zaaknummer / rolnummer: 188540 / HA ZA 09-1450
Vonnis van 30 december 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A.J. Kiela te Amersfoort,
de stichting
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. van Wersch te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Universiteit genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 oktober 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] en de Universiteit hebben in 1998 de afspraak gemaakt dat de Universiteit [eiseres] zou begeleiden bij het schrijven van haar proefschrift, waarvan de titel is “Tunesië ten tijde van de koloniale overheersing en ontwikkelingen in het Midden-Oosten in het tijdvak 1870-1956”. [eiseres] is niet in dienst van de Universiteit. Zij werd dus als buitenpromovenda begeleid. Tot 2002 werd [eiseres] begeleid door prof. [A]. Ook dr. [B] van de Universiteit Leiden was bij het onderzoek betrokken. In verband met het overlijden van prof. [A] is prof. dr. [ ] [X], hoogleraar Islam en Arabisch aan de Universiteit, eind 2002 begeleider van [eiseres] geworden. De leeropdracht van prof. [X] luidt: “Talen en culturen van het Midden-Oosten en leer en instellingen van de Islam”. Daarna is prof. dr. [ ] [Y] als tweede begeleider bij het onderzoek betrokken geraakt.
2.2. Uit het promotiereglement van de Universiteit worden de volgende bepalingen geciteerd:
“Hoofdstuk 2 De promovendus
Artikel 5
Degene die aan de Radboud Universiteit Nijmegen wenst te promoveren vergewist zich ervan dat zijn/haar vooropleiding (...) geen belemmering vormt bij de beoordeling van het verzoek om tot de promotie te worden toegelaten. Hij/Zij verzoekt de hoogler(a)ar(en), onder wiens verantwoordelijkheid het onderzoek is verricht, als promotor op te treden.
Hoofdstuk 3 De promotor
Artikel 6
1. De onder artikel 5 bedoelde hoogleraar laat binnen één maand schriftelijk aan de promovendus weten of hij/zij het verzoek om als promotor op te treden inwilligt.
2. Ingeval van een positieve beslissing verzoekt de hoogleraar de decaan van zijn faculteit hem/haar tot promotor te benoemen. (...)
3. Benoembaar als promotor zijn degenen die ten tijde van de instelling van de manuscriptencommissie hoogleraar zijn van een Nederlandse universiteit en/of buitenlandse instelling van wetenschappelijk onderwijs. (...)
4. Voor een promotie kunnen niet meer dan twee promotores worden benoemd. (...)
Hoofdstuk 4 De copromotor
Artikel 7
1. De promotor kan de decaan verzoeken een copromotor te benoemen.
2. Benoembaar tot copromotor is een gepromoveerd deskundige die bij de voorbereiding van een proefschrift is betrokken.
3. Een copromotor die in de periode vanaf de benoeming tot copromotor tot en met de feitelijke promotie (de toekenning van de doctorstitel) wordt benoemd tot hoogleraar blijft als copromotor fungeren. (...)
Hoofdstuk 11 Geschillenregeling
Artikel 29
Indien voorafgaande aan of tijdens de promotie een geschil ontstaat, bemiddelt de decaan van de betrokken faculteit. Indien de bemiddeling niet tot overeenstemming leidt, beslist het College van Decanen.”
2.3. In 2006 is prof. [Y] naar [woonplaats] verhuisd in verband met aanvaarding van een hoogleraarschap aan de universiteit van die stad. Op 12 juni 2006 heeft hij een “report” aan [eiseres] geschreven, dat hieronder wordt geciteerd:
“It is my pleasure to write this short report on the eve of my departure to South Africa. I had great pleasure working with you during the past 18 months or so. In the process, I had learned a great deal about Tunisian intellectuals. It provided an opportunity for me to consider my own work on modern Muslim intellectuals in a new context. But it was a pleasure to work with you as you yourself reflected on details and implications of your own research.
We have come a long way since we first started. At first, the thesis consisted of a lot of information drawn from the wide array of French sources that you had consulted. There was some sense in the chapters that you had detected a process of secularization and/or modernization. But these latter terms still needed considerable refinement as concepts. It was not so clear, even if they were clarified, that they would clearly reflect and capture the history that you were dealing with. You then embarked on a process of writing each chapter followed by a discussion. We soon agreed that writing each of the chapters around an individual or two would give the thesis some coherence, as well provide the substance and context for discussing the evolution of modern Tunisian intellectual thought. Under the circumstances, you also confined yourself to the political domain.
Where are you know? In my view, you have a clearly identified series of thinkers and role and their intellectual and political contributions. You have shown the slow development of the ideas towards engagement and identification with France and everything French, towards a political practice in Tunisia, and towards a sense of Tunisian identity. Within these major processes, you have also alluded to some of the unique intellectual contributions, but this has remained a relatively minor issue in comparison with the political development. You have situated this process within local and extra-local contexts.
What needs to be done? I cannot say exactly what would be appropriate for the remaining chapters. However, based on the chapters that I have read, I would suggest the following. The remarks should be taken as my recommendations for the entire thesis, and for individual chapters. You should always pay clear attention to the individual contributions. They form the core of each of your chapters. Be clear whether this is an intellectual or a political contribution. Around these individual contributions, you could then highlight the local, colonial and inter-Arab/Islamic contexts. The contexts provide a better understanding of the contributions, but ought not to become a story on their own. I think that the chapters then tell an individual story that fits in the thesis as a whole. In my view, let the chapters unfold the story. You do not need to make generalized claims on secularization or modernization. This will get you into a minefield of theory that your thesis does not deserve.
My best wishes for the following months.”
2.4. [eiseres] heeft op verzoek van prof. [X] in juni 2008 enkele hoofdstukken van het manuscript naar prof. [Y] gezonden voor commentaar. [Y] heeft de hoofdstukken in het najaar van 2008 van commentaar voorzien. Prof. [Y] heeft in een e-mail van 8 september 2008 onder meer het volgende aan prof. [X] geschreven:
“Here are my comments for the chapters 4 and 5 of [eiseres]’s thesis.
I got a call from her this morning. She apologized to me in advance for not agreeing to all my recommendations. She felt quite bad about asking me to read her chapters. She told that she really only wanted me to check for major errors and omissions. It seems to me that she is reading my comments to be asking her to do too much. And she wants to get over with this.
We agreed that I will put the remaining chapters on the back burner for a while, and read them when I get some more time in October. I feel that there is no point in me reading and comment on the chapter if [eiseres] only wants a cursor view, and she herself is embarrassed to ignore my comments.”
2.5. Prof. [X] heeft in zijn antwoord van 17 september 2008 onder meer het volgende geschreven:
“I am absolutely certain that when you left Nijmegen we agreed that you would continue to be the co-supervisor of the two dissertations we were working on together. You know how much I appreciate and value this cooperation. And quite frankly, I couldn’t do it without you, because even though I have learned something about the social sciences in the meantime, I am far from being an expert.”
2.6. [eiseres] heeft in haar brief aan het College van Decanen van de Universiteit van 22 oktober 2008 onder meer het volgende geschreven:
“Recent (telefonisch 8 september jl.) en tijdens een werkbespreking op 16 september jl. liet dr. [X] mij weten dat hij het noodzakelijk acht om dr. [Y] wederom als co-promotor te benoemen. Sedert het vertrek van dr. [Y] medio 2006, is daar niet over gesproken. Ondergetekende staat nu op de drempel om het manuscript van het proefschrift af te ronden en toe te zenden aan de Leescommissie.
Als ik als ondergetekende erin zou bewilligen dat alsnog een co-promotor wordt aangesteld dan betekent dit wederom werkbesprekingen en wat dies meer zij. Dit zou voor mijn proefschrift inhoudelijke consequenties hebben, daar een co-promotor uiteraard pas verantwoordelijkheid kan nemen als een en ander tijdens zijn begeleiding tot stand is gekomen. Dit brengt voor mij een enorme vertraging met zich mee om maar niet te spreken van het kosten aspect.
Gelet op de genoemde feitelijkheden heeft dr. [X] bij mij het vertrouwen gewekt dat er na het terugtrekken van dr. [Y] medio 2006, geen ander persoon meer ingeschakeld zou gaan worden en dat thans de voorbereidingen voor de promotie in een laatste stadium zijn terecht gekomen.
Ik verzoek u dan ook beleefd te bevorderen dat de Decaan van de letterenfaculteit in deze zaak zal bemiddelen en mocht dit niet voor mij tot een bevredigend resultaat leiden dat het College van Decanen, alsdan gelet op artikel 29 van het Promotiereglement een beslissing zal nemen in het geschil tussen ondergetekende en dr. [X].”
2.7. Prof. [X] heeft [eiseres] bij brief van 18 november 2008 onder meer het volgende geschreven:
“bij ons laatste gesprek hebben wij gesproken over de verdere gang van zaken met het manuscript van je proefschrift. Ik heb je toen gezegd dat volgens mij het manuscript van je proefschrift nu in een ver gevorderd stadium is. Verder heb ik nog eens herhaald dat het manuscript in ieder geval niet door mij alleen goedgekeurd kan worden, omdat daarvoor het onderwerp te ver van mijn eigen competentie afligt. Vanaf het begin van onze samenwerking is dat mijn standpunt geweest, en ik heb je dat ook vanaf het begin laten weten. Om die reden heb ik in een vroeg stadium Abdulkader [Y] gevraagd samen met mij het proefschrift te begeleiden. Bij zijn vertrek heb ik met hem dezelfde afspraak gemaakt voor jouw proefschrift als voor het andere proefschrift dat wij samen begeleidden, namelijk dat ik de dagelijkse begeleiding zou blijven doen en op het eind weer met hem contact zou opnemen over het manuscript. Dat houdt in dat ik alleen samen met hem als tweede begeleider goedkeuring zal geven.
Ik heb begrepen dat hierover bij jou het idee bestaat dat aan zijn begeleiding een einde kwam toen hij naar [buitenland] vertrok. Ik kan daarvan alleen maar zeggen dat dit idee op een misverstand berust. Voor mij heeft altijd vastgestaan dat wij tegen het einde van het onderzoek het manuscript aan hem zouden voorleggen en dat hij uiteindelijk als tweede promotor zou optreden. Ik heb mij daarover ook nooit anders uitgelaten, zoals ook blijkt uit het feit dat ik een bespreking met ons drieën wilde organiseren bij gelegenheid van de promotie van [M] in september.
Helaas kon die bespreking niet doorgaan, maar ik heb inmiddels wel van Abdulkader over een aantal hoofdstukken opmerkingen gekregen; voor het grootste gedeelte heb ik die al aan je doorgegeven. Uit die opmerkingen blijkt dat hij heel positief staat tegenover het manuscript, en dat er geen sprake van is dat er een ingrijpende revisie zou moeten plaatsvinden. In vrijwel alle gevallen gaat het om suggesties voor een helderder formulering of structurering van een passage, of om verzoeken tot nadere toelichting. Ik heb je voorgesteld dat wij samen die opmerkingen zouden doornemen om te zien hoe zij verwerkt kunnen worden, zonder dat dit veel tijd zou hoeven kosten.
De bedoeling was dat wij die bespreking bij onze volgende afspraak op 28 october zouden hebben. Nu je op die afspraak niet gekomen bent, weet ik niet goed wat je wilt. In plaats van op de afspraak te komen heb je formele brieven aan mij en aan de universiteit gestuurd. Voor mij persoonlijk was het heel onaangenaam hiermee geconfronteerd te worden, omdat ik dacht dat wij bezig waren een oplossing te vinden en het manuscript te voltooien.
Mijn indruk is dat het manuscript in een eindfase is en dat het werkelijk niet veel tijd meer hoeft te kosten voor het klaar is, afgezien van de correctie van het Engels.”
2.8. Prof. dr. [ ] [Z], decaan van de - toenmalige - Faculteit der Letteren, heeft [eiseres] bij brief van 21 november 2008 onder meer het volgende geschreven:
“Uw promotieonderzoek is begeleid door de hoogleraren [X] en [Y]. Nadat collega [Y] elders hoogleraar is geworden, heeft professor [X] hem verzocht toch zijn medewerking te blijven verlenen aan de begeleiding van het onderzoek, d.w.z. door het conceptmanuscript te lezen en van commentaar te voorzien, aangezien de heer [Y] een internationaal erkend specialist is met betrekking tot bepaalde aspecten zoals die in uw onderzoek aan de orde komen. Het getuigt van wetenschappelijke zorgvuldigheid en het is ook in het belang van uw manuscript en de eventuele verdediging van het proefschrift dat professor [X] de collegiale medewerking vraagt van iemand als [Y]. Immers ook het gezag van beide wetenschappers speelt een rol in de beoordeling van uw manuscript door een door de rector magnificus in te stellen manuscriptcommissie. Vervolgens zal, als u aan de Radboud Universiteit wenst te promoveren, het college van decanen de promotores aanwijzen, hetgeen in dit geval naar ik verwacht de heren [X] en [Y] zullen zijn.
Uw zorg dat de bijdragen van de heer [Y] tot vertraging zullen leiden, kan ik wegnemen. De heer [X] heeft me laten weten dat de door collega [Y] gemaakte opmerkingen eenvoudigweg kunnen worden verwerkt en de kwaliteit van het manuscript ten goede komen. Hij gaat er dan ook van uit dat u op korte termijn een gesprek met hem voert om een en ander door te nemen.”
2.9. De advocaat van [eiseres] heeft bij brief aan het College van Decanen van 23 december 2008 verzocht te bevorderen dat dr. [X] alleen de promotor zal zijn van cliënte en dat de continuering van het proces hetgeen moet leiden tot promotie van [eiseres] zal worden gewaarborgd.
2.10. Prof. [Z] heeft onder andere naar aanleiding van deze brief in zijn brief van 21 januari 2009 onder meer het volgende geschreven:
“Prof. [X] is graag bereid om in nauwe samenspraak met mw. [eiseres] een tijdpad uit te stippelen, waarin het al vergevorderde en alleszins haalbare proefschrift zo spoedig mogelijk kan worden afgerond. Op dit moment is de situatie zo dat in het manuscript nog de opmerkingen van prof. [X] en die van prof. [Y] verwerkt moeten worden. Verder dient een concluderend hoofdstuk geschreven te worden. Tenslotte zal het Engels grondig geredigeerd dienen te worden.”
2.11. De advocaat heeft daarop bij brief van 2 februari 2009 onder meer als volgt gereageerd:
“Kennelijk wordt niet gezien dat de voorgestelde co-promotor prof. [Y] ca. achttien maanden als zodanig heeft gefunctioneerd en dat hij in juni 2006 afscheid heeft genomen.
Toentertijd bevreemdde het cliënte dat er niet aanstonds door prof. [X] een andere co-promotor is benoemd. Tot september 2008 heeft prof. [X] hierover niet gerept. Gelet op de wetenschappelijke reputatie van prof. [X] was er ook geen reden voor cliënte om te veronderstellen dat dit zou moeten plaatsvinden.
Prof. [X] is bekend met de materie en beheerst de Franse taal. Op het wetenschappelijke bureau van prof. [X] zijn eveneens personen aanwezig die bekend zijn met de materie: prof. H. Motzki en dr. R. Meijer. Cliënte wil niet verhelen dat als prof. [X] toentertijd (medio 2006) had aangegeven een co-promotor te willen benoemen, cliënte zich hier vanzelfsprekend niet tegen zou hebben verzet. Cliënte zou prof. [X] dan ook geadviseerd hebben, ten voorbeeld dr. [B] (RU Leiden), specialist Noord-Afrika, als co-promotor te benoemen. Deze dr. [B] had in het verleden wegens het overlijden van prof. [A] reeds zijn diensten aangeboden, sterker prof. [X] zou er bij betrokken worden. (...)
Verder wil cliënte nog vermelden dat zij nimmer heeft begrepen waarom dr. [Y] als co-promotor is aangesteld, daar hij gelet op zijn wetenschappelijke achtergrond en publicaties niet bekend is met de materie waarover cliënte een proefschrift heeft geschreven. Voorts zijn de bronnen in de Franse taalgesteld en moest cliënte voor dr. [Y] deze stukken vertalen in het Engels, zodat cliënte zich afvraagt of hij capabel is om het proefschrift te verdedigen voor de manuscriptcommissie.”
2.12. De advocaat van [eiseres] heeft bij brieven aan prof. [Z] en het College van Decanen van 3 februari 2009 geschreven dat [eiseres] de bemiddelingspoging van prof. [Z] als mislukt beschouwt en het College verzocht een beslissing te nemen in het geschil. Rector magnificus, prof. mr. [D], heeft namens het College van Decanen bij brief aan de advocaat van [eiseres] van 27 februari 2009 onder meer het volgende geschreven:
“Het College van Decanen stelt vast dat het de promovendus vrij staat om de hoogleraar onder wiens verantwoordelijkheid het promotieonderzoek is verricht, te verzoeken als promotor op te treden (art. 5 Promotiereglement). De beoogd promotor kan de decaan verzoeken een co-promotor te benoemen, nl. degene die bij de voorbereiding van een proefschrift is betrokken (art. 7, leden 1 en 2 Promotiereglement).
Dr. [ ] [Y] heeft gedurende een aanmerkelijke periode bijgedragen aan de begeleiding van het promotieonderzoek van uw cliënte. Prof. [X] heeft uw cliënte, toen het proefschrift zijn afronding naderde, ervan op de hoogte gesteld dat hij betrokkenheid van dr. [Y] als co-promotor bij de promotie noodzakelijk acht, in verband met de deskundigheid van dr. [Y] op het betreffende wetenschapsgebied.
Het College van Decanen ziet geen aanleiding om het oordeel van prof. [X] in twijfel te trekken of daarvan af te wijken.
Mocht uw cliënte volharden in haar tot nu toe ingenomen standpunt, vreest het College van Decanen dat de werkverhouding tussen uw cliënte en prof. [X] onder grote spanning zal komen te staan.”
2.13. Prof. [Y] heeft in zijn e-mail aan prof. [X] van 29 september 2009 onder meer het volgende geschreven:
“I wanted to confirm my understanding of the relationship as supervisor with students on my departure in general, and in particular with [eiseres]. (…) It was my understanding that the two of you would meet regularly as we had done when I was in Nijmegen. At the same time, I would receive completed chapters as and when they were ready, and provide feedback based on my knowledge of the subject. I provided extensive feedback to her chapter in 2008, with the understanding that they would be a central part of our supervision.”
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat de Universiteit te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [eiseres] in het kader van de begeleiding naar haar promotie, veroordeling van de Universiteit tot betaling van een voorschot van EUR 25.000,00 en verwijzing voor het overige naar de schadestaatprocedure, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De Universiteit voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Art. 9.10 lid 1 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek - hierna: WHW - bepaalt dat aan een universiteit een college voor promoties is verbonden dat uit hoogleraren bestaat. Bij de Universiteit is dat het College van Decanen. Op grond van art. 7.18 lid 1 WHW is het college voor promoties bevoegd om de graad van doctor te verlenen. Art. 7.19 lid 1 WHW bepaalt dat het college voor promoties een promotiereglement vaststelt, waarin is geregeld a) de gang van zaken met betrekking tot de voorbereiding van de promotie en met betrekking tot de promotie zelf, daaronder begrepen de taak en bevoegdheden van ieder die bij de promotie is of kan worden betrokken en b) de voorzieningen betreffende de beslechting van geschillen die zich met betrekking tot de voorbereiding van de promotie of de promotie zelf kunnen voordoen. Het College van Decanen van de Universiteit heeft het promotiereglement vastgesteld, waaruit in 2.2 enkele bepalingen zijn geciteerd.
4.2. Het promotiereglement veronderstelt dat de promovendus, alvorens hij tot de promotie wordt toegelaten, onderzoek heeft verricht onder verantwoordelijkheid van een of meer hoogleraren van de universiteit, welke hoogleraar of hoogleraren bij de promotie zal/zullen optreden als promotor. [eiseres] is niet dienst van de Universiteit. Zij heeft met de Universiteit een overeenkomst van opdracht gesloten, waarin de Universiteit zich verbond haar te begeleiden bij het onderzoek dat zou uitmonden in een proefschrift. [eiseres] verwijt de Universiteit dat deze tekort is geschoten bij de begeleiding van haar proefschrift en daarom is gehouden de dientengevolge door haar geleden schade te vergoeden. Zij stelt dat de gedragingen van de Universiteit ook los van de contractuele context onrechtmatig tegenover haar zijn.
4.3. De verwijten van [eiseres] keren zich tegen het voornemen van prof. [X] om prof. [Y] bij de decaan van - inmiddels - de Facultaire Unie Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen - hierna: de faculteit - voor te dragen tot tweede promotor. In de briefwisseling tussen partijen en in de processtukken wordt gesteld dat prof. [Y] copromotor zou worden, maar prof. [X] heeft er tijdens de comparitie terecht op gewezen dat het de bedoeling is dat prof. [Y] tweede promotor wordt. Prof. [Y] is immers hoogleraar en art. 7 lid 3 promotiereglement (Een copromotor die in de periode vanaf de benoeming tot copromotor tot en met de feitelijke promotie (de toekenning van de doctorstitel) wordt benoemd tot hoogleraar blijft als copromotor fungeren) veronderstelt dat de copromotor geen hoogleraar is. Art. 6 lid 4 promotiereglement staat toe dat voor een promotie twee promotores worden benoemd. Verder heeft de Universiteit met juistheid gesteld dat prof. [X] en prof. [Y] thans nog niet meer dan beoogd promotores zijn. Zij zijn immers nog niet als zodanig benoemd door de decaan van de faculteit, omdat het proefschrift nog niet is voltooid.
4.4. In de kern genomen verwijt [eiseres] de Universiteit dat prof. [Y] als tweede begeleider/promotor weer bij het onderzoek wordt betrokken, terwijl hij volgens haar die taak in juni 2006 had neergelegd. Enerzijds stelt zij dat zij het vertrouwen had gekregen dat er überhaupt geen tweede begeleider/promotor zou worden benoemd, toen er in 2006 geen opvolger voor prof. [Y] werd benoemd. Het nu nog moeten verwerken van het commentaar van prof. [Y] kost haar tijd en energie, terwijl zij bovendien niet een serieus wetenschappelijk debat met prof. [Y] over zijn commentaar kan voeren, omdat hij in [buitenland] is. Anderzijds stelt zij dat prof. [X] voldoende capabel is om het onderzoek alleen te begeleiden en dat prof. [Y] onvoldoende kennis heeft van de Frans-Arabische cultuur en daarom niet geschikt is als tweede begeleider/promotor. [eiseres] betwist dat bij het vertrek van prof. [Y] naar [buitenland] is afgesproken dat hij bij de begeleiding van het onderzoek betrokken zou blijven.
4.5. De Universiteit stelt in de eerste plaats dat bij het vertrek van prof. [Y] naar [buitenland] in 2006 is afgesproken dat hij bij de begeleiding van het promotieonderzoek betrokken zou blijven. Hij zou de door prof. [X] goedgekeurde hoofdstukken van commentaar voorzien. Verder heeft zij gesteld dat prof. [X] het noodzakelijk vond om een tweede begeleider/promotor te benoemen die expertise heeft op sociaalwetenschappelijk gebied. Het onderzoek van [eiseres] beweegt zich ook op dat gebied, terwijl dat niet behoort tot de expertise van prof. [X]. Volgens de Universiteit getuigt haar handelwijze daarom van zorgvuldigheid en verhoogt de betrokkenheid van prof. [Y] het gezag van het proefschrift.
4.6. De bemiddeling van de decaan en de beslissing van het College van Decanen, waarom [eiseres] op grond van art. 29 Promotiereglement had verzocht bij brieven van 22 oktober 2008 en 23 december 2008, hebben niet tot bijlegging van het geschil geleid.
4.7. De rechtbank gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat bij het vertrek van prof. [Y] naar [buitenland] in 2006 niet is afgesproken dat deze betrokken zou blijven bij de begeleiding van het proefschrift van [eiseres], zoals [eiseres] stelt maar de Universiteit betwist. Ook uitgaande van die veronderstelling is de Universiteit niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de promotieovereenkomst en heeft zij niet onrechtmatig gehandeld, doordat prof. [X] in 2008 aan [eiseres] vertelde dat prof. [Y] als begeleider van het proefschrift zou worden betrokken en dat deze te gelegener tijd tot tweede promotor zou worden benoemd. Doorslaggevend is daarbij dat de Universiteit goede redenen had om prof. [Y] wederom bij de begeleiding van het proefschrift te betrekken. Prof. [Y] beschikt over expertise, namelijk kennis over de sociaalwetenschappelijke aspecten van het onderzoek van [eiseres], die prof. [X] niet in die mate heeft. Dit een en ander is onvoldoende betwist door [eiseres]. Het getuigt daarom van een zorgvuldige wetenschappelijke attitude dat prof. [X] prof. [Y] ten behoeve van de kwaliteit en het gezag van het proefschrift bij de begeleiding van het proefschrift heeft betrokken.
4.8. Dat prof. [Y], uitgaande van de lezing van [eiseres], in 2006 zijn taak als begeleider zou hebben neergelegd, staat er niet aan in de weg dat hij die taak in 2008 weer op zich heeft genomen. Het enkele feit dat bij vertrek van een tweede begeleider niet onmiddellijk een nieuwe tweede begeleider wordt benoemd, leidt er niet toe dat het de Universiteit in een later stadium niet meer vrij zou staan alsnog een tweede begeleider bij het onderzoek te betrekken en evenmin om in een nog later stadium deze persoon te benoemen tot tweede promotor. [eiseres] heeft er niet op mogen vertrouwen dat zo’n benoeming achterwege zou blijven. [eiseres]’s argument dat zij in de tussen gelegen periode niet heeft kunnen discussiëren met de later benoemde tweede begeleider, weegt onvoldoende zwaar. Wat telt is dat er gelegenheid is om met prof. [Y] in debat te gaan over zijn commentaar. [eiseres] heeft de stelling van de Universiteit onvoldoende weersproken dat het commentaar niet van dien aard is dat verwerking daarvan zeer tijdrovend is of zou leiden tot ingrijpende wijzigingen in de opzet van het proefschrift. Het bezwaar dat prof. [Y] de Franse taal niet machtig is, wordt ook verworpen. [eiseres] heeft zelf gesteld dat prof. [X] goed Frans spreekt, zodat de begeleiding van die aspecten van het promotieonderzoek, waarbij de Franse taal belangrijk is, bij hem in goede handen is. Prof. [Y] is juist betrokken bij het onderzoek in verband met de sociaalwetenschappelijke aspecten van het promotieonderzoek. Dan is het wat lastig als hij de bronnen niet kan raadplegen, maar het staat er niet aan in de weg dat hij vanuit zijn expertise begeleiding kan geven bij het promotieonderzoek.
4.9. Omdat de Universiteit geen wanprestatie heeft gepleegd en ook niet onrechtmatig heeft gehandeld, zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.10. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Universiteit worden begroot op:
- vast recht EUR 550,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.708,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Universiteit tot op heden begroot op EUR 1.708,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2009.