. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De aan de zijde van de Gemeente gevallen kosten worden begroot op € 1.668,- (€ 1.158,- voor salaris en € 510,- wegens vast recht).
De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering van [eiser] af,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 1.668,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.