zaaknummer / rolnummer: 181533 / HA ZA 09-352
Vonnis van 30 december 2009
[[woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. Groot Koerkamp te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [gedaagde] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 mei 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 juli 2009,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- het bericht van partijen dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn buren.
2.2. [gedaagde] zijn sinds 9 november 1984 eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] 15 en 17 te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie L nummer 158. [gedaagde] wonen zelf op nummer 15.
2.3. De onroerende zaak aan de [adres] 11 en 13 te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie L nummer 157, is sinds 26 januari 1977 eigendom van [gedaagde], aanvankelijk samen met haar inmiddels overleden echtgenoot. [gedaagde] woont in het huis op nummer 13. [adres] 11 is verhuurd. Het is gedeeltelijk in gebruik als woonruimte en er is een fysiotherapiepraktijk gevestigd. Huisnummer 11 ligt voor aan de straatzijde, terwijl huisnummer 13 daarachter ligt. Dit deel van het pand is ten opzichte van het voorste deel iets versprongen in de richting van het perceel van [gedaagde]
2.4. Tussen de huizen met nummers 13 en 15 bevindt zich een met klinkers bestraat pad/oprit. De eigendomsgrens loopt ongeveer midden tussen de beide huizen in de lengterichting over het pad/de oprit. Via de oprit kan [gedaagde] naar een verder naar achteren op haar perceel gelegen garage, die in 1977 is gebouwd. Voor deze garage is voldoende ruimte op het perceel van [gedaagde] om een auto te parkeren.
2.5. Aan de achterzijde van de garage heeft [gedaagde] in 2007 een carport gebouwd.
2.6. Op 24 juni 2008 heeft het kadaster op verzoek van [gedaagde] een grensreconstructie uitgevoerd. [gedaagde] hebben daarna een hek op de erfgrens geplaatst, welk hek nadien weer is verwijderd.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [gedaagde] vorderen dat de rechtbank
a) voor recht zal verklaren dat er geen erfdienstbaarheid bestaat ten gunste van perceel [adres] 11 en ten laste van [adres] 15 om als zodanig gebruik te maken van de oprit tussen perceel [adres] 15 en [adres] 13,
b) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 241,60, zijnde een gedeelte van de kosten voor het hekwerk en de meetschetsen van het kadaster,
c) [gedaagde] zal verbieden de bewoners van perceel [adres] 11 toe te staan gebruik te maken van de oprit tussen [adres] 15 en [adres] 13, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] weigert hieraan te voldoen, hetgeen het geval zal zijn als de bewoners van [adres] 11 gebruik blijven maken van bedoelde oprit,
d) [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.190,00 inclusief BTW en in de proceskosten.
3.2. Ter onderbouwing van hun vordering voeren [gedaagde] aan dat [gedaagde] haar auto parkeert onder de carport achter de garage en dat de garage en de ruimte daarvoor nu worden gebruikt door de bewoners van nummer 11. Volgens [gedaagde] hebben de bewoners van nummer 11 echter geen recht om over de oprit te gaan. [gedaagde] stellen voorts dat zij in onderling overleg met [gedaagde] een kadastrale meting hebben laten uitvoeren en een hek op de oprit hebben geplaatst. Nu [gedaagde] daar achteraf op terug is gekomen hebben zij nodeloos kosten gemaakt die zij gedeeltelijk op [gedaagde] wensen te verhalen.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert op haar beurt – samengevat – dat de rechtbank
a) zal verklaren voor recht dat ter zake van de oprit naar de garage sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW jo 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek ten behoeve van [gedaagde] en degenen die haar eigendom bezoeken, alsmede ten behoeve van de rechtsopvolgers van [gedaagde],
b) [gedaagde] zal verbieden de doorgang van de oprit op enigerlei wijze te blokkeren, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijven,
c) indien de vordering in conventie onder a) zal worden toegewezen, zal verklaren voor recht dat ten laste van het gedeelte van de oprit op het perceel [adres] 11-13 geen erfdienstbaarheid bestaat ten behoeve van perceel [adres] 15-17,
d) indien de vordering in conventie onder c) zal worden toegewezen, [gedaagde] zal verbieden dat bezoekers van hun perceel, onder wie hun huurders, op enigerlei wijze gebruik maken van het tot het perceel van [gedaagde] behorende deel van de oprit, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijven,
e) [gedaagde] zal veroordelen tot herstel in de oude toestand van de oprit door vervanging van de als gevolg van plaatsing en verwijdering van het hek beschadigde straatstenen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijven,
f) [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voeren gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze tegelijk bespreken.
4.2. De rechtbank zal als eerste ingaan op de vraag of er sprake is van een erfdienstbaarheid, te weten een recht van overpad over de oprit, welk recht over en weer geldt ten gunste en ten laste van de onroerende zaak van [gedaagde] en ten gunste en ten laste van de onroerende zaak van [gedaagde] Daarbij is in de eerste plaats van belang dat uit de openbare registers niet blijkt van een erfdienstbaarheid. Verder geldt dat onder het recht zoals dat tot 1 januari 1992 gold, een erfdienstbaarheid van weg of overpad niet door verjaring kon worden verkregen. Onder het huidig recht geldt dat voor verkrijging door verjaring sprake moet zijn van een onafgebroken bezit te goeder trouw gedurende tien jaar. Van bezit te goeder trouw is echter geen sprake nu partijen zich, vanwege het ontbreken van een vermelding van een erfdienstbaarheid in de openbare registers, niet als rechthebbenden mochten beschouwen. De conclusie is dus dat ten aanzien van de oprit over en weer geen erfdienstbaarheid bestaat.
4.3. De volgende vraag is of de oprit als buurweg kan worden aangemerkt. Naar het voor 1992 geldende recht kon een buurweg ontstaan indien meer buren een weg gezamenlijk als uitweg gebruikten en die weg door de eigenaar of eigenaren van de grond waarover de weg loopt ook uitdrukkelijk of stilzwijgend tot buurweg was bestemd. Is sprake van een zodanige buurweg dan blijft deze op grond van artikel 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek bestaan. De omvang van de buurweg wordt bepaald door het feitelijk gebruik. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het pad tussen de beide woningen in ieder geval sinds de jaren 60, maar mogelijk ook al eerder, werd gebruikt om aan de achterzijde van die woningen te komen. Het is niet mogelijk de achterzijde van de woningen met een auto te bereiken zonder daarbij ook (in meer of mindere mate) over het erf van de ander te gaan. Vast staat dat [gedaagde] in 1977 een garage op haar perceel heeft gebouwd en toen de oprit (ook het gedeelte dat eigendom is van [gedaagde]) met klinkers heeft bestraat. Deze oprit is vervolgens door [gedaagde] gebruikt om aan de achterzijde van hun woning te komen, waar zij hun auto kunnen parkeren. Uit de processtukken en de verklaringen van partijen ter comparitie is gebleken dat de oprit in de periode van 1977 tot 1982 is gebruikt door [gedaagde] en haar echtgenoot, destijds wonend op nummer 13 en praktijk houdend op nummer 11, dat deze nadien is gebruikt door de huurder van nummer 13 en dat deze sinds 1998 is gebruikt door [gedaagde] zelf of door haar zoon die de praktijkruimte op nummer 11 huurde. Het gebruik van de oprit was telkens bedoeld om bij de garage of de daarvoor gelegen parkeerplaats te komen.
4.4. De hiervoor beschreven feitelijke situatie en het daadwerkelijk gebruik gedurende vele jaren rechtvaardigen de conclusie dat het pad tussen de beide woningen moet worden aangemerkt als een buurweg, bestemd om te worden gebruikt als gezamenlijke oprit, om naar en van de achter de woningen gelegen parkeerruimte of garage te komen. Dat is niet beperkt tot de eigenaar of bewoner van huisnummer 13, maar kan ook gelden voor diegene die (bijvoorbeeld als huurder van huisnummer 11) gerechtigd is tot het gebruik van de garage achter huisnummer 13.
4.5. Op grond van het voorgaande zal de vordering in reconventie onder a op de hierna te melden wijze worden toegewezen. Aangezien wordt vastgesteld dat er sprake is van een buurweg valt niet in te zien welk belang [gedaagde] hebben bij afzonderlijke vaststelling dat er geen sprake is van een erfdienstbaarheid. De vordering in conventie onder a zal daarom worden afgewezen, evenals de vordering onder c.
4.6. De vaststelling dat sprake is van een buurweg betekent tevens dat partijen elkaar over en weer de doorgang moeten verlenen. Nu dit jarenlang in goed overleg is gebeurd en [gedaagde] het hek na bezwaren van [gedaagde] hebben verwijderd ziet de rechtbank geen aanleiding [gedaagde] op straffe van verbeurte van dwangsommen te verbieden de doorgang te blokkeren. De reconventionele vordering onder b wordt daarom afgewezen.
4.7. Wat betreft de vordering in conventie tot vergoeding van de kosten van het hek en de kadastrale meting wordt het volgende overwogen. [gedaagde] stellen dat zij nodeloos kosten hebben gemaakt omdat zij hierover aanvankelijk overeenstemming hadden met [gedaagde] maar [gedaagde] daar later op teruggekomen is. Tegenover de betwisting door [gedaagde] hebben [gedaagde] deze stelling echter niet voldoende onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom [gedaagde] een deel van deze kosten voor haar rekening zou moeten nemen. De vordering wordt daarom afgewezen.
4.8. [gedaagde] heeft herstel van de oprit gevorderd. Die vordering zal op de hierna te melden wijze worden toegewezen, waarbij de dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.9. De vorderingen in reconventie onder c en d zijn voorwaardelijk ingesteld, voor het geval de vorderingen in conventie onder a en c worden toegewezen. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat op de voorwaardelijke reconventionele vorderingen niet meer behoeft te worden beslist.
4.10. [gedaagde] zullen als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden in conventie begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.030,00
In reconventie worden de kosten begroot op:
- salaris advocaat 384,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00)
Totaal € 384,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.030,00,
5.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. verklaart voor recht dat ter zake van de oprit tussen de beide woningen naar de garage sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 (oud) BW jo 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek,
5.5. veroordeelt [gedaagde] binnen vier weken na betekening van dit vonnis over te gaan tot herstel in de oude toestand van de oprit door vervanging van de als gevolg van plaatsing en verwijdering van het hek beschadigde straatstenen,
5.6. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelen met het onder 5.5. bepaalde, aan [gedaagde] een dwangsom verbeuren van € 100,00, tot een maximum van € 5.000,00,
5.7. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 384,00,
5.8. verklaart de onderdelen 5.5., 5.6. en 5.7. van dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2009.