zaaknummer / rolnummer: 178403 / HA ZA 08-2097
Vonnis van 2 december 2009
[eisers],
eisers,
advocaat mr. B.F.M. Huijskens te Breda,
[gedaagden],
gedaagden,
advocaat mr. A.W. van Dooren-Korenstra te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 mei 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2009
- de akte van [eiseres]
- de akte van depot (depotnr. 10-2009) van [eiseres] van 8 juli 2009
- de akte van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 1979 hebben [gedaagden] de eigendom verworven van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats]. Het betreft een pand uit de 16e of 17e eeuw, dat dienst heeft gedaan als pakhuis. Vanaf 30 maart 1971 staat het pand officieel te boek als Rijksmonument.
2.2. [gedaagden] hebben het pand in 1984/1985 verbouwd om het geschikt(er) te maken voor bewoning. Daartoe hebben zij tevoren een bouwvergunning aangevraagd en verkregen. Voor de verbouwing is (onder meer) vanwege de monumentenstatus van het pand van diverse overheidsinstanties subsidie verkregen. In het kader van de verbouwing zijn, onder andere, op de begane grond verlaagde plafonds en wanden van gipsplaten aangebracht.
2.3. Op 13 augustus 1997 hebben [eiseres] de bouwkundige staat van het pand laten keuren door J. Donga van Heleen van Donk Makelaardij. In het bouwtechnisch rapport is vermeld dat de houten verdiepingsvloeren doorbuigen, met de opmerking erbij ‘doorschroeven kan helpen’. De staat van de verdiepingsvloeren is volgens de rapporteur een ‘2’, hetgeen volgens de toelichting in het rapport ‘Goed. Geeft aan dat het element geen gebreken en nauwelijks verouderingsverschijnselen vertoont’ betekent.
2.4. Op 15 augustus 1997 hebben [eiseres] het pand van [gedaagden] gekocht voor een koopprijs van NLG 450.000,--. Ter zake daarvan hebben de partijen een standaard NVM-koopakte ondertekend. De levering heeft plaatsgevonden op 15 september 1997.
2.5. Toen [eiseres] het pand kochten, was de woonruimte op de begane grond aan een derde verhuurd. [eiseres] zijn na de levering de woonruimte op de eerste verdieping van het pand gaan bewonen. Nadat eind 2005 de huurder van de begane grond de huur had opgezegd, wilden [eiseres] de benedenruimte ook zelf in gebruik gaan nemen, nadat deze zou zijn gerenoveerd. In augustus 2006 zijn zij begonnen met het verwijderen van de gipsen plafonds en wanden. Zij stuitten toen op de originele balklaag van de eerste verdiepingsvloer. Van een aantal moerbinten daarvan bleken de koppen verrot. Een volledig verrotte strijkbalk aan de achterzijde werd ondersteund met klampen.
2.6. Bij brief van 26 september 2006 hebben [eiseres] [gedaagden] in kennis gesteld van de gebreken van de verdiepingsvloer en hen voor de herstelkosten aansprakelijk gesteld. Zij verwijzen in hun brief naar een offerte van Protekta Conserduc-Renofors B.V. (hierna: Protekta) van 17 augustus 2006 die sluit op EUR 6.130,-- en een offerte van de firma Traas die uitkomt op EUR 13.488,--. Beide offertes zijn exclusief omzetbelasting en exclusief werkzaamheden inzake het weghalen en weer terugplaatsen van de volledige inrichting van de eerste verdieping, nodig voor herstel van bovenaf van de balken.
2.7. Onder meer bij brief van 7 mei 2007 hebben [gedaagden] aansprakelijkheid van de hand gewezen, onder verwijzing naar de bevindingen van beëdigd taxateur en makelaar onroerende zaken J.C.M. Goesten, die op 22 februari 2007 op verzoek van [gedaagden] het pand had geïnspecteerd. Goesten heeft in zijn rapport van 24 maart 2007 vermeld, samengevat, dat enkele moerbinten zo ernstig door overtollig water in de bouwmuur zijn ingerot dat de gehele oplegging is aangetast en voorts, dat de strijkbalk ter hoogte van de voormalige achtergevel geheel is vergaan. Goesten heeft een oplossing aangedragen (kosten: EUR 5.500,-- exclusief omzetbelasting) zonder rekening te houden met esthetische aspecten, aangezien er volgens hem opnieuw, zoals ten tijde van de koop, een verlaagd plafond kan worden aangebracht.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] hebben gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de schade ten bedrage van EUR 27.511,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 november 2006 tot de dag der voldoening en de buitengerechtelijke kosten ad
EUR 1.190,--;
- subsidiair: de koopovereenkomst gedeeltelijk zal vernietigen met vermindering van de koopprijs met een bedrag van EUR 27.511,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 november 2006 tot de dag der voldoening en de buitengerechtelijke kosten ad EUR 1.190,--,
met de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure.
3.2. Aan de primaire vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit art. 5.3 van de koopovereenkomst, doordat het geleverde pand met zijn gebreken aan de eerste verdiepingsvloer niet geschikt was voor normaal gebruik als woning, doordat [gedaagden] hun kennis daaromtrent niet met [eiseres] hebben gedeeld en doordat de herstelwerkzaamheden die [gedaagden] in de jaren tachtig aan de balkconstructie heeft gepleegd niet volgens de wettelijke regels met een bouwvergunning zijn verricht. Daarom komt hun volgens [eiseres] ook geen beroep toe op de exoneratie van art. 5.1 koopakte. Subsidiair stellen [eiseres] dat zij zonder het zwijgen van [gedaagden] over de toestand van de verdiepingsvloer de koopovereenkomst niet althans niet op dezelfde voorwaarden zouden hebben gesloten. Mocht komen vast te staan dat ook [gedaagden] niet wisten van die toestand, dan beroepen zij zich op wederzijdse dwaling. Uiterst subsidiair beroepen [eiseres] zich ter staving van hun primaire vordering op de onrechtmatige daad van [gedaagden], die in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamd door te zwijgen over de gebreken en door deze zonder vergunning uit te voeren.
3.3. Het verweer van [gedaagden] tegen de vorderingen zal hierna, bij de beoordeling van het geschil worden weergegeven.
4. De beoordeling
klachtplicht (art. 7:23 lid 1 BW)
4.1. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] luidt dat, kort gezegd, aan [eiseres] in verband met de sinds de levering verstreken tijd (negen jaren), de ouderdom van het pand en de deskundigheid van [eiser sub 1] geen beroep meer toekomt op de non-conformiteit van het pand. Zij menen dat [eiseres] al bij de aankoop op de hoogte was van de beweerde gebreken of daarvan toen al op de hoogte zou hebben kunnen zijn of deze eerder (dan augustus 2006) had kunnen en moeten ontdekken en dus daarover eerder hadden moeten klagen. Namens [eiseres] is hiertegen ingebracht dat de bouwkundige kennis van [eiser sub 1] niet (mede) omvat het kunnen herkennen van gebreken aan oude panden. Zij menen door de aankoopkeuring aan hun onderzoeksplicht te hebben voldaan. Degene die dat onderzoek heeft uitgevoerd, heeft in luiken die in het gipsen plafond zaten gekeken, maar heeft de vergane strijkbalk en de verrotte koppen van de moerbinten niet kunnen zien, doordat er allerlei balken en leidingwerk in de weg zaten. Pas in 2006 werden de gebreken zichtbaar en die zijn toen direct gemeld, aldus [eiseres]
4.2. In de onderhavige zaak is niet in geschil dat [eiseres] binnen bekwame tijd na ontdekking bij [gedaagden] over de gebrekkige toestand van de eerste verdiepingsvloer hebben geklaagd (zie onder 2.5 en 2.6). [gedaagden] menen echter dat zij die eerder hadden kunnen en moeten ontdekken, omdat deze waarneembaar moet zijn geweest. De argumenten van [gedaagden] ter staving van deze stelling houden alle verband met de onderzoeksplicht van [eiseres] voorafgaand aan de koop, mede in verband met de ouderdom van het pand en de bouwkundige achtergrond van [eiser sub 1] zelf. Deze aspecten houden rechtstreeks verband met de (hoofd-)vraag of al dan niet sprake is van non-conformiteit, waarbij het gaat om de beoordeling van de redelijke verwachtingen van [eiseres] met betrekking tot de eigenschappen van het pand in de gegeven (waaronder genoemde) omstandigheden. Daarover zal in een later stadium worden beslist. Zelfstandige betekenis komt dan aan die argumenten in het kader van de plicht binnen bekwame tijd te klagen niet toe. Andere feiten of omstandigheden die erop kunnen duiden dat [eiseres] het beweerde gebrek na de levering eerder hadden behoren te ontdekken zijn niet gesteld. Het beroep van [gedaagden] op het niet tijdig klagen door [eiseres] faalt dan ook.
4.3. De stelling dat het beroep van [eiseres] op de non-conformiteit van het pand in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en de rechtszekerheid, vanwege de hiervoor geschetste omstandigheden en met name het tijdsverloop, gaat evenmin op. Strijd met de redelijkheid en billijkheid en de rechtszekerheid leveren op zichzelf, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen geslaagd beroep op enige rechtsgrond op die aan de vordering van [eiseres] in de weg zou kunnen staan.
4.4. [gedaagden] betwisten de stelling van [eiseres] dat het geleverde pand niet geschikt was voor normaal gebruik als woning door de gevaarlijke toestand van de eerste verdiepingsvloer en door deels zonder bouwvergunning en in strijd met de regels uitgevoerde werkzaamheden aan die vloer. In dit verband is volgens hen allereerst van belang dat de koper van een 400 a 500 jaar oud monumentaal pand bedacht moet zijn op andere mogelijke gebreken dan bij een normale onroerende zaak. De werkzaamheden aan de verrotte strijkbalk zijn bij de verbouwing in 1984/1985 volgens de toen geldende normen en regels verricht en zaten ook in het bestek van de verbouwing, aldus [gedaagden] ter comparitie. Verder betwisten zij dat ten tijde van de verkoop aan [eiseres] al sprake was van verrotte koppen van een aantal moerbinten door inwatering vanaf het naastgelegen pand en - dus - ook dat zij daarvan op de hoogte waren. Als dit gebrek in 1997 wel al bestond, dan hadden [eiseres] (of hun bouwkundig adviseur) dit zelf kunnen constateren, te meer daar [eiser sub 1] bouwkundig is onderlegd. Dat het geleverde pand wel voor normaal gebruik geschikt was, blijkt naar hun mening ook uit het feit dat [eiseres] er al negen jaar wonen. [gedaagden] beroepen zich voorts uitdrukkelijk op hetgeen zij door middel van de artikelen 5.1 en 5.3 van de koopakte met [eiseres] zijn overeengekomen.
4.5. Ingevolge het bepaalde in art. 5.1 koopakte is het pand aan [eiseres] overgedragen met alle ten tijde van de koop bestaande zichtbare en onzichtbare gebreken.
[gedaagden] hebben zich echter jegens [eiseres] verbonden een pand te leveren dat de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor normaal gebruik als woonhuis met uitzondering van bij [eiseres] bekende gebreken die aan dit normale gebruik in de weg staan (art. 5.3 koopakte). Tussen de partijen is - terecht - niet in geschil dat een pand met een niet voldoende draagkrachtige verdiepingsvloer niet voor normaal gebruik als woning geschikt is. Dit betreft immers een essentieel, constructief gebrek, waaraan het gevaar van instorting kleeft. Ook bij de verkoop van een zo oud pand als hier kan de verkoper in het algemeen worden gehouden aan zijn garantie inzake de geschiktheid ervan voor bewoning.
4.6. De partijen zijn erover verdeeld of in dit geval daadwerkelijk sprake was van een essentieel, constructief gebrek aan de eerste verdiepingsvloer door de verrotting van de koppen van een aantal moerbinten en door de wijze waarop de verrotte strijkbalk was ondersteund. In het bevestigende geval is voorts in geschil vanaf wanneer dit gebrek aanwezig was, of [gedaagden] ervan op de hoogte waren ten tijde van de verkoop aan [eiseres] in 1997, of [eiseres] (dan wel hun bouwkundig adviseur) dit gebrek - door de aanwezigheid van het verlaagde plafond, waarin twee luiken zaten - al dan niet hadden kunnen ontdekken, op welke wijze en tegen welke kosten de draagkracht van de verdiepingsvloer door [eiseres] is hersteld en of een goedkopere, alternatieve wijze van deugdelijk herstel redelijkerwijs mogelijk was geweest. Zoals ter comparitie is besproken, zal de rechtbank zich over deze punten laten voorlichten door een deskundige.
4.7. Ook zijn de partijen verdeeld over de vraag of - los van de hiervoor opgeworpen vraag naar de draagkracht van de verdiepingsvloer - de strijkbalk door (de aannemer van) [gedaagden] had mogen worden ondersteund op de wijze zoals dat is geschied, rekening houdend met de toen (in 1984) voor dit pand geldende wettelijke voorschriften. In dit verband wordt door [eiseres] gesteld dat dat niet het geval is en dat ook op grond daarvan sprake is van non-conformiteit van het geleverde pand.
4.8. In zijn arrest van 25 februari 2005 (gepubliceerd in JOR 2005, 168) heeft de Hoge Raad overwogen dat de conformiteitseis van art. 7:17 BW mee brengt dat de koper van een woning in beginsel, behoudens andersluidende afspraken, ervan mag uitgaan dat de bouw van de woning of een verbouwing destijds is geschied met inachtneming van de op dat moment geldende voorschriften, ook als die voorschriften niet direct betrekking hebben op gebruiksbepalende eigenschappen of veiligheidsaspecten van de woning. Niet kan worden gezegd dat [gedaagden] en [eiseres] hier, door hetgeen zij met de artikelen 5.1 en 5.3 van de NVM-koopakte zijn overeengekomen, op dit punt een andersluidende afspraak hebben gemaakt. Er is dan ook een aanleiding de deskundige te vragen of bij de verbouwing in 1984/1985 ten aanzien van de ondersteuningscontructie van de strijkbalk de destijds geldende wettelijke en eventuele bouwvergunningvoorschriften zijn nageleefd, mede in aanmerking genomen de bijzondere status van het pand.
mededelingsplicht [gedaagden]
4.9. In het kader van het partijdebat over de eventuele non-conformiteit hebben [eiseres] zich ook nog beroepen op de door [gedaagden] geschonden mededelingsplicht inzake de toestand van de eerste verdiepingsvloer. Op die - door [gedaagden] weersproken - stellingen zal worden ingegaan nadat mede aan de hand van het deskundigenbericht is vastgesteld wat er al dan niet met die vloer aan de hand was in 1997 en wat [gedaagden] daaromtrent toen (geacht moeten worden te) hebben geweten. Hetzelfde geldt voor de stellingen die [eiseres] in het kader van hun beroep op dwaling dan wel op onrechtmatige daad hebben aangevoerd omtrent de door [gedaagden] geschonden mededelingsplicht.
deskundige
4.10. In hun akte hebben [eiseres] Crawford en Company (Nederland) B.V. of Interlloyd Survey B.V. als deskundige voorgesteld. [gedaagden] hebben geen concreet tegenvoorstel gedaan, maar vrezen dat [eiser sub 1] - gezien zijn bouwkundige achtergrond - met hen een professionele relatie heeft. Wat hiervan ook zij, niet gesteld is welke (medewerkers van de) van de door [eiseres] voorgestelde expertisebureaus over voldoende specifieke deskundigheid beschikken om in deze zaak een deskundigenbericht uit te brengen. De rechtbank zal daarom de heer ing. J.K. Zeeman te Doorwerth, bouwkundige, die zich hiertoe bereid en in staat heeft verklaard, als deskundige benoemen.
4.11. Met toepassing van de hoofdregel van art. 195 Rv zullen [eiseres] worden belast met het voorschot op het loon en de kosten van de deskundige, dat conform diens opgave in dit geval op EUR 4.500,00 inclusief omzetbelasting zal worden bepaald.
4.12. [eiseres] zullen tevens worden belast met het toezenden aan de deskundige van een kopie van het volledige procesdossier. In dat verband zullen zij er ook voor moeten zorgen dat de deskundige de beschikking krijgt van een kopie van de cd-rom die ter griffie van de rechtbank is gedeponeerd en een kleurenkopie van de door hen in kleur overgelegde foto’s. Verder wordt aan hen verzocht de deskundige (met afschrift aan de wederpartij) - en bij conclusie na deskundigenbericht ook de rechtbank - te voorzien van een volledig leesbaar exemplaar van productie 26.
4.13. De partijen hebben zich uitgelaten over de aan de deskundige te stellen vragen. Met inachtneming van die uitlatingen zullen de hierna weer te geven vragen aan de deskundige ter beantwoording worden voorgelegd.
4.14. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Kunt u gemotiveerd aangeven of u met voldoende mate van zekerheid uitspraken kunt doen over de staat en de draagkracht van de eerste verdiepingsvloer van het pand aan de [adres] te [woonplaats] in 2006 en/of in 1997 en/of in 1984 op basis van het beschikbare beeldmateriaal (zie de bij de processtukken behorende producties als bouwtekeningen en foto’s alsmede de video-opname op de cd-rom), de bij [eiseres] nog aanwezig kop van een van de gerepareerde moerbinten en - eventueel, voor zover naar uw oordeel zinvol - uw bevindingen na eigen onderzoek ter plaatse?
Zo ja, dan wordt u verzocht de volgende vragen gemotiveerd te beantwoorden:
2. Wilt u een beschrijving geven van de staat in 2006 van de volgens [eiseres] aangetaste koppen van de moerbinten en die van de strijkbalk inclusief daarop toegepaste steunconstructie?
3. Bestond volgens u de door u in antwoord op vraag 2 beschreven staat al in 1997? En in 1984?
4. Hoe was het volgens u in 2006 en in 1997 en in 1984 met de draagkracht van die vloer gesteld? Mocht uw oordeel luiden dat die onvoldoende was, wilt u dan aangeven waardoor de onvoldoende draagkracht werd veroorzaakt, onder vermelding van het eventuele aandeel van de staat van de koppen van de moerbinten en/of de stutting van de strijkbalk daarin?
5. Indien naar uw oordeel mede door de staat van de koppen van de moerbinten de draagkracht van de vloer in 1984 onvoldoende was: was dit toen kenbaar/zichtbaar voor [gedaagden]?
6. Indien naar uw oordeel mede door de staat van de koppen van de moerbinten en/of de wijze van stutting van de strijkbalk de draagkracht van de vloer in 1997 onvoldoende was: was dit toen kenbaar/zichtbaar voor [eiseres] c.q. degene die voor hen de aankoopkeuring verrichtte?
7. Is de ondersteuningsconstructie van de strijkbalk naar uw oordeel uitgevoerd conform de daarvoor in die tijd geldende wettelijke voorschriften en - indien de door [gedaagden] aangevraagde bouwvergunning naar uw oordeel ook ziet op deze werkzaamheden - de daaromtrent in de bouwvergunning opgenomen voorschriften, mede in aanmerking genomen de bijzondere wettelijke status van dit pand? Indien voor de werkzaamheden met betrekking tot de strijkbalk geen bouwvergunning is aangevraagd: had dit naar uw oordeel gemoeten?
8. Welke werkzaamheden zijn in opdracht van [eiseres] verricht die nodig waren voor en direct verband hielden met:
a) het herstel van de draagkracht van de eerste verdiepingsvloer en
b) (afhankelijk van uw antwoord op vraag 7) het herstel van de in strijd met de geldende voorschriften aan de strijkbalk uitgevoerde werkzaamheden?
c) Wat waren de kosten van die werkzaamheden? Wilt u hierbij zo mogelijk een onderscheid maken tussen de werkzaamheden die noodzakelijk waren voor de onder a) en b) genoemde doeleinden en die welke uitsluitend verband hielden met esthetische aspecten?Wilt u bij uw antwoord op deze vragen betrekken de begrotingen van Protekta, Traas en Goesten?
9. Hadden de draagkracht van de vloer en de in strijd met de voorschriften uitgevoerde werkzaamheden aan de strijkbalk ook op een andere, minder kostbare manier kunnen worden hersteld? Zo ja: hoe en wat zouden daarvan de kosten zijn geweest?
10. Zijn er nog andere aspecten van de zaak die naar uw oordeel voor de beoordeling van deze zaak van belang zijn?
5.2. benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
ing. J.K. Zeeman, (adres: Jagerslaan 5, 6865 DB Doorwerth, tel.nr.: 026-3334350, e-mail: zebeq.management@wxs.nl),
5.3. bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
5.4. bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Sector civiel, roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem) zal doen toekomen, met inachtneming van hetgeen hiervoor, onder 4.12 is overwogen,
5.5. bepaalt dat [eiseres] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 4.500,00 ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer 19.23.25.752 ten name van Arrondissement 533 Arnhem onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
5.6. bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
5.7. bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
5.8. bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
5.9. bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. C.M.E. Lagarde (c.lagarde@rechtspraak.nl),
5.10. bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
5.11. bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 26 maart 2010, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
5.12. verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres] of voor bepaling datum vonnis,
5.13. verstaat dat hoger beroep van dit vonnis (behoudens het provisioneel deel ervan) alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis,
5.14. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. Lagarde en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.