ECLI:NL:RBARN:2009:BL1545

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
26 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5558
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van maatmanomvang en hoogte van uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 26 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.G.H.M. de Glas, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 19 november 2008, waarin de maatmanomvang voor de berekening van zijn uitkering op 30 uur per week was vastgesteld, in plaats van de door eiser gewenste 36 uur per week. Eiser was in de referteperiode veelvuldig ziek geweest, wat leidde tot een discussie over de juiste maatmanomvang. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had kunnen uitgaan van een maatmanomvang van 30 uur per week, gezien het ziekteverzuim van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde zelf de hoogte van de uitkering op € 423,09 inclusief 8% vakantietoeslag, en kende eiser proceskostenvergoeding toe. De uitspraak is gedaan ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/5558 Wet WIA
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 26 november 2009
inzake
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. R.G.H.M. de Glas,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 19 november 2008 uitgereikt door UWV te Arnhem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2006 heeft verweerder geweigerd aan eiser per 2 oktober 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 13 juni 2007 heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 december 2006 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 14 april 2008, registratienummer AWB 07/2876, heeft deze rechtbank het tegen het besluit van 13 juni 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij het in rubriek 1 aangeduide van 19 november 2008 heeft verweerder het gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat eiser per 2 oktober 2006 in aanmerking komt voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank van 8 september 2009. Eiser en zijn gemachtigde mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat in Nijmegen, zijn daar, na voorafgaand schriftelijk bericht, niet verschenen. Verweerder werd daar vertegenwoordigen door A.J.L. van Klaveren-Drost, werkzaam bij UWV Arnhem.
3. Overwegingen
Eiser is op 29 december 2000 als lasser in WSW-verband in dienst bij [naam] voor 18 uur per week. Het aantal arbeidsuren werd uitgebreid op 1 december 2001 en 10 maart 2004 naar respectievelijk 30 uur en 36 uur. Op 2 oktober 2004 is eiser uitgevallen in verband met psychische klachten. In eerste instantie is aan eiser een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd nu eiser sedert 2 oktober 2006 weer voor 18 uur voor zijn eigen werk arbeidsgeschikt is geacht. Nadat de rechtbank in de uitspraak van 14 april 2008 het beroep gegrond heeft verklaard, heeft verweerder aan eiser alsnog een loongerelateerde werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet WIA toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid is verweerder uitgegaan van een maatmanomvang van 30 uur per week. Dit heeft geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en betoogt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een maatmanomvang van 30 uur per week. Volgens eiser moet de arbeidsomvang van 36 uur per week worden gehanteerd bij het vaststellen van de maatmanomvang en daarbij is dan ook ten onrechte het dagloon op een lager bedrag vastgesteld.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder op goede gronden heeft kunnen uitgaan van een maatmanomvang van 30 uur per week en overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 5, gelezen in samenhang met artikel 1 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen (de maatman).
Artikel 4, eerste lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen bepaalt voor zover van belang:
Indien in het refertejaar door de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon is genoten in verband met verlof of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens arbeidsongeschiktheid, zwangerschap of bevalling, wordt bij het vaststellen van het loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof of die arbeidsongeschiktheid voorafgaande en in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, waarin die situatie zich niet heeft voorgedaan.
Doorgaans zal als de hierboven bedoelde soortgelijke persoon beschouwd kunnen worden degene die in dezelfde omvang aan het arbeidsproces deelneemt als de verzekerde voor het ontstaan van zijn of haar ziekte of gebrek. Een uitzondering kan worden gemaakt indien de omvang van de laatstelijk verrichte arbeid en het daarmee verdiende inkomen geen juiste maatstaf oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan deze afwijking van de hoofdregel alleen plaatsvinden als de omstandigheden van het geval voor het bestaan van reële ongeschiktheid bij aanvang van de arbeid voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven. In dat geval kan het daarvóór verrichte werk als maatman gelden. Op grond van jurisprudentie van de CRvB (zie LJN: AT7623) moet bij de berekening van de urenomvang van de maatman mede rekening worden gehouden met veelvuldige uitval wegens ziekte. De rechtbank is van oordeel dat eiser in de referteperiode veelvuldig ziek is geweest.
Eisers formele arbeidsomvang is per 10 maart 2004 uitgebreid van 30 uur naar 36 uur per week. Op 4 oktober 2004 is eiser voor 50% uitgevallen. Uit het door de (bezwaar)arbeidskundige opgestelde verzuimoverzicht blijkt dat eiser in de periode van 10 maart 2004 tot 4 oktober 2004, zijnde een periode van 30 weken, slechts gedurende 15 weken 36 uur heeft gewerkt. In de overige weken was eiser (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. Uit het door de gemachtigde van eiser overgelegde verzuimoverzicht blijkt dat eiser in de periode 1 januari 2004 tot 4 oktober 2004 slechts circa 30% van de tijd volledig arbeidsgeschikt is geweest en dat hij voor 32% van de tijd gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest eiser was voor de overige tijd volledig arbeidsongeschikt. Uit het door de gemachtigde van de werkgever aangeleverde overzicht blijkt dat eiser in de periode van 10 maart 2004 tot 4 oktober 2004 gedurende 105 dagen (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geweest. Hoewel de overzichten niet volledig overeenkomen, staat het voor de rechtbank voldoende vast dat in de periode van 10 maart 2004 tot 4 oktober 2004 sprake is geweest van zeer fors ziekteverzuim. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat eiser vanaf het moment van het verhogen van de arbeidsomvang van 30 naar 36 uur per week ongeschikt was dit werk in deze omvang te verrichten. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder op goede gronden de maatmanomvang van 30 uur per week als uitgangspunt heeft genomen voor het berekenen van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank merkt hierbij op dat er ook de periode dat hij een aanstelling had voor 30 uur in de week sprake is geweest van veel ziekteverzuim. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het hanteren van een maatmanomvang van 30 uur in de week eiser ruimhartig tegemoet is getreden.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat ten onrechte in januari 2006 en juli 2006 geen indexeringen hebben plaatsgevonden van het daguurloon. Zij heeft ter zitting van de rechtbank een nieuwe berekening overgelegd waarin deze indexeringen wel zijn opgenomen en de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien waarbij de hoogte van de uitkering conform de overgelegde berekening wordt vastgesteld.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het dagloon over de periode van 4 oktober 2004 tot 2 oktober 2006 niet is geïndexeerd. Gelet hierop kan het bestreden besluit niet in stand blijven en komt dit voor vernietiging in aanmerking. Uit proceseconomische overwegingen zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zoals door verweerder verzocht, zelf in de zaak voorzien en eisers uitkering herzien met dien verstande dat de hoogte van de uitkering op grond van de Wet WIA wordt bepaald op € 423,09 inclusief 8% vakantietoeslag.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep tegen het besluit van 19 november 2008 gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt de hoogte van de uitkering op € 423,09 inclusief 8% vakantietoeslag;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 19 november 2008;
bepaalt dat verweerder de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,- aan hem vergoedt;
bepaalt dat de betaling van dit bedrag dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Arnhem, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd;
bepaalt voorts dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Holtrop, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op:26 november 2009