ECLI:NL:RBARN:2009:BL0524

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
24 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
193114
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging bankrelaties door Rabobank in verband met criminele activiteiten

In deze zaak vorderden eisers, [eiser] Beheer B.V. en [eiser], dat de Rabobank de opzegging van hun bankrelaties zou intrekken. De Rabobank had de overeenkomsten opgezegd omdat eisers in verband werden gebracht met de 'Mercurius drugszaak'. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opzegging door de Rabobank niet onaanvaardbaar was, gezien de omstandigheden van redelijkheid en billijkheid. De Rabobank had een opzegtermijn van één maand in acht genomen en had voldoende redenen om de bankrelatie te beëindigen, gezien de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] voor valsheid in geschrift en witwassen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat zij niet meer konden functioneren zonder de bankrelaties en dat de Rabobank een integriteitsrisico liep door de relatie met hen te handhaven. De vorderingen van eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 193114 / KG ZA 09-799
Vonnis in kort geding van 24 december 2009
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] BEHEER B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
2. [eiser],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat R.G.M. Michels te Eindhoven,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK BOMMELERWAARD U.A.,
gevestigd te Zaltbommel,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Muller te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers] en de Rabobank genoemd worden. Indien nodig zullen [eisers] afzonderlijk worden aangeduid als [eiser] Beheer respectievelijk [eiser].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de vrijwillige verschijning van partijen
- de conclusie van eis in de vorm van een niet betekende dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van de Rabobank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft sinds 15 januari 1993 respectievelijk 4 maart 1999 een tweetal betaalrekeningen zonder krediet bij de Rabobank. [eiser] Beheer heeft sinds 19 april 1999 een rekening-courantrekening (zakelijke betaalrekening) zonder krediet bij de Rabobank.
2.2. Artikel 30 van de op alle drie de rekeningen van toepassing zijnde Algemene Bankvoorwaarden luidt:
“Opzegging van de relatie
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij de cliënt desgevraagd de reden van die opzegging meedelen. (…)”
2.3. Artikel 25 sub a van de op de zakelijke betaalrekening toepasselijke Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2004 luidt, voor zover relevant:
“Opzegging overeenkomst zonder krediet
a. Iedere rekeninghouder of de bank kan zonder opzeggingstermijn de overeenkomst zonder krediet opzeggen. (...)”
2.4. Artikel 11 sub a van de op de betaalrekeningen toepasselijke Algemene voorwaarden Betaalrekeningen 2004 luidt, voor zover relevant:
“Opzegging overeenkomst inzake betaalrekening zonder krediet
a. Iedere rekeninghouder of de bank kan zonder opzeggingstermijn de overeenkomst zonder krediet opzeggen. (...)”
2.5. [eiser] is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2009 strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en voor twee keer witwassen.
2.6. Bij afzonderlijke brieven van 1 juli 2009 heeft de Rabobank de overeenkomsten met [eisers] die ten grondslag liggen aan de hierboven vermelde twee betaalrekeningen en de rekening-courantrekening, opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, dus tegen 1 augustus 2009. Deze brieven vermelden, voor zover van belang, het volgende:
“De bank heeft vernomen dat u in verband wordt gebracht met de “Mercurius drugszaak”.
In verband hiermee wensen wij onze relatie met u niet te continueren. Gelet op het bovenstaande en voor zover noodzakelijk met een beroep op artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden zeggen wij hierbij de met u gesloten overeenkomsten op met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand, derhalve per 1 augustus 2009.(...)”
2.7. Tegen deze opzeggingen hebben [eisers] op 10 juli 2009 schriftelijk geprotesteerd. De Rabobank heeft bij brief van 25 september 2009 de opzeggingen gehandhaafd en [eisers] onder meer het volgende medegedeeld:
“(…) gezien de strafbare feiten waarvoor u inmiddels bent veroordeeld blijven wij bij ons standpunt de relatie met u te beëindigen. Onze bank wenst niet geassocieerd te worden met personen die betrokken zijn geweest bij criminele activiteiten.
Zoals bekend staat de Rabobank binnen de Bommelerwaard middenin de samenleving met marktaandelen van respectievelijk meer dan 50% zakelijk en meer dan 70% particulier. Daarbij heeft ons werkgebied een landelijk karakter waarbij uw vermeende criminele activiteiten niet onopgemerkt zijn gebleven, getuige de diverse berichtgevingen in een regiokrant (…)
Wij handhaven onze opzeggingsbrief van 1 juli 2009. Echter, gezien de beperkte mogelijkheid die u in deze brief geboden is om een andere bankrelatie te zoeken, geven we u de mogelijkheid tot 15 december 2009 om uw bankzaken elders onder te brengen.”
2.8. De Rabobank heeft [eisers] voor de behandeling van dit kort geding toegezegd de bankrekeningen niet te zullen opheffen voordat vonnis is gewezen in dit kort geding.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen samengevat - om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, op straffe van een dwangsom, primair de Rabobank te gebieden de bankrelaties met hen te continueren en het gebruik van hun bankrekeningen mogelijk te laten blijven en subsidiair de termijn waartegen de opzeggingen door de Rabobank eerst effect kunnen sorteren te stellen op 24 maanden na betekening van dit vonnis. Meer subsidiair vorderen [eisers] de voorzieningenrechter een zodanige voorziening te treffen dat [eisers] daardoor in staat zullen worden gesteld om hun geldverkeer op een adequate wijze en met behulp van de Rabobank te blijven voeren. Tot slot vorderen [eisers] om de Rabobank te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eisers] stellen allereerst dat de opzeggingen gebaseerd zijn op een feitelijk onjuiste grondslag. Ten tweede stellen zij dat het uitoefenen van de opzeggingsbevoegdheid door de Rabobank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat bij de opzeggingen door de Rabobank onjuistheden als uitgangspunt zijn genomen, elke risicoanalyse ontbreekt en de reële belangen van [eisers] niet voldoende zijn meegewogen. Tevens heeft de Rabobank bij de opzeggingen geen redelijke termijn in acht genomen. Als spoedeisend belang bij voortzetting van de bankrelaties stellen [eisers] dat de Rabobank de bankrelaties op de kortst mogelijke termijn wil beëindigen.
3.3. De Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het spoedeisend belang bij de vorderingen blijkt voldoende uit de stellingen van [eisers]
4.2. Uitgangspunt is dat duurovereenkomsten als de onderhavige in beginsel kunnen worden opgezegd, welke bevoegdheid de Rabobank overigens ook in de door haar gehanteerde algemene voorwaarden uitdrukkelijk heeft bedongen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de Rabobank (contractueel) een opzeggingsbevoegdheid toekomt. Deze bevoegdheid kan echter worden beperkt door de redelijkheid en billijkheid indien in de concrete omstandigheden van het geval voor opzegging geen voldoende (zwaarwegende) grond bestaat tegenover het bijzondere belang dat de wederpartij heeft bij instandhouding van de overeenkomsten.
4.3. Dit bijzondere belang is hierin gelegen dat het voor rechts- en natuurlijke personen voor hun voortbestaan of functioneren van wezenlijk belang is dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Anderzijds moet de maatschappelijke functie van banken in het oog worden gehouden, welke functie integriteit vereist, hetgeen met zich brengt dat de bank zich dient te distantiëren van (potentieel) illegale activiteiten. De maatschappelijke positie van de bank brengt echter ook mee dat zij de belangen van de individuele klant in het oog houdt en een relatie met deze niet alleen slechts op grond van dragende redenen, maar ook met toepassing van de vereiste zorgvuldigheid opzegt.
4.4. De Rabobank heeft bij brief van 1 juli 2009, nader toegelicht in de brief van
25 september 2009 en voorts ter zitting, als reden voor de opzegging opgegeven dat [eisers] in verband worden gebracht met de “Mercurius drugszaak” en dat [eiser] is veroordeeld en dat de Rabobank niet geassocieerd wenst te worden met [eisers]
De Rabobank vreest voor aantasting van haar integriteit en reputatie als zij als bank geassocieerd wordt met personen zoals [eiser], die betrokken zijn geweest bij criminele activiteiten. In haar brief van 25 september 2009 heeft de Rabobank verwezen naar de diverse berichtgevingen in een regiokrant over de vermeende criminele activiteiten van [eiser]. De Rabobank heeft voorts ter toelichting aangevoerd dat zij op grond van de Wet op het Financieel toezicht (Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft verplicht is zorg te dragen voor een integere bedrijfsvoering. Hieronder wordt onder andere verstaan het tegengaan van relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden, bijvoorbeeld door fraude en illegale praktijken zoals witwassen van gelden (artikelen 3:10 en 3:17 Wft). Voorts heeft de Rabobank gewezen op de Customer Due Diligence regelgeving voor banken. De Rabobank stelt dat zij op grond van deze regelgeving bevoegd is en belang heeft relaties met haar rekeninghouders te beëindigen voor zover die een onaanvaardbaar risico opleveren dat de Rabobank door het in stand houden ervan integriteits- en reputatieschade zal lijden.
4.5. [eisers] stellen primair dat zij niet in verband worden gebracht met de “Mercurius drugszaak”, waardoor de opzeggingsgrond van de Rabobank feitelijk onjuist is en reeds daardoor de opzeggingen niet in stand kunnen blijven.
4.6. Vaststaat dat [eiser] in de “Mercurius drugszaak” strafrechtelijk is vervolgd en in hoogste feitelijke instantie bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2009 is veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift en voor witwassen, het een en ander meermalen gepleegd. Deze veroordelingen zijn het gevolg van de strafrechtelijke vervolging van meerdere verdachten in de zogenaamde “Mercurius drugszaak” en maken derhalve onderdeel uit van de “Mercurius drugszaak”. Dat de ten aanzien van [eiser] bewezen verklaarde feiten niet direct drugsgerelateerd zijn en dat hij van de ten laste gelegde drugsgerelateerde delicten is vrijgesproken, doet daaraan niet af. De omstandigheid dat de strafrechtelijke veroordeling van [eiser] niet onherroepelijk is, nu er namens [eiser] daartegen cassatieberoep is ingesteld laat eveneens onverlet dat [eiser] in verband wordt gebracht met de “Mercurius drugszaak”. Voor “in verband brengen” en reputatieschade is niet nodig dat de strafrechtelijke veroordeling onherroepelijk is geworden. [eisers] hebben bovendien niet aangegeven welke cassatiemiddelen zijn aangevoerd tegen het hierboven genoemde arrest, zodat thans niets gezegd kan worden over de haalbaarheid van de middelen. Gelet op het feit dat [eiser] enig aandeelhouder en bestuurder is, kan ook zijn persoonlijke holding [eiser] Beheer in verband worden gebracht met de “Mercurius drugszaak”. Dit betekent dat de opzeggingsgrond van de Rabobank, in tegenstelling tot hetgeen [eisers] beweren, feitelijk niet onjuist is.
4.7. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de uitoefening van de opzeggingsbevoegdheid door de Rabobank op deze grond onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.8. In dat kader is van belang dat de deels bankgerelateerde frauduleuze feiten waarvoor [eiser] strafrechtelijk is veroordeeld voor instellingen in de financiële dienstverlening, zoals banken, zeer ernstige feiten zijn, die zij juist willen bestrijden en waarmee zij niet in verband willen worden gebracht. Door dergelijke feiten wordt immers de integriteit van het financiële verkeer aangetast. Dat het aanhouden van een bankrekening van een cliënt die in verband wordt gebracht met een drugszaak en in dat kader is veroordeeld voor in dat onderzoek aan het licht gekomen valsheid in geschrifte en witwassen voor de Rabobank een integriteits- en reputatierisico oplevert, acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk.
4.9. Hoewel [eiser] Beheer strafrechtelijk niet is vervolgd in het kader van de “Mercurius drugszaak”, acht de voorzieningenrechter gelet op de nauwe verwevenheid tussen [eiser] en [eiser] Beheer, het voorshands ook aannemelijk dat het aanhouden van de bankrekening van [eiser] Beheer voor de Rabobank een integriteits- en reputatierisico oplevert. [eiser] Beheer zal immers gelet op de verwevenheid door het publiek vereenzelvigd, althans heel sterk geassocieerd worden met [eiser]. Daartoe is van belang dat [eiser] enig aandeelhouder en bestuurder is van [eiser] Beheer alsmede de naamgeving. Voorts blijkt uit het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel dat [eiser] Beheer onder meer als doelomschrijving heeft: “beheer en beleggingsmaatschappij”. Het publiek kan [eiser] Beheer een rol toedichten bij het witwassen. Uit de door de Rabobank overgelegde prints van het betalingsverkeer van de bij haar aangehouden rekeningen door [eisers] blijkt ook dat [eiser] Beheer regelmatig aanzienlijke bedragen overboekt van haar zakelijke betaalrekening naar de (privé)rekening van [eiser].
4.10. [eisers] stellen voorts, met verwijzing naar de jurisprudentie over het beëindigen van de bankrelatie van coffeeshops en seksshops, dat de onderhavige opzeggingen onzorgvuldig zijn, omdat een bank alvorens tot opzegging van de bankrelatie over te gaan een concrete en individuele risico-analyse moet maken van de risico’s die een bestaande bankrelatie voor de bank zal meebrengen, hetgeen de Rabobank in de onderhavige zaak heeft nagelaten. De voorzieningenrechter verwerpt die stelling nu die jurisprudentie niet van overeenkomstige toepassing is op de onderhavige zaak. In die zaken ging het om de vrees van de bank voor reputatieschade vanwege de betrokkenheid van haar cliënt bij activiteiten die juridisch niet strafbaar zijn, dan wel strafbaar handelen dat door de overheid gedoogd wordt, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om daadwerkelijk strafbaar handelen, waarin een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken in de hoogste feitelijke instantie. Voorts gaat het in casu ook nog om een ernstig bankgerelateerd delict als witwassen, dat een bank juist wil bestrijden en waarmee zij niet geassocieerd wil worden. Bovendien is de voorzieningen¬rechter van oordeel dat bij de opzeggingen de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen. Uit hetgeen is overwogen onder 4.4 blijkt naar het oordeel van de voorzieningen¬rechter, in tegenstelling tot hetgeen [eisers] stellen, dat de Rabobank wel degelijk een risico-analyse heeft gemaakt.
4.11. Voorts stellen [eisers] dat het bijzondere belang dat zij als bankrelaties van de Rabobank hebben bij de instandhouding van hun bankovereenkomsten de Rabobank beperkt in de uitoefening van haar opzeggingsbevoegdheid. Daartoe voeren ze aan dat door de opzeggingen van de Rabobank het [eisers] praktisch onmogelijk is gemaakt om in het economisch en maatschappelijk verkeer te blijven functioneren, nu het voor hen niet mogelijk is elders een bankrekening te openen en zonder bancaire faciliteiten voor [eiser] Beheer geen adequate bedrijfsvoering mogelijk is en [eiser] wordt gehinderd in zijn normaal maatschappelijk functioneren.
4.12. De voorzieningenrechter constateert dat [eisers] hierin geen openheid van zaken hebben geven. Zij hebben in de inleidende dagvaarding gesteld dat zij geen bankrekeningen bij andere banken hebben en dat zij er niet in zijn geslaagd bij een andere bank een betaalrekening te openen. Pas na de ontdekking door de Rabobank van verschillende rekeningen van [eisers] bij de ING Bank, hebben zij erkend daar wel rekeningen te hebben lopen. [eisers] stellen echter dat die rekeningen bij de ING Bank geen betaalrekeningen, maar hypotheekrekeningen betreffen die ongeschikt zijn om aan het normale bancaire betalingsverkeer deel te nemen. Dit is door de Rabobank betwist en uit de door de Rabobank overgelegde afschriften van de bij haar gehouden rekeningen blijkt dat [eisers] regelmatig grote en wisselende bedragen overmaken van hun rekeningen bij de Rabobank op hun rekeningen bij de ING Bank, hetgeen bevreemdend is indien de rekeningen bij de ING Bank slechts zuivere hypotheekrekeningen zouden betreffen. [eiser] heeft vervolgens desgevraagd ter zitting erkend dat hij vanuit zijn rekening bij de ING Bank ook privé betalingen doet.
4.13. Nu [eisers] onvoldoende hebben ontkracht dat hun lopende rekeningen bij de ING Bank als betaalrekeningen kunnen worden gebruikt, hebben zij voorshands niet aannemelijk gemaakt dat het voor hen noodzaak is om hun betaalrekeningen bij de Rabobank te continueren. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat [eisers] vanwege de onderhavige opzeggingen van de Rabobank niet meer kunnen deelnemen aan het normale betalingsverkeer dan wel gehinderd zouden worden in hun normaal maatschappelijk functioneren. Een zwaarwegend belang van [eisers] bij continuering van de bankrelaties met de Rabobank ontbreekt derhalve. Er is dan ook geen grond voor beperking van de uitoefening van de opzeggingsbevoegdheid van de Rabobank.
4.14. Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het gebruikmaken van de opzeggingsbevoegdheid door de Rabobank onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
4.15. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter met betrekking tot de opzegtermijn nog het volgende. De Rabobank heeft een opzegtermijn van één maand genoemd in de brief van 1 juli 2009, maar heeft die in de brief van 25 september 2009 verlengd tot 15 december 2009 en vervolgens tot de vonnisdatum van dit kort geding. [eisers] zijn door de Rabobank hierdoor gedurende ruim vijf maanden feitelijk in de gelegenheid gesteld om een andere bank te vinden en voorts is gebleken dat zij al een andere bank hebben. Gelet hierop heeft de Rabobank een redelijke opzegtermijn in acht genomen. Voor verlenging van die termijn tot 24 maanden zoals subsidiair is gevorderd, is dan ook geen aanleiding. Voorts ziet de voorzieningenrechter gelet op de motivering van de afwijzing van de primaire vordering ook geen grond voor toewijzing van het meer subsidiair gevorderde.
4.16. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.078,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 1.078,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Siragedik op 24 december 2009.