ECLI:NL:RBARN:2009:BK8778

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
182663
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vervoerder bij schade aan lading door instructies opdrachtgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Arnhem werd behandeld, ging het om een geschil tussen Fortis Corporate Insurance N.V. en een andere eiser, en een vervoerder. De rechtbank oordeelde over de aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade aan een lading parmahammen die verloren was gegaan tijdens het transport naar Montenegro. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 19 december 2007 sloot eiser sub 2 een koopovereenkomst met Carine UL in Montenegro voor de levering van parmahammen. De vervoerder, [gedaagde], kreeg de opdracht om deze lading op 22 december 2007 te vervoeren. Echter, door het ontbreken van ritmachtigingen kon de vervoerder pas op 24 december 2007 vertrekken. Tijdens het transport werd de vervoerder door eiser sub 2 opgedragen om de lading terug te brengen naar Nederland, omdat deze niet meer tijdig bij de ontvanger in Montenegro kon worden afgeleverd. De lading werd uiteindelijk op 31 december 2007 door de Voedsel en Waren Autoriteit gekeurd en niet meer geschikt bevonden voor menselijke consumptie.

De rechtbank oordeelde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de schade aan de lading. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de vervoerder was geslaagd in het bewijs dat de schade niet was veroorzaakt door het niet opvolgen van de instructies van eiser sub 2. Dit betekende dat het beroep op artikel 17 lid 4 sub d van het CMR-verdrag slaagde, waardoor de vervoerder werd ontheven van zijn aansprakelijkheid. De vorderingen van Fortis en eiser sub 2 werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

De uitspraak benadrukt de belangrijke rol van de instructies van de opdrachtgever in de aansprakelijkheid van de vervoerder en de toepassing van het CMR-verdrag in dergelijke geschillen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 182663 / HA ZA 09-508
Vonnis van 2 december 2009
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Mulder te Hoogeveen.
Partijen zullen hierna Fortis, [eiser sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juni 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser sub 2] heeft op 19 december 2007 een koopovereenkomst gesloten met Carine UL te Podgorica in Montenegro (hierna Carine) met betrekking tot de levering van verse parmahammen.
2.2. [eiser sub 2] heeft op diezelfde dag aan [gedaagde] opdracht gegeven om op
22 december 2007 twee zendingen verse parmahammen te vervoeren van Nederland naar Carine in Montenegro. Het vervoer is uitgevoerd met twee koelauto’s van [gedaagde].
2.3. Voor dit vervoer zijn ritmachtigingen voor Slovenië en Montenegro nodig. [gedaagde] heeft die ritmachtigingen op 20 december 2007 aangevraagd bij de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) in Rijswijk. [gedaagde] heeft de aangevraagd ritmachtigingen op 27 december 2007 ontvangen.
2.4. De beide trailers zijn op vrijdag 21 december 2007 geladen bij [eiser sub 2] in [woonplaats]. [gedaagde] beschikte toen nog niet over de benodigde ritmachtigingen.
2.5. [gedaagde] is op maandagmiddag 24 december 2007 met geleende ritmachtigingen gestart met de reis naar Montenegro. Normaliter duurt het vervoer van Nederland naar Montenegro twee dagen.
2.6. [eiser sub 2] heeft [gedaagde] op woensdag 26 december 2007 opgedragen om terug te komen met de lading parmahammen omdat deze niet meer tijdig bij Carine in Montenegro konden worden afgeleverd. [eiser sub 2] heeft daarna geprobeerd om de lading parmahammen in Italië te verkopen, maar dat is niet gelukt. [gedaagde] is met de lading parmahammen teruggekeerd naar Nederland. De parmahammen zijn op 31 december 2007 door de Voedsel en Waren Autoriteit gekeurd en niet meer geschikt bevonden voor menselijke consumptie. Op 27 december 2007 waren de parmahammen nog geschikt voor de menselijke consumptie. Op 2 januari 2008 is de lading vernietigd.
2.7. Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke verklaring van 4 januari 2008 van
[betr[betrokkene 1], bedrijfsleider van [gedaagde], die mede is ondertekend door [betrokkene 2], een medewerker van [gedaagde]. In die verklaring staat onder meer het volgende.
Op zaterdag 22 december 2007 heeft de heer [betrokkene 2] contact gezocht met [eiser sub 2] en hen geïnformeerd over het feit dat de ritmachtigingen nog niet binnen waren. Er is ons toen gevraagd of we niet zo konden gaan rijden en dat de ritmachtigingen zouden worden nagebracht. Dit was echter zinloos omdat de vrachtwagens dan bij de grens met Slovenië op de komst van ritmachtigingen hadden moeten staan wachten, in plaats van in [woonplaats].
De heer [betrokkene 2] heeft op maandagochtend 24 december 2007 [ ] [eiser sub 2] geïnformeerd dat de ritmachtigingen er nog steeds niet waren. Wij hebben tot 12.00 uur gewacht en hebben daarna contact gezocht met transporteur [betrokkene 3] in [woonplaats]. Ons is bekend was dat deze vervoerder met grote regelmaat naar Montenegro rijdt. Deze transporteur heeft de ritmachtigingen om die reden op voorraad, temeer daar ze tot één jaar na afgifte geldig kunnen blijven. Voor die enkele keer dat wij naar Montenegro rijden, is dat niet interessant. Wij hebben toen twee ritmachtigingen ‘geleend’.
Nadat wij om 13.00 uur de ritmachtigingen waren toegezegd heeft de heer [betrokkene 2] weer telefonisch contact gehad met [ ] [eiser sub 2] met de mededeling dat wij over de ritmachtigingen beschikten, waarop [ ] [eiser sub 2] ons expliciet opdracht gaf om direct te gaan rijden.
Op woensdag 26 december 2007 omstreeks 14.00 uur, toen onze vrachtwagens zich bij Split bevonden, op circa 5 uur rijden van het losadres en 3 uur van de grens met Montenegro, werd de heer [betrokkene 2] door [ ] [eiser sub 2] gebeld met de mededeling dat de ontvanger de goederen niet meer wilde hebben. Wij kregen de opdracht om te keren.
2.8. Bij de stukken bevindt zich voorts een expertiserapport van Expertisebureau Staalman BV van 18 april 2008. In dat rapport is de tekst van de hiervoor genoemde schriftelijke verklaring van [betr[betrokkene 1] en [betrokkene 2] opgenomen. Die verklaring is aan verzekerde [eiser sub 2] voorgelegd met het verzoek deze inhoudelijk te verifiëren. In het rapport staat dan het volgende.
Verzekerde (lees [eiser sub 2], rechtbank) deelde mee dat voorzover haar bekend deze verklaring geen onjuistheden en/of onvolkomenheden bevatte.
2.9. [eiser sub 2] had een goederentransportverzekering bij diverse verzekeringsmaatschappijen. Fortis is door de andere verzekeringmaatschappijen gemachtigd om namens hen op te treden.
2.10. Op 15 juli 2008 heeft [eiser sub 2] in verband met het verlies van de lading parmahammen van haar verzekeraars een schade-uitkering ontvangen van € 99.211,61. Het eigen risico bedraagt € 453,78.
3. Het geschil
3.1. Fortis en [eiser sub 2] vorderen samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 107.276,80, vermeerderd met de CMR rente van 5% vanaf 24 december 2007 en met € 2.842,-- aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
Fortis en [eiser sub 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de vervoerovereenkomst.
Zij verwijten [gedaagde] dat deze het vervoer te laat is aangevangen, waardoor de lading verloren is gegaan en zij schade hebben geleden.
[gedaagde] is aansprakelijk voor de schade omdat die is ontstaan tussen het moment van inontvangstneming en het moment van aflevering van de lading.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
Zij beroept zich primair op artikel 17 lid 4 sub d CMR: de lading is verloren gegaan als gevolg van de verlengde transportduur door de instructie van [eiser sub 2] om de lading niet af te leveren bij Carine in Montenegro maar terug te komen en eerst de lading in Italië te proberen te verkopen. De lading was op 27 december 2007 nog in goede staat.
[gedaagde] beroept zich verder op vervoerdersovermacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR en op de beperking van haar aansprakelijkheid tot de vrachtprijs op grond van artikel 23 lid 5 CMR .
[gedaagde] beroept zich ook op artikel 17 lid 2 CMR vanwege de eigen schuld van de afzender en diens verzuim om eerder een andere opdrachtgever te zoeken. [eiser sub 2] wist van het vertrek op 24 december 2007 en heeft eerder geen andere instructies gegeven. Daardoor heeft zij het risico van de late aflevering voor lief genomen.
[gedaagde] meent dat zij hooguit aansprakelijk is voor de waarde van de lading van
€ 75.866,50 en de transportkosten van € 3.900,--. Voor vervolgschade en douanekosten is zij niet aansprakelijk.
[gedaagde] voert ook verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de ingangsdatum van de gevorderde CMR rente.
[gedaagde] beroept zich op verrekening van een gedeelte van de schade met de niet betaalde vrachtkosten voor de retourvracht van € 4.720,-- + € 718,--.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Op de vervoersovereenkomst tussen [eiser sub 2] en [gedaagde] zijn de bepalingen van het CMR verdrag van toepassing.
4.2. Volgens artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor het gehele of gedeeltelijke verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering. Uit deze bepaling volgt een resultaatsverbintenis voor de vervoerder om de goederen in goede staat en tijdig op de plaats van bestemming af te leveren. Omdat niet is weersproken dat de schade is ontstaan tussen het ogenblik van inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van aflevering, is [gedaagde] in beginsel aansprakelijk voor de schade van [eiser sub 2]. Dat [eiser sub 2] en [gedaagde] geen uiterste afleverdatum zijn overgekomen, doet hieraan niet af.
4.3. In het vierde lid van artikel 17 CMR staan bijzondere omstandigheden genoemd waaronder de vervoerder is ontheven van zijn aansprakelijkheid. Artikel 17 lid 4 sub d CMR, waarop [gedaagde] zich primair als verweer beroept, luidt als volgt.
Met inachtneming van artikel 18, tweede tot vijfde lid, is de vervoerder ontheven van zijn aansprakelijkheid, wanneer het verlies of de beschadiging een gevolg is van de bijzondere gevaren, eigen aan één of meer van de volgende omstandigheden:
(…)
d. de aard van bepaalde goederen, die door met deze aard zelf samenhangende oorzaken zijn blootgesteld hetzij aan geheel of gedeeltelijk verlies hetzij aan beschadiging, in het bijzonder door breuk, roest, bederf, uitdroging, lekkage, normaal kwaliteitsverlies, of optreden van ongedierte en knaagdieren;
4.4. In artikel 18 lid 2 CMR wordt aan het bestaan van de bijzondere omstandigheden genoemd in artikel 17 lid 4 CMR ten gunste van de bewijspositie van de vervoerder een bewijsvermoeden gekoppeld dat die bijzondere omstandigheden de oorzaak zijn van de schade. Artikel 18 lid 4 CMR bepaalt echter dat de vervoerder geen beroep kan doen op het voorrecht van artikel 17 vierde lid onder d CMR als het vervoer wordt bewerkstelligd door middel van – kort gezegd – een speciaal voertuig, tenzij de vervoerder bewijst, dat alle maatregelen waartoe hij, rekening houdende met de omstandigheden, verplicht was, zijn genomen met betrekking tot de keuze, het onderhoud en het gebruik van deze inrichtingen en dat hij zich heeft gericht naar de bijzondere instructies die hem mochten zijn gegeven.
4.5. Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde] in dat bewijs is geslaagd, moet eerst de oorzaak van de schade worden vastgesteld.
Dat de schade is veroorzaakt door een defect aan de beide voertuigen is niet gesteld en ook niet gebleken.
4.6. [gedaagde] stelt dat het transport is uitgevoerd overeenkomstig de instructies van [eiser sub 2] en dat de schade is ontstaan uitsluitend als gevolg van de opdracht van [eiser sub 2] om de parmahammen niet meer af te leveren bij Carine en terug te komen naar Nederland.
4.7. [eiser sub 2] meent dat de schade niet is veroorzaakt door het bederf van de lading maar door een door [gedaagde] veroorzaakte vertraging. [eiser sub 2] verwijt [gedaagde] dat zij het transport te laat is aangevangen.
4.8. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Tussen partijen staat vast dat de geplande datum voor vertrek 22 december 2007 was. [gedaagde] is toen in overleg met [eiser sub 2] nog niet vertrokken omdat zij nog niet beschikte over de benodigde ritmachtigingen. [eiser sub 2] heeft er mee ingestemd dat [gedaagde] op maandagmiddag 24 december 2007 is vertrokken. De heer [ ] [eiser sub 2] heeft op de comparitie wel verklaard dat hij heeft gezegd dat [gedaagde] in ieder geval op maandagochtend 24 december 2007 moest vertrekken met twee chauffeurs per auto. Die verklaring staat echter volledig op zichzelf en strookt niet met de verklaring van [eiser sub 2] tegenover de expert dat de schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen onjuistheden en/of onvolkomenheden bevatte. In die schriftelijke verklaring staat niets vermeld over de opdracht/instructie van [eiser sub 2] om met twee chauffeurs per auto te vertrekken. In het geval [eiser sub 2] zou hebben gezegd dat [gedaagde] met twee chauffeurs per auto moest rijden, had het voor de hand gelegen dat [eiser sub 2] daarover een opmerking zou hebben gemaakt tegenover de expert, maar dat is niet gebeurd.
De rechtbank gaat daarom op grond van de hiervoor in rov. 2.8 weergegeven verklaring van [eiser sub 2] over de juistheid van de schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] er van uit dat [eiser sub 2] heeft ingestemd met vertrek op maandagmiddag 24 december 2007.
Omdat als niet betwist vaststaat dat de reis van Nederland naar Montenegro normaliter
twee dagen duurt, mocht [eiser sub 2] er niet van uitgaan dat [gedaagde] de lading op woensdagochtend 26 december 2007 bij Carine zou afleveren. Als de aflevering op dat tijdstip een fatale termijn was voor de levering op grond van de koopovereenkomst met Carine, dan had het op de weg van [eiser sub 2] gelegen om [gedaagde] hiervan op de hoogte te stellen, maar dat is niet gebeurd. Uit de stukken blijkt dat de lading parmahammen op 27 december 2007 nog geschikt was voor de menselijke consumptie. Dat betekent dat de lading op woensdagavond 26 december 2007 in goede staat had kunnen worden afgeleverd bij Carine. Dat [gedaagde] die verplichting niet is nagekomen is een gevolg van het opvolgen van de instructie van [eiser sub 2] om terug te komen naar Nederland wat [gedaagde] ook heeft gedaan.
4.9. De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat [gedaagde] is geslaagd in het bewijs dat de schade aan de lading niet is veroorzaakt door het niet opvolgen van de bijzondere instructies van [eiser sub 2], zodat het beroep op artikel 17 lid 4 sub d CMR slaagt en [gedaagde] is ontheven van haar aansprakelijkheid. De vordering van Fortis en [eiser sub 2] zal daarom worden afgewezen. Aan een beoordeling van de overige standpunten van partijen en het beroep op verrekening komt de rechtbank dan niet meer toe.
4.10. Fortis en [eiser sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 2.580,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.422,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Fortis en [eiser sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.422,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op
2 december 2009.