ECLI:NL:RBARN:2009:BK8303

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
11 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
607941 VV Expl. 09-20032
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot indeplaatsstelling door Lidl Nederland GmbH in kort geding

In deze zaak heeft Lidl Nederland GmbH een vordering ingesteld tegen de commanditaire vennootschap Beverwaard CV en de besloten vennootschap Alain Vastgoed BV, met als doel een voorlopige voorziening te verkrijgen voor indeplaatsstelling in de huurovereenkomst van een supermarkt. Lidl stelt dat zij een zwaarwegend financieel belang heeft bij de overdracht van de exploitatierechten, omdat de supermarkt verliesgevend is en er in de omgeving te veel vergelijkbare supermarkten zijn. Beverwaard verzet zich tegen de vordering en stelt dat Lidl geen spoedeisend belang heeft en dat de gevorderde indeplaatsstelling niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden van artikel 7:307 BW.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vooropgesteld dat de spoedeisendheid van de vordering eerst moet worden vastgesteld. Hij oordeelt dat Lidl niet voldoende heeft onderbouwd dat de supermarkt daadwerkelijk verliesgevend is en dat de gestelde onrust onder het personeel niet aannemelijk is gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dat Lidl niet kan aantonen dat er sprake is van een zwaarwichtig belang bij de indeplaatsstelling, waardoor de vordering niet kan worden toegewezen.

De voorzieningenrechter wijst de vordering van Lidl af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van Beverwaard en Alain zijn begroot op € 200,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2009. De zaak betreft een kort geding waarin de belangen van de partijen zorgvuldig zijn afgewogen, met bijzondere aandacht voor de voorwaarden van indeplaatsstelling en de gevolgen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

Vonnis in kort geding
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie [Arnhem]
zaakgegevens 607941 \ VV EXPL 09-20032 \ BE\345\cm
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht Lidl Nederland GmbH
gevestigd te Heilbronn
gemachtigde mr. M. Thijssen
eisende partij
tegen
1.
de commanditaire vennootschap Beverwaard CV
gevestigd te 's-Gravenhage
gemachtigde mr. R. van Kessel
2.
de besloten vennootschap Alain Vastgoed BV
gevestigd te Amsterdam
gemachtigde mr. R. van Kessel
gedaagde partij
Partijen worden hierna (ook) Lidl, Beverwaard en Alain genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 april 2009 met producties;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, de pleitnota van de zijde van Beverwaard, alsmede de door Beverwaard in het kader van de mondelinge behandeling toegezonden producties.
De feiten
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
Lidl huurt (als gevolg van een indeplaatsstelling door [rechtspersoon A]) van (de rechtsvoorganger van) Beverwaard, sinds 4 november 2002 de bedrijfsruimte [straat en huisnummer], gelegen in winkelcentrum [naam en plaats van winkelcentrum]
In de huurovereenkomst is in artikel 5 een bestemmingsbepaling opgenomen, inhoudende dat het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als “supermarkt, waarbij in aanvang de [naam formule Y] in het gehuurde wordt gevestigd. Wijziging van de formule behoeft voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder, welke goedkeuring verhuurder niet dan op redelijke gronden zal onthouden.” In allonge 2 behorende bij de huurovereenkomst is in artikel 2 onder meer bepaald dat “Als wijziging op de huurovereenkomst is overeengekomen dat het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als supermarkt resp. dagwinkel.”
Bij (ongedateerde) koopovereenkomst heeft Lidl haar exploitatierechten verkocht aan [rechtspersoon B]. te [plaats] die in het gehuurde een supermarkt wil gaan exploiteren volgens de [naam formule Z]. In de koopovereenkomst is bepaald dat de levering van de exploitatierechten op 1 mei 2008 zal plaatsvinden door middel van een (huur-) indeplaatsstelling. De dagvaarding vermeldt een uiteindelijke leveringsdatum van 29 april 2009.
Beverwaard heeft desgevraagd aan Lidl te kennen gegeven dat zij zich ertegen verzet dat [dochtermaatschappij rechtspersoon B] als huurder in de plaats van Lidl wordt gesteld.
De vordering en het verweer
Lidl vordert dat Beverwaard wordt veroordeeld om, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te gehengen en gedogen dat Lidl de exploitatie van de door haar in de door haar gehuurde bedrijfsruimte geëxploiteerde supermarkt, met ingang van 29 april 2009, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen tijdstip, overdraagt aan [rechtspersoon B]., kosten rechtens.
Lidl legt aan haar vordering ten grondslag dat zij bij de overdracht een zwaarwegend (financieel) belang heeft aangezien de door haar in het gehuurde geëxploiteerde supermarkt verliesgevend is. In de nabije omgeving van [plaatsnaam] zijn namelijk teveel vergelijkbare supermarkten gevestigd. Volgens Lidl is de door [rechtspersoon B]. gehanteerde formule niet vergelijkbaar met die van Lidl, maar met de door haar rechtsvoorganger gehanteerde [naam formule Y]. Naar de mening van Lidl heeft zij bij haar vordering een spoedeisend belang omdat via de lokale media bekend is geworden dat zij van plan is om de betreffende supermarkt over te dragen, wat bij haar personeel onrust veroorzaakt en een verdere daling van de omzet tot gevolg heeft.
Beverwaard stelt in verweer dat het spoedeisend belang ontbreekt. Verder stelt zij zich op het standpunt dat de gevorderde indeplaatsstelling niet voldoet aan de in artikel 7:307 BW genoemde voorwaarden en dat de belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen.
De beoordeling
De aard van de procedure in kort geding verzet zich tegen een uitgebreid onderzoek van de feiten. De voorzieningenrechter zal dus moeten uitgaan van de feiten zoals deze door partijen aan haar zijn voorgelegd.
De voorzieningenrechter stelt in het onderhavige geval voorop dat eerst de spoedeisendheid beoordeeld dient te worden.
Lidl heeft in verband hiermee gesteld dat het bekend worden van de overdracht aan een andere supermarkt, bij haar personeel onrust heeft veroorzaakt, hetgeen ertoe zou kunnen leiden dat het personeel weg gaat. De door Lidl gestelde onrust is echter geenszins door haar onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden, terwijl uit de koopovereenkomst blijkt dat het personeel, met uitzondering van de (assistent-)bedrijfsleiders, van rechtswege mee overgaat naar de nieuwe supermarkt. Dat voornoemde onrust een verdere daling van de omzet tot gevolg heeft, is evenmin aannemelijk geworden.
Bovendien is de koopovereenkomst waar de in de plaatsstelling op is gebaseerd, ouder dan een jaar. Lidl heeft daarover ter zitting nog verklaard dat door haar werd gewacht op de nieuwvestiging van één van haar filialen elders in Nederland, maar ook deze stelling is door haar onvoldoende aannemelijk gemaakt.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de spoedeisendheid in het onderhavige geval ontbreekt. Dit betekent dat de vordering van Lidl reeds om die reden zal worden afgewezen.
Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.
Van toewijzing van de vordering kan pas sprake zijn als met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid eiser in een eventueel aan te spannen bodemprocedure in het gelijk zou worden gesteld.
Voor wat betreft de vordering tegen Alain geldt – voorlopig oordelend – dat deze moet worden afgewezen nu niet is gesteld of gebleken dat Alain de onderhavige bedrijfsruimte (mede) aan Lidl verhuurt. De omstandigheid dat zij de enige beherend vennoot van Beverwaard is, zoals Lidl stelt, kan de gevorderde voorziening niet dragen.
Met betrekking tot de vordering betreffende Beverwaard wordt het volgende overwogen.
Uit het hier van toepassing zijnde artikel 7:307 BW volgt dat de rechter (onder meer) moet vaststellen of de huidige huurder een zwaarwichtig belang heeft bij de indeplaatsstelling. Daarna dient een belangenafweging plaats te vinden, met inachtneming van de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van het door haar gestelde zwaarwichtig belang, heeft Lidl betoogd dat dit aanwezig is, aangezien de door haar geëxploiteerde supermarkt verliesgevend is. Volgens Lidl zijn er in de nabije omgeving teveel supermarkten gevestigd die geëxploiteerd worden volgens de zogeheten hard discount-formule en dergelijke supermarkten ondervinden sneller de nadelige gevolgen van de nabijheid van andere supermarkten. Deze algemene stelling heeft Lidl niet nader onderbouwd. Zij wil geen cijfermatige onderbouwing overleggen. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat of in welke mate de onderhavige Lidl-vestiging daadwerkelijk verliesgevend is. Aldus is, voorlopig oordelend, niet aannemelijk geworden dat sprake is van een zwaarwichtig belang van Lidl bij de indeplaatsstelling.
Voor wat betreft de afweging van de wederzijdse belangen wordt – ten overvloede – het volgende overwogen.
Beverwaard heeft aangevoerd dat zij de betreffende Lidl-vestiging nodig heeft als publiekstrekker voor het winkelcentrum. Lidl heeft immers een zeer grote landelijke naamsbekendheid. Daarnaast is voor Beverwaard de branchering van het winkelcentrum van belang. Met dit laatste bedoelt zij dat een winkelcentrum moet voorzien in een zo gevarieerd en breed mogelijk aanbod van goederen en diensten. Het discount-profiel van Lidl sluit perfect aan bij het full service-profiel van de - eveneens in het winkelcentrum gevestigde - [rechtspersoon C]-vestiging.
Volgens Beverwaard vullen [rechtspersoon C] en een supermarkt conform de [naam formule Z] elkaar juist niet aan, maar vissen zij in dezelfde vijver, hetgeen de evenwichtige branchering ernstig zal verstoren.
Met name gelet op de door Beverwaard genoemde branchering, acht de voorzieningenrechter de belangen van verhuurder Beverwaard vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt, welk belang betrokken dient te worden bij een (eventuele) belangenafweging.
Gezien het vorenstaande is het niet waarschijnlijk dat de bodemrechter de vordering tot indeplaatsstelling zal toewijzen. Ook dit is reden om de thans gevraagde voorziening af te wijzen.
Lidl wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De beslissing
De voorzieningenrechter, recht doende bij wege van voorlopige voorziening,
wijst de vordering van Lidl af;
veroordeelt Lidl in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Beverwaard en Alain begroot op € 200,- aan salaris voor de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op