ECLI:NL:RBARN:2009:BK8744

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
8 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2573
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding en rehabilitatie na ontslag wegens ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 8 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar. Eiser had verzocht om rehabilitatie en schadevergoeding in verband met zijn ontslag, dat op 1 april 2005 was verleend wegens ongeschiktheid. Eiser stelde dat verweerder onrechtmatig had gehandeld en dat er nieuwe feiten waren die zijn verzoeken ondersteunden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om de eerdere afwijzing van zijn verzoeken te heroverwegen. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken van eiser om rehabilitatie en schadevergoeding als herhaalde aanvragen moesten worden aangemerkt, en dat verweerder bevoegd was om deze af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/2573
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 8 december 2009
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats],
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 mei 2009.
2. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2008 heeft verweerder de verzoeken van eiser om rehabilitatie en schadevergoeding wegens het ontbreken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden afgewezen, alsmede het verzoek om toezending van nadere stukken wegens afwezigheid daarvan geweigerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarmee het eerder genoemde besluit van 6 november 2008 gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
3 november 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.P.W. Steuten, advocaat te ’s-Hertogenbosch en G. van Lenthe, juridisch adviseur bij verweerder.
3. Overwegingen
Eiser is met ingang van 1 april 2005 ontslag verleend in verband met ongeschiktheid anders dan wegens ziekte of gebrek. Na bezwaar, beroep en hoger beroep is bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 mei 2006 (LJN AX3255) in rechte komen vast te staan dat dit ontslag rechtmatig is verleend.
Een daarop volgend verzoek van eiser van 13 juni 2006 om hem, gezien zijn ontslag, een aansluitende uitkering toe te kennen, is door verweerder afgewezen. Ook eisers verzoek van 12 juli 2006 om vergoeding van inkomensschade, gemaakte kosten van rechtsbijstand en immateriële schade, heeft verweerder afgewezen. Het bezwaar en beroep van eiser tegen deze besluiten zijn ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de CRvB bij uitspraak van 20 maart 2008 (LJN BC8432) geoordeeld dat ten aanzien van de aansluitende uitkering reeds bij uitspraak van 11 mei 2006 is geoordeeld, waarbij het besluit om aan eiser ontslag te verlenen zonder daaraan enige bijzondere aanspraak op een aansluitende uitkering te verbinden, in stand is gelaten en daarmee in rechte onaantastbaar is geworden. Daarbij heeft de CRvB nog overwogen dat noch de verklaring van de ter zitting gehoorde [x], voormalig gemeentesecretaris, noch de ingebrachte stukken feiten of gegevens bevatten die eiser niet eerder bekend waren of konden zijn en die hij niet reeds in de procedure die geleid heeft tot de uitspraak van 11 mei 2006 naar voren had kunnen brengen. Ten aanzien van de aansprakelijkstelling voor inkomensschade en immateriële schade overweegt de CRvB dat het verleende ontslag rechtmatig is en dat er geen aanleiding bestaat om verweerder aansprakelijk te houden voor door eiser als gevolg van dat ontslag geleden of nog te lijden schade.
Bij brief van 18 februari 2008 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend tot overlegging van zijn volledige personeelsdossier, op welk verzoek verweerder bij brief van 25 maart 2008 heeft gereageerd door middel van toezending van het personeelsdossier. Eiser heeft zijn verzoek herhaald op 2 juli 2008 en bij brief van 7 augustus 2008 heeft verweerder daarop gereageerd. Verweerder heeft daarbij vermeld dat eiser concreet dient aan te geven welke stukken hij wenst te ontvangen en dat stukken bestemd voor intern beraad, zoals collegeadviezen, ambtelijke notities etc. niet onder het vereiste van openbaarheid vallen en niet worden verstrekt. Het bezwaar van eiser van 17 december 2008 tegen deze brief van 7 augustus 2008 is bij besluit van 12 maart 2009 kennelijk niet ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
Bij brief van 6 oktober 2008 heeft eiser verweerder verzocht hem te rehabiliteren voor wat betreft zijn functioneren (1), alsmede de schade te vergoeden die hij lijdt als gevolg van onrechtmatig handelen van verweerder (2). Eiser beroept zich hierbij (wederom) op de verklaring van [x], een gesprek van 13 januari 2004 met burgemeester [y] en een B&W-advies van 18 april 2002. Voorts stelt eiser dat verweerder onrechtmatig handelt en geen deugdelijk personeelsbeleid voert, waarbij eiser zich beroept op een aantal andere (ontslag)kwesties binnen de gemeente. Ook stelt eiser dat verweerder ten onrechte stukken achterhoudt en dat zijn personeelsdossier niet compleet is. Eiser verzoekt om overlegging van alle op zijn zaak betrekking hebbende stukken (3).
Bij het in rubriek 2 aangeduide besluit van 6 november 2008 heeft verweerder de verzoeken van eiser om rehabilitatie en schadevergoeding onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen omdat door eiser géén nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Eisers verzoek om toezending van nadere stukken heeft verweerder wegens afwezigheid daarvan geweigerd.
Het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard onder verwijzing naar en met overneming van de overwegingen van de Adviescommissie voor de behandeling van bezwaarschriften, personele kamer (hierna: de adviescommissie).
De adviescommissie overweegt dat hetgeen eiser heeft ingebracht niet als nieuwe feiten of omstandigheden kan worden aangemerkt, omdat deze gegevens al bekend waren dan wel eerder door eiser hadden kunnen worden ingebracht.
Eiser kan zich hier niet mee verenigen en stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [x] alsmede het personeelsbeleid van verweerder en het aandeel van de (inmiddels voormalig) gemeentesecretaris/algemeen directeur [z] hierin, voldoende grondslag bieden voor rehabilitatie en schadevergoeding. De houding en opstelling van [z] zouden de breuk met eiser veroorzaakt hebben en zouden elk redelijk overleg onmogelijk hebben gemaakt. Naar de mening van eiser is sprake van slecht werkgeverschap en is verweerder verantwoordelijk voor dit onaanvaardbaar handelen. Daarbij wijst eiser op een aantal andere (ontslag)kwesties binnen de gemeente alsmede op een uitspraak van deze rechtbank van 14 januari 2008 aangaande de overplaatsing van een andere ambtenaar van verweerder. Eiser beroept zich tevens op een advies van verweerder van 18 april 2002 dat hem medio 2004 bekend is geworden. Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte stukken achterhoudt, waaronder B&W-besluiten. Eiser betwist verder dat de brief van 7 augustus 2008 aangaande het opvragen van stukken een besluit is en eiser wijst nog op een uitspraak van deze rechtbank van 13 oktober 2009 aangaande het verstrekken van documenten door verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
De rechtbank overweegt daarbij dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan van deze bevoegdheid gebruik maakt, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing (door de rechtbank) als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het aanwenden van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zodanig geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Gelet op vorenstaand toetsingskader ziet de rechtbank zich (ambtshalve) eerst voor de vraag gesteld of ten aanzien van de drie verzoeken van eiser van 6 oktober 2008 sprake is van een herhaalde aanvraag.
Ten aanzien van de eerste twee verzoeken, te weten het verzoek om rehabilitatie en de aansprakelijkstelling voor de financiële gevolgen van onrechtmatig handelen, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aanvraag van eiser van 6 oktober 2008 blijkt dat het hem bij zijn verzoek om rehabilitatie gaat om het niet nakomen van afspraken door verweerder en onethisch gedrag van het topmanagement hetgeen volgens eiser heeft geleid tot de breuk tussen hem en verweerder. Naar de mening van eiser is dit verweerder toe te rekenen omdat verweerder met een andere opstelling een ontslag had kunnen voorkomen. Eiser houdt verweerder daarom wegens onrechtmatig handelen aansprakelijk voor de financiële gevolgen van zijn ontslag.
Vooropgesteld wordt dat een verzoek om rehabilitatie als het onderhavige moet worden aangemerkt als een verzoek om vergoeding van immateriële schade (zie CRvB 16 juni 2005, LJN AT8162). Reeds bij brief van 12 juli 2006 heeft eiser verweerder verzocht om de door hem vanwege het ontslag geleden immateriële schade te vergoeden. Voorts heeft eiser daarin verzocht om zijn materiële schade te vergoeden. Op deze verzoeken is reeds door de CRvB als hoogste instantie beslist bij voormelde uitspraak van 20 maart 2008. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eerste twee verzoeken van eiser moeten worden aangemerkt als herhaalde aanvragen in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Ten aanzien van het derde verzoek van eiser tot overlegging van alle op zijn ontslag betrekking hebbende stukken, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals eiser zelf stelt in zijn aanvraag van 6 oktober 2008 heeft hij reeds eerder, te weten op 18 februari 2008 en 2 juli 2008, kort gezegd, verzocht om formele verslagen van gesprekken die betrekking hebben op zijn (ontslag)kwestie. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze aanvragen middels het besluit van 7 augustus 2008 onherroepelijk beslist. Anders dan eiser meent, is de brief van 7 augustus 2008 naar het oordeel van de rechtbank een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van de Awb. Verweerder heeft eiser daarin namelijk meegedeeld dat de door hem opgevraagde stukken voor intern beraad, zoals collegeadviezen, ambtelijke notities, etc. niet worden verstrekt omdat deze niet vallen onder het vereiste van openbaarheid. Dat verweerder daarnaast ook de bereidheid heeft uitgesproken om stukken toe te sturen als eiser concreet aangeeft welke stukken hij bedoelt, doet aan het besluitkarakter niet af. Nu niet is gebleken dat eiser beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 12 maart 2009, is het besluit van 7 augustus 2008 in rechte komen vast te staan. Nu op eisers verzoek derhalve reeds eerder afwijzend is beslist, betreft naar het oordeel van de rechtbank ook het derde verzoek van eiser een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb .
Omdat de drie verzoeken van eiser van 6 oktober 2008 herhaalde aanvragen betreffen, ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Noch de verklaring van [x], het B&W-advies van 18 april 2002, het gesprek op 13 januari 2004 met burgemeester [y], noch het door eiser omschreven handelen van (voormalig) gemeentesecretaris/algemeen directeur [z], bevatten feiten of gegevens die eiser niet reeds in de eerdere procedures bij de CRvB naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Voor zover eiser nieuwe argumenten ontleent aan deze stukken, merkt de rechtbank op dat deze argumenten niet steunen op nieuwe feiten en reeds daarom niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheid kunnen worden aangemerkt. Tot slot overweegt de rechtbank nog dat de door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank van 14 januari 2008 en 13 oktober 2009 vorenstaande niet anders maken omdat, conform vaste jurisprudentie van de CRvB, later gedane uitspraken niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt.
Nu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden was verweerder mitsdien bevoegd om onder toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb eisers verzoeken af te wijzen en voor de motivering van dat besluit te volstaan met te verwijzen naar zijn eerder genomen afwijzende besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu van misbruik van procesrecht aan de zijde van eiser (nog) geen sprake is.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.J.P. Heijmans, voorzitter, mrs. F.H. de Vries en D.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Modderman, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2009.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 8 december 2009