ECLI:NL:RBARN:2009:BK7386

Rechtbank Arnhem

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
139019
Instantie
Rechtbank Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor faillissementstekort na onbehoorlijk bestuur

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Arnhem op 9 december 2009, is de curator van de failliete vennootschap BUSINESS CONSTRUCTORS B.V. in rechte opgekomen tegen de bestuurder [gedaagde]. De curator vorderde een verklaring voor recht dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur, wat heeft geleid tot het faillissement van de vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in een eerder tussenvonnis was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De getuigenverklaringen die door [gedaagde] zijn ingebracht, hebben geen nieuwe feiten opgeleverd die zijn standpunt ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. Hierdoor is [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor het faillissementstekort, zoals bedoeld in artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 500.000,00 als voorschot op het faillissementstekort, evenals de beslagkosten en proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 139019 / HA ZA 06-563
Vonnis van 9 december 2009
in de zaak van
[curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gefailleerde] BUSINESS CONSTRUCTORS B.V.,
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. T.J. van Veen te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. I.R.M. Goedings te Ede.
Partijen zullen hierna [curator] qq en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2007
- het tussenvonnis van 21 maart 2007
- het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 8 januari 2008 waarbij het tussenvonnis van 17 januari 2007 is bevestigd,
- de akte uitlating van [curator] qq
- de antwoordakte van [gedaagde]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 oktober 2008, waar als getuige in enquête is gehoord [gedaagde],
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juni 2009, waar als getuigen in enquête zijn gehoord [ ] [getuige 1] en [ ] [getuige 2],
- de rolverwijzing waaruit blijkt dat [curator] qq heeft afgezien van contra-enquête,
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [curator] qq.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. [gedaagde] is in het tussenvonnis van 17 januari 2007 toegelaten bij wijze van tegenbewijs te bewijzen dat zijn onbehoorlijk bestuur niet als een belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] kan worden aangemerkt.
2.2. Als getuige heeft [gedaagde] verklaard wat volgens hem de oorzaken van het faillissement zijn geweest. Zijn verklaring is voor een belangrijk deel een uitbreiding van en een toelichting op hetgeen reeds van zijn kant naar voren was gebracht in de procedure, zowel in de stukken die vóór het vonnis van 17 januari 2007 van zijn kant zijn opgesteld als in de antwoordakte van 21 mei 2008.
2.3. De getuige [getuige 1] heeft voor zover hier van belang verklaard:
Ik ken de heer [gedaagde]. In de jaren 1996-1997 ben ik betrokken geweest bij zijn bedrijf Easy Food. Als onbezoldigd adviseur heb ik vanaf de zijlijn geadviseerd (…). U houdt mij voor dat [gefailleerde] failliet is gegaan en u vraagt mij of ik iets weet van de oorzaken. Ik ben formeel niet betrokken geweest bij het faillissement. Ik heb wel stukken gezien. Ik heb mij toen de vraag gesteld of het feit dat je sneller moet stoppen met technologische ontwikkelingen dan gepland daarbij een rol heeft gespeeld. Ik ben van mening dat dat niet het geval is. Ik kan het ook toelichten. Wat wel de oorzaak van het faillissement is geweest weet ik niet.
2.4. Voor zover hier van belang heeft de getuige [getuige 2] heeft verklaard:
In 2008 is mij door de familie [gedaagde] gevraagd om te kijken naar het businessplan van Berberis uit 2003. Mij is gevraagd om de haalbaarheid en de duurzaamheid te verifiëren (…). Ik ben ervan overtuigd dat als er langer geïnvesteerd was in Berberis, en ook in [gefailleerde], dat de bedrijven nu een succes waren.
2.5. De getuigenverklaringen hebben dus buiten [gedaagde]s eigen standpunt niets nieuws over de oorzaken van het faillissement van [gefailleerde] naar voren gebracht.
2.6. [gedaagde] stelt thans dat hij bereid en in staat is desgewenst nadere bewijsstukken en, als de rechtbank dat verlangt, nadere getuigenverklaringen over te leggen, waaronder verklaringen van deskundigen, waaruit volgt dat zijn onbehoorlijk bestuur, waarvan overigens naar zijn mening geen sprake is, niet als belangrijke oorzaak van het faillissement van [gefailleerde] kan worden aangemerkt.
2.7. Maar daarvoor is het te laat. De mogelijkheid (tegen)bewijs te leveren is [gedaagde] geboden en daarvan heeft hij gebruik gemaakt met het hierboven omschreven resultaat. Nu moet beslist worden of het (tegen)bewijs geleverd is. Uit het voorgaande volgt dat dit naar het oordeel van de rechtbank niet het geval is. Met uitsluitend [gedaagde]s eigen standpunt kan het tegenbewijs immers niet als geleverd worden beschouwd.
2.8. Dit betekent dat de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] moet worden gezien als een belangrijke oorzaak van het faillissement. Daarvan is het gevolg dat [gedaagde] jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan (art. 2:248 Burgerlijk Wetboek (BW)). De vordering van [curator] qq ligt voor toewijzing gereed. Voor matiging van het gevorderde voorschot zijn door [gedaagde] geen steekhoudende gronden aangevoerd en voor weigering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad op dit onderdeel acht de rechtbank geen gronden aanwezig.
2.9. [curator] qq vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 284,29 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,00).
2.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [curator] qq worden begroot op:
- dagvaarding € 71,32
- vast recht 4.572,00
- salaris advocaat 10.320,00 (4,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 14.963,32
2.11. De rechter, ten overstaan van wie de getuigenverhoren zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] zich heeft schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur jegens de gezamenlijke schuldeisers van [gefailleerde] en op grond daarvan jegens [curator] qq aansprakelijk is voor het faillissementstekort zoals bedoeld in art. 2:248 BW,
3.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [curator] qq van dat faillissementstekort, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [curator] qq bij wijze van voorschot op dat faillissementstekort te betalen een bedrag van € 500.000,00 (vijfhonderdduizend euro) en bepaalt dat betaling hiervan dient plaats te vinden zonder beroep op verrekening of opschorting,
3.4. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.864,29,
3.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [curator] qq tot op heden begroot op € 14.963,32,
3.6. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.3, 3.4 en 3.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.