ECLI:NL:RBARN:2009:BK8180

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5276
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering naturalisatie op basis van ambtsbericht AIVD

In deze zaak heeft de Rechtbank Arnhem op 15 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van naturalisatie van eiser, die op 22 maart 2006 een verzoek om het Nederlanderschap had ingediend. De minister van Justitie had op 4 maart 2008 het verzoek afgewezen, en dit besluit werd later in bezwaar door de minister gehandhaafd. De afwijzing was gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de AIVD, waarin werd gesteld dat eiser betrokken was bij radicale islamitische groeperingen en criminele activiteiten. Eiser betwistte de inhoud van het ambtsbericht en stelde dat de minister zich niet zonder meer op dit rapport had mogen baseren zonder verdere concretisering van de beschuldigingen.

De rechtbank oordeelde dat de minister zich in beginsel mag baseren op een ambtsbericht van de AIVD, maar dat dit niet ontslaat van de verplichting om te verifiëren of de conclusies van het ambtsbericht zijn onderbouwd met concrete feiten. De rechtbank constateerde dat het ambtsbericht onvoldoende concretisering bood van de geuite verwijten en dat de minister niet had getracht om nadere informatie van de AIVD te verkrijgen. Hierdoor was het bestreden besluit in strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 145,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/5276
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 15 december 2009
inzake
[naam], eiser,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A.J. van der Werff-Dost, advocaat te Arnhem,
tegen
de minister van Justitie, verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 15 oktober 2008.
2. Procesverloop
Eiser heeft op 22 maart 2006 bij de gemeente Arnhem een verzoek om naturalisatie ingediend.
Bij besluit van 4 maart 2008 heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is namens eiser door mr. [naam] beroep ingesteld.
Bij beslissing ex artikel 8:25, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank mr. [naam] geweigerd als gemachtigde in het onderhavige beroep. Nadien heeft mr. A.J. van der Werff-Dost zich als gemachtigde van eiser gesteld.
Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 21 september 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Van der Werff-Dost voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Van Asperen voornoemd.
3. Overwegingen
3.1 Op 15 oktober 2007 heeft de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ten aanzien van eiser een individueel ambtsbericht uitgebracht. Hierin is onder meer vermeld dat eiser sinds 2001 gerekend kan worden tot de aanhangers van de Takfir Wal Hijra (TWH), een radicaal islamitische stroming die onder meer criminele gedragingen ten behoeve van haar religieuze politiek goedkeurt, en van de Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat (GSPC) die sinds 2006 een samenwerkingsverband is aangegaan met Al-Qaida en haar naam heeft veranderd in Al-Qaida van de Islamitische Maghreb (AQIM). Volgens het ambtsbericht heeft eiser in contact gestaan met aanhangers van de TWH en beschikt de AIVD over aanwijzingen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten ten behoeve van de ideologie van de TWH. Daarnaast heeft de AIVD informatie dat eiser de GSPC/AQIM heeft gesteund en hiertoe activiteiten heeft ontplooid. Het ambtsbericht is op verzoek van verweerder nader toegelicht bij brief van 15 november 2007. Hierin is vermeld dat de AIVD eiser nog steeds als aanhanger van zowel de GSPC als de TWH beschouwt.
Standpunten van partijen
3.2 Verweerder heeft aan de afwijzing van eisers verzoek ten grondslag gelegd, dat eiser niet voldoet aan de in de artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder d, en 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) neergelegde voorwaarden en hij om die reden niet in aanmerking komt voor het Nederlanderschap. Verweerder heeft zich hiertoe gebaseerd op het onder 3.1 genoemde ambtsbericht, dat verweerder als deskundigenadvies aanmerkt. In de door eiser in bezwaar overgelegde stukken heeft verweerder geen aanknopingspunten gezien te twijfelen aan de juistheid van het gestelde in dit ambtsbericht, zodat hiervan is uitgegaan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser, als aanhanger van de GSPC/AQIM en de TWH, de Nederlandse rechtsorde in zekere zin niet heeft aanvaard, dan wel zich daartegen afzet. Eiser wordt daarom door verweerder niet als ingeburgerd beschouwd.
3.3 Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op de door hem aangevoerde gronden zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Wettelijk kader
3.4 Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN – voor zover hier van belang – komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Beoordeling
3.5 Eiser heeft betoogd, dat het ambtsbericht van de AIVD zo summier is dat verweerder zich daarop niet zonder meer had mogen baseren, maar zich ervan had moeten vergewissen of de conclusie van het ambtsbericht wordt gedragen door de onderliggende gegevens. Voorts heeft eiser betoogd, dat van hem niet mag worden verlangd dat hij het ambtsbericht concreter betwist.
3.6 De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich in beginsel mag baseren op een door de AIVD uitgebracht (individueel) ambtsbericht. Daarbij wordt aangetekend dat dit verweerder niet ontslaat van de plicht om in het kader van een zorgvuldige totstandkoming van een besluit op bezwaar zich ervan te vergewissen dat de in een dergelijk ambtsbericht vervatte kwalificaties en conclusies zijn gebaseerd op concrete feiten. Dit klemt temeer wanneer dit laatste wordt betwist.
3.7 De rechtbank constateert dat het ambtsbericht van 15 oktober 2007 enige concretisering van de daarin geuite verwijten ontbeert. Voorts moet de rechtbank vaststellen dat verweerder – ook na betwisting daarvan door eiser in diens zienswijze – zich niet tot de AIVD heeft gewend om nadere informatie of een toelichting te verkrijgen in hoeverre deze verwijten worden gestaafd door, dan wel zijn terug te voeren op concrete feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit dan ook in redelijkheid niet enkel kunnen baseren op het gestelde in dit ambtsbericht. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel genomen en dient dan ook wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb te worden vernietigd.
Gezien de hiervoor geconstateerde schending van het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel heeft de rechtbank het niet nodig gevonden gevolg te geven aan haar verzoek, bij brief van 8 september 2009 aan de AIVD om de stukken in te zien die ten grondslag liggen aan het ambtsbericht, welke stukken niet onder verweerder berusten maar zouden moeten worden verstrekt door dan wel ingezien bij de AIVD.
3.8 Ten slotte is de rechtbank gebleken, dat de Staatssecretaris van Justitie op 9 september 2009 het voornemen kenbaar heeft gemaakt de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, alsmede hem ongewenst te verklaren. Dit voornemen is gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de AIVD van 28 april 2009, dat tot de gedingstukken behoort. In dit ambtsbericht is vermeld dat eiser gebruik heeft gemaakt van een tweetal andere identiteiten, te weten [naam 1] en [naam 2], en dat eiser als [naam 1] in Duitsland drie keer is veroordeeld, alsmede dat op 10 september 2008 in Duitsland twee arrestatiebevelen tegen eiser als [naam 1] openstonden.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven, dat dit ambtsbericht als een nadere toelichting op het ambtsbericht van 15 oktober 2007 kan worden beschouwd.
3.9 Naar het oordeel van de rechtbank vormen de in het ambtsbericht van 28 april 2009 vermelde feiten geen toereikende nadere motivering voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde afwijzingsgronden, zodat hierin geen aanleiding wordt gevonden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op het door eiser gemaakte bezwaar moeten nemen.
Proceskosten
3.10 De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
IV. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-;
V. bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mrs. G.H.W. Bodt, als voorzitter, L. van Gijn en
I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Koster, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 15 december 2009
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 15 december 2009